Redactioneel


* Algemene Ledendag Brugge - 22-4-2017



* Laudatio voor dr. Frans Debrabandere - VVA-prijs 2017 Paul Becue


* Dankwoord van dr. Frans Debrabandere


* Lezing Peter Debrabandere: Nederlands eenheidstaal met interne variatie



* Huldiging pro-voorzitter Reinhart Verschoore


 

* Waarom ontwikkeling in Azië en blijft Afrika achterop? Henri Neel


 


* De Afrikaanse lente. Afrika nu en het perspectief op de toekomst. Katrien Vanderschoot




* De schrijfassistent - Bruno Comer



* IJzerfront - Oostfront
een reactie van Daniël Glas



 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 





 



 


 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   
 

Vivat Academia nummer 10

juni 2017

   
   
  Redactioneel
 
Beste VVA-Vrienden,

Dit e-Zine handelt vooral over de laatste Algemene Ledendag die op zaterdag 22 april 2017 in Brugge plaatsgreep. U vindt een verslag over deze jaarlijkse hoogmis van onze vereniging, waarbij de leden van de diverse lokale afdelingen die van de andere afdelingen kunnen ontmoeten. Het Bestuur van VVA-Brugge had duidelijk veel inspanningen geleverd om er een geslaagde dag van te maken. Het Brexit-debat 's morgens tussen NV-A-Europeesparlementslid Sander Loones en prof. Hendrik Vos was interessant en de uitstappen in de namiddag lieten ons toe enkele verborgen Brugse parels te ontdekken. Ik persoonlijk bezocht de Sint-Godelieveabdij, die in principe slechts sporadisch bezocht kan worden. Maar die oude abdij van de zusters Benedictinessen, die nu allen vertrokken zijn, had haar authentiek karakter toch weten te behouden na al die jaren.

Tijdens de academische zitting 's morgens werd de VVA-prijs uitgereikt aan dr. Frans Debrabandere. U vindt verder de laudatio hiervoor en het dankwoord van de laureaat. Zijn zoon Peter Debrabandere treedt blijkbaar in de voetsporen van zijn vader en we vonden dat het dan ook gepast was in dit e-zine de tekst van zijn voordracht vorig jaar voor VVA-Antwerpen toegankelijk te maken. Het impliceert dat de grootste aandacht in dit e-zine uitgaat naar de Nederlandse taal. Dankzij zijn omvankgrijk werk heeft dr. Debrabandere ons meer inzicht gegeven in de oorsprong van het Nederlands. Maar hij was ook actief in de zoektocht naar de oorsprong en de betekenis van onze familienamen. Dankzij zijn standaardwerk daarover zijn de meesten onder ons in staat daar iets meer over te vernemen, wat toch altijd interessant is.

Voorts zijn er in dit nummer nog twee bijdragen over de toestand en de ontwikkeling van Afrika, een artikel van hoofdredacteur Bruno Comer over De schrijfassistent en een lezersreactie op een tekst in de vorige editie van ons e-zine.

Verder willen we de aandacht vestigen op het feit dat onze archiefpagina’s op de website nu volledig afgewerkt zijn. Dankzij de kostbare hulp van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams Nationalisme (ADVN) en met name van Tom Cobbaert en zijn medewerkers hebben we nu ook het luik met de Tijdingen van het Katholiek Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond (KVOHV) kunnen afwerken. Zij waren een bijlage bij Nieuw Vlaanderen, dat in 1934 het levenslicht zag. Met de Duitse inval aan het begin van WO II verdwenen ze echter. We hebben ook de eerste twee proefnummers van Nieuw Vlaanderen (anno 1934) ingelast omdat prof. dr. Hendrik Van de Wijer daar de motivatie geeft voor Nieuw Vlaanderen. Het KVOHV wordt beschouwd als de eerste directe voorloper van het huidige VVA en prof. dr. Van de Wijer was zijn eerste voorzitter. We hebben dus nagenoeg het volledige archief van alle tijdschriften van onze vereniging sinds 1934 op de website. Vele leden kunnen daar informatie over henzelf terugvinden (personalia) en ook over de belangrijke rol die het VVA gespeeld heeft in de Vlaamse Beweging.

We willen hierbij bij alle leden nogmaals een oproep doen om archiefstukken die zij nog in hun persoonlijk bezit hebben te overhandigen aan het ADVN. De realiteit is immers zo dat onze kinderen niet steeds beseffen wat de waarde is van die documenten en dat bij een of andere ‘grote opruiming’ ze definitief verloren gaan. Het ADVN daarentegen koestert die stukken en archiveert ze op een heel professionele manier, zodat ze voor het nageslacht nog consulteerbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor wetenschappelijke studies. Door uw archief te overhandigen bewijst u eigenlijk een dienst aan de Vlaamse Gemeenschap.

Voor het overige wens ik jullie allen nog mooie zomermaanden en een goede vakantie toe, zodat we in het najaar weer met de nodige energie van wal kunnen steken.

Met vriendelijke groeten.

Paul Becue
Algemene voorzitter



 

Omhoog

 

Onze Algemene Ledendag van 22 april 2017 in Brugge

   
 

Op onze website op de pagina Algemene Ledendag staat een verslag van ere-raadsheer Hof van Beroep Antwerpen Joris Luyckx, lid van de VVA-afdeling Limburg. Zijn verslag is getiteld “Brugge die scone”. Bij het verslag staan een aantal foto’s die de Ledendag visueel in beeld brengen. Dr. Joris Luyckx heeft zijn verslag uitgebreid met de rapportage van het bezoek van de Limburgse afdeling aan de kuststreek. Daarbij staan ook enkele foto’s. Verder vindt u er het programma en het overzicht van de namiddagactiviteiten in Brugge.

Joris Luyckx leidt zijn verslag “Brugge die scone” in als volgt:

 “ Brugge is oltie schone
   0s d’n dauw over de reitjes hangt
   En’topje van den torren
   T’ Eérste zunnestroltje vangt….. (Willy Lustenhouwer)

Brugge is een oase van groen, van zwanen die gratievol glijden op de kleine waterpartijen onder het zingen van de beiaard in de verte, van zonnen op glooiende gazons en van jongeren die samentroepen onder zomerlinden en stokoude, zeldzame bomen.

Rondleiding in Brugge Brugge die scone


Een goudmijn van antieke huizen met trapgevels en kantgekloste raampjes, hoefgetrappel en ratelende karrenwielen op kinderkopjes in smalle stegen, het  dromende “Minnewater “. Dat is Brugge het “Venetië van het Noorden“ in al zijn ongerepte schoonheid. De tijd is er blijven stilstaan maar de haven- en lakenstad van weleer, “Hanzekwartier“ tot aan de verzanding van het Zwin,  is ook de wieg van het Europacollege van wijlen prof. Hendrik Brugmans.  

Lees zijn hele verslag op de VVA-website.



Een verwijzing naar de hoogtepunten van de ledendag staat op de thuispagina van de VVA-website.

***

Nieuw voor de komende Algemene Ledendagen:

Voor de VVA-prijs 2017 hebben we aan dr. Frans Debrabandere het laatste exemplaar overhandigd van het paardje van de inmiddels overleden beeldhouwer Kobe.
Het VVA heeft nu een nieuw beeldje aangeschaft. Tom Frantzen is met zijn ontwerp als winnaar naar voor gekomen. Het is een denkende leeuw die zit op een stapel boeken.

Commentaar van kunstenaar Tom Frantzen:

“Een schets in zwarte was van de denker, met een knipoog naar 'le penseur' van Rodin. Denkende Vlaamse leeuw zittend op een zuil van boeken.

Hoogte 23 cm.

De patina van het bronzen beeldje zal een licht geoxideerde bronskleur hebben .

In brons zal dit zuiltje nog op een bronzen plaatje komen, waar ik de tekst kan in graveren."

Website: http://www.tomfrantzen.be/



  Omhoog
 


Laudatio voor dr. Frans Debrabandere bij de uitreiking van de VVA-prijs 2017
- VVA-Voorzitter Paul Becue

 

   
 

Beste VVA vrienden,

Vandaag heb ik op onze Algemene Ledendag de eer en het genoegen om als voorzitter in naam van alle leden de VVA-prijs 2017 te overhandigen aan de heer Frans Debrabandere. Hij volgt mevrouw. An De Moor op, die het afgelopen jaar geregeld uitgenodigd werd als “Vlaamse academica van het jaar” om op allerlei conferenties het woord te voeren. In die zin fungeerde An als een prima ambassadeur voor de Vereniging Vlaamse Academici, waarvoor onze dank. Want het moet gezegd worden: de prijs heeft een zekere uitstraling, vooral als we de lijst van de laureaten overschouwen. Dr. Debrabandere is de 10e laureaat, en dus vieren we enigszins ons lustrum. 

Met dr. Debrabandere hebben we een prima laureaat. Hij is auteur van 24 boeken (waaronder negen woordenboeken) en meer dan 1300 artikelen en boekbesprekingen op het gebied van naamkunde, dialectstudie, etymologie, lexicografie, taalzorg en taalpolitiek. Hij is op die domeinen werkelijk de referentie in het Nederlandse taalgebied. Ik persoonlijk ben steeds erg geïnteresseerd geweest in de etymologie. Tijdens mijn opleiding bij de jezuïeten aan het Xaverius College te Borgerhout was er immers pater Windey die ons toen om de haverklap confronteerde met de etymologie van een woord. Mijn zes jaren humaniora in de Latijnse richtingen droegen daar zeker toe bij, maar ik heb geen Grieks gevolgd en dat is toch ook essentieel om goed onderlegd te zijn in de etymologie van de woorden. De interesse is toen echter bij mij gecreëerd en gebleven. En niet alleen wat de woorden betreft, maar ook op het gebied van de persoonsnamen. Het is eveneens in die context dat ik in 1993 in de FNAC te Brussel de twee delen van het woordenboek van de familienamen kocht. Het was onbewust en indirect mijn eerste kennismaking met dr. Debrabandere. Ik heb het hier bij mij, en iedere aanwezige kan er straks de betekenis van zijn familienaam in zoeken als hij wil. Maar ik zou toch de laureaat bescheiden willen vragen om het te signeren. Het typeert trouwens de heer Debrabandere dat, toen ik hem contacteerde in oktober om te vragen of hij onze prijs in ontvangst wilde nemen, hij mij direct aan de telefoon begon te vertellen wat de betekenis van mijn achternaam ‘Becue’ was.   

Dr. Debrabandere is in 1933 geboren te Kuurne (bij Kortrijk) en werd in 1952 laureaat Retorica aan het Sint-Amandscollege te Kortrijk. Hij studeerde van 1952 tot 1956 Germaanse filologie aan de K.U.Leuven, en behaalde in 1956 grote onderscheiding met zijn scriptie “Studie over de Kortrijkse persoonsnamen en vooral de patroniemen, voorkomend in de Stadregisters en de Wezerijregisters van het einde der XIVe en het begin der XVe eeuw”. U ziet het: het zat er toen reeds in. Dat werk werd trouwens in 1958 voor het grootste deel gepubliceerd. Onze laureaat zette het ingeslagen pad verder en promoveerde in 1965 met grote onderscheiding tot doctor in de Germaanse filologie aan de KUL met, hoe kan het ook anders, “Studie van de persoonsnamen in de Kasselrij Kortrijk 1350-1400”. Telkens was prof. dr. Roelandts zijn promotor.

Hij kreeg daarvoor in 1965 de Dr. Dupontprijs, de tweede van een hele reeks. In 1955-56 was hij al laureaat geweest van de universitaire wedstrijd van de K.U.Leuven. In 1966 volgde de Prijs voor Taalkunde van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, in 1979 de Doctor Jan Graulsprijs van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, in 1999 De Visser Neerlandia prijs van het Algemeen Nederlands Verbond, in 2001 de Rheinlandtalerprijs en in 2009 de Kruyskamp-prijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde voor zijn “Oost-Vlaams en Zeeuws-Vlaams etymologisch woordenboek (2005)”. Recent werd dr. Debrabandere op 18 maart nog de Matthias de Vriespenning uitgereikt door het Instituut voor de Nederlandse Taal in Leiden, als waardering voor zijn lexicografisch werk.

Professioneel was dr. Debrabandere van 1958 tot 1994 docent Nederlands en Duits aan de pedagogische hogeschool in Brugge. Maar daarnaast nam hij ook nog deel aan allerlei commissies zoals de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie, de straatnamencommissie voor de stad Brugge, de Provinciale Commissie voor Geschiedenis en Volkskunde en de Koninklijke Commissie van advies voor plaatsnaamgeving West-Vlaanderen. Dat telkens in diverse hoedanigheden, gaande van lid, tot secretatis-generaal en voorzitter. In 1983-84 was hij hoofdmedewerker van het Nederlands taalonderwijs voor de Nederlandse Taalunie in Den Haag. Voorts was hij ook nog actief bij het West-Vlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde, voorzitter van de Vereniging Algemeen Nederlands, de Vlaamse Vereniging voor Familiekunde enz. … 
  
Dr. Debrabandere was door zijn expertise ook actief in de media. In 1966-67 werkte hij mee aan de radiopraatjes over familienamen voor BRT2 West-Vlaanderen, en 1983-1985 aan taaltips voor BRT1.

We haalden reeds aan dat onze laureaat een goede pen heeft en veel gepubliceerd heeft. We hebben al enkele publicaties vermeld, maar verwijzen voor de volledige lijst naar Wikipedia op het Internet. Het gaat meestal over de persoons- en familienamen in België, Noord-Frankrijk en Zeeuws-Vlaanderen en de etymologie. In deze context werkte hij ook mee aan tijdschriften zoals Doceo, De Leiegouw, Nederlands van Nu en Brugge die Scone. Sinds 1995 is hij samen met o.a. dr. Marlies Philippa medehoofdredacteur van het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands in Amsterdam. Dit laatste is trouwens gemakkelijk te consulteren op het internet: als je ‘etymologie’ en het desbetreffende woord op Google intikt kom je erop uit. Ik ontdekte het persoonlijk bij mijn zoektocht naar de ‘pejoratieve’ achtergrond van de betekenis der woorden faillissement, bankroet en dergelijke, waarover ik een boek aan het schrijven ben.

We kunnen dus stellen dat dr. Debrabandere een autoriteit is in het Nederlandse taalgebied. En de appel valt blijkbaar niet ver van de boom. Zijn zoon Peter Debrabandere volgt in zijn voetsporen en is ook erg actief op dit vlak. Hij publiceerde ook reeds in 2004 het “Woordenboek voor correct taalgebruik”  en hij is Lid van de Werkgroep Taal en Onderwijs van het VVA waarvan onze ondervoorzitter Ghislain Duchateau een van de bezielende krachten is. Vorig jaar gaf Peter trouwens een heel interessante voordracht bij de Antwerpse afdeling over “Een kritische terugblik op honderd jaar taalzorg en taaladvisering in Vlaanderen”. Peter is ook hoofdredacteur van Neerlandia, het tijdschrift van het Algemeen Nederlands Verbond.

Het VVA is trouwens voor de pater familias, Frans Debrabandere, ook geen onbekende. Hij is reeds lang lid. Toen ik bij de samenstelling van het VVA-archief ons tijdschrift Vivat Academia inscande, ben ik op een paar artikelen van hem gestoten. In 1981 brak hij er een lans om lid te worden van de Vereniging Algemeen Nederlands. In 1984 schreef hij “De groei naar taalunie” en dat ter gelegenheid van de installatie in december 1983 van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, het sluitstuk van het organisatorische fundament van de Taalunie waar hij toen actief was. Hij stelde zich toen de vraag of er spoedig een einde gemaakt zou worden aan de spellingchaos. Zijn idealisme voor het Nederlands bleek ook uit de slotoverweging: of de aanstelling van ambtenaren en leden van de raad niet veeleer steunde op partijpolitieke dan op taalpolitieke overwegingen.

Iedereen zal na dit betoog het met ons roerend eens zijn dat dr. Debrabandere een erg waardige laureaat voor de VVA-prijs is. Het bestuur is dan ook erg fier dat hij die prijs aanvaard heeft en we feliciteren er hem van harte voor.

Paul Becue

  Omhoog
 


Dankwoord van dr. Frans Debrabandere


   
 

Met genoegen maken we voor u ook de volledige tekst van het dankwoord van dr. Debrabandere hier bereikbaar.

Dr. Frans Debrabandere tijdens zijn dankwoord



We citeren hier de opmerkelijke slotpassage waarin de gevierde het heeft over de taalzorg in onze Vlaamse contreien.

“En dan wou ik nog iets zeggen over de taalzorg. De jaren 50 en 60 van de vorige eeuw waren de vruchtbaarste jaren voor de taalzorg, er waren taaltuintjes in kranten, ‘Hier spreekt men Nederlands’ op radio en tv, in de scholen waren er ABN-kernen en de provincie West-Vlaanderen had een jaarlijkse ABN-actie met debatten en voordrachten over de hele provincie. Ik werd in 1962 secretaris van de West-Vlaamse afdeling van de VBO en in 1979 algemeen voorzitter. Tot 2006 heeft de Vereniging Algemeen Nederlands geijverd voor de verspreiding van de standaardtaal, voor correct Nederlands. De vereniging bestaat niet meer. Het is namelijk lastig om voortdurend tegen de stroom op te roeien. Mei 68, met zijn afkeer van gezag en alles wat voor elitair doorging, vond dat we met ABN aan de Vlaming een bourgeois patroon wilden opdringen en gaf zo een eerste klap aan de ABN-actie. Dan kwam er de variatielinguïstiek, die de tussentaal opwaardeerde: wat vroeger een taalfout heette, is nu een taalvariant. Het afwijkende taalgebruik in Vlaanderen wordt dan maar Belgisch Nederlands genoemd.     Ooit heeft het Vlaamse volkstoneel van De Gruyter het verzorgde taalgebruik gepropageerd, vandaag ga je niet meer naar het toneel om goed Nederlands te horen. En in Vlaamse films hoor je zelden nog Nederlands. Een Nederlander of een buitenlander – bv. een Waal – die Nederlands geleerd heeft, kan Loft niet verstaan. Een buitenlander die Nederlands leert, leert geen Belgisch maar Nederlands Nederlands, zoals wij ook geen Oostenrijks Duits maar Duits Duits leren. We hebben er zo voor gestreden om onze cultuurtaal Nederlands te noemen, maar er worden nu soms handleidingen of bijsluiters in het Nederlands en het Vlaams gemaakt, de gps laat je kiezen tussen Nederlands en Vlaams en er staat een Atlas van de Nederlandse taal met een Nederlandse en een Vlaamse versie op stapel. Geven de Vlamingen dan weer niet toe aan de Franstalige Belgen die onze taal le flamand noemen?  Daarom sta ik huiverig voor een onafhankelijk Vlaanderen, tenzij het de aanloop zou zijn tot een herenigd Nederland, want  ook wij zijn Nederland. Wellicht is dat een utopie. Maar in 1980 nog vonden we de hereniging van Duitsland ook een utopie. In de geschiedenis werd wel eens een bladzij omgeslagen.”


Hier bereikt u de volledige toespraak van dr. Frans Debrabandere.

  Omhoog
 


Het Nederlands als eenheidstaal met interne variatie

De lezing van zoon Peter Debrabandere voor het VVA-Antwerpen op 23 februari 2016

   
 

Spreker ontwikkelt in zijn lezing de volgende begrippen:
taal en talen – standaardtaal – taalvariatie – ontwikkeling van Germaans tot Nederlands – van monocentrische naar bicentrische benadering van het Nederlands vanuit de taalkundige invalshoek – een bijzonder kritische benadering daarvan door de spreker – zijn duidelijke stellingname als slot over het Nederlands als eenheidstaal met interne variatie:

‘Mijn boodschap is duidelijk, denk ik. Ik denk dat we moeten blijven ijveren voor het Nederlands als eenheidstaal, zonder bang te zijn van enige variatie, maar ook zonder streven naar steeds meer variatie, zonder streven naar een steeds verder van het algemene Nederlands afdwalende Belgische taalvariant. Ik denk dat ik u daarvoor voldoende argumenten gegeven heb.’

De volledige tekst van de lezing is vanaf de VVA-website via deze koppeling te lezen.


  Omhoog
 

Huldiging van de scheidende VVA-Voorzitter Reinhart Verschoore

   
 

Tijdens het feestmaal huldigde onze huidige VVA-Voorzitter Paul Becue zijn voorganger
prof. dr. ing. Reinhart Verschoore. Zijn dame werd in de hulde betrokken met een mooie ruiker bloemen.

Reinhart Verschoore wordt gehuldigd Op zijn beurt dankt de pro-voorzitter



We publiceren hier in extenso de huldetoespraak:

‘Beste VVA-vrienden, 

Door het feit dat we als vereniging slechts eenmaal per jaar zo talrijk samenkomen, moesten we tot op vandaag op de Algemene Ledendag te Brugge wachten om Reinhart nog eens in de bloemetjes te zetten. Vorig jaar in Limburg was het nog niet mogelijk, omdat Reinhart toen nog zeker vier maand nationaal voorzitter was.

Buiten de aanwezigheid van zijn charmante echtgenote Chris aan zijn zijde, kennen we Reinhart nog van twee aspecten: enerzijds als professor, anderzijds als VVA-er.

In een interview voor het e-zine van 2 september 2014 vinden we meer informatie over de levensfilosofie van Reinhart. Waar een archief niet allemaal goed voor is. Net zoals de laureaat van onze VVA-prijs volgde Reinhart zijn humaniora aan het St.-Amandscollege in Kortrijk. In die tijd was hij ook erg actief in de KSA, zoals trouwens mijn kinderen. Hij studeerde voor ingenieur en schreef zijn doctoraat over het rijgedrag en de trillingen van baanvoertuigen. Het bleek een heel oorspronkelijk werk te zijn, want Reinhart werd daarna werkleider aan de universiteit Gent en kreeg de leiding over een laboratorium.   

Hij werd dan vanaf 1981 aangesteld als docent en later hoogleraar aan de faculteit ingenieurswetenschappen en architectuur en aan de faculteit bio-ingenieurswetenschappen. Dat laatste wist ik nog niet, alhoewel ik de faculteit enigszins ken omdat mijn vader er studeerde in de jaren ’50. In 2007 ging hij op emeritaat. Zijn discipline betrof energie, elektrotechniek, elektronica en werktuigkunde. En deze mix van vakken komt ook tot uiting in zijn talrijke publicaties van 1981 tot 2008. Ze handelen bv. over voertuigtechniek, dynamica van landtrouwtractoren bij remmen, mechanische oogst van augurken, ventilatie bij de aardappelopslag en andere aspecten met betrekking tot aardappelen, landbouw in de Tunesische Sahel, enz. …

Een stelregel die hij altijd gevolgd heeft bestond uit lesgeven, onderzoek, begeleiden van eindwerken en doctoraten en gerechtelijke expertises. Bij dat laatste maakte hij niet alleen kennis met technische problemen, maar ook met het menselijk venijn. Daarnaast is contact met andere disciplines uit de academische wereld een goede remedie tegen een al te rigoureus wereldbeeld.

En zo belandde Reinhart ook bij de Oost-Vlaamse afdeling van het VVA. Ik was recent bij een bestuursvergadering van die afdeling en ik moet wel zeggen dat qua leden dit blijkbaar de meest academische afdeling schijnt te zijn, in die zin dat diverse bestuursleden echt actief zijn aan de universiteit. Als ik mij niet vergis was Reinhart van die afdeling zelfs 12 jaar voorzitter! Die afdeling gaat graag op reis naar verre bestemmingen, maar houdt ook droppings in de Vlaamse Ardennen. Er blijft zo iets van de KSA in het VVA doorleven.

Reinhart heeft gelijk dat hij stelde dat bij de VVA-werking de klemtoon bij de afdelingen ligt. Zij zorgen immers voor het leeuwendeel van de activiteiten. Daarbij waren kwaliteitsvolle voordrachten het beste middel om het VVA te profileren en op die manier nieuwe en jongere leden aan te trekken. Volgens hem heeft VVA-Nationaal als taak het onderling contact te bevorderen, zoals gebeurt met de jaarlijkse ledendag. Reinhart wilde er vooral op toezien dat het respect voor de verschillende meningen die er bij de vereniging leefden, behouden bleef. Men moest daarbij ook pragmatisch zijn. Zo mag de aandacht voor het Algemeen Nederlands niet leiden tot een scherpe houding tegen mensen die met een lokale tongval spreken, of gewoon praktische woorden gebruiken in plaats van de woorden, die enkel tot een technisch vocabularium behoren. Wat de talen betreft, moest het Nederlands ook verdedigd worden tegen de druk van meer verspreide talen, zowel het Frans als het Engels. Nu is er vooral de dreiging van het Engels: jongeren moeten zoveel mogelijk de kans krijgen om Engels te leren, maar dat mag niet ten koste gaan van het Nederlands als academische onderwijstaal. En we zijn het met dat alles nog steeds volmondig eens.

Uit alles wat ik opsomde blijkt dus dat Reinhart vooral iemand is met een open geest, zoals het een academicus past. Hij was ook altijd zeer correct in de omgang en hij getuigt van een heel integere mentaliteit.

Reinhart, U bent nog steeds bestuurslid van VVA-Oost-Vlaanderen, zodat we U nog geregeld zullen zien. We bedanken U nogmaals voor Uw tijd en inzet als nationaal voorzitter van het VVA gedurende 4 jaar en dat in omstandigheden die niet steeds gemakkelijk waren. We hebben gehoord dat U van klassieke muziek en concerten houdt en in die zin hebben we in samenwerking met Oost-Vlaanderen voor een kleine attentie gezorgd.

Nogmaals bedankt, en het ga U goed. 
 
Paul Becue
22 april 2017

 

Omhoog

 

Waarom is er ontwikkeling in Azië en blijft Afrika achterop?

Henri Neel

   
 

De auteur Henri Neel heeft lange tijd leidinggevende functies bekleed in diverse landen van Midden-Afrika en elders. Niet minder dan 32 jaren is hij er actief geweest. Dat betekent ook door zijn volgehouden belangstelling na zijn professioneel leven dat hij uitermate op de hoogte is van de evolutie van het Afrikaans continent en dat hij met veel autoriteit ook zijn zienswijze mag verkondigen over wat hij daarover meent te moeten meedelen.

In zijn boek “Mijn jonge jaren in Afrika. Het leven van een ontwikkelingshelper” 2e druk 2017 – 439 blz. (www.vertelpuntuitgevers.be) geeft de auteur inzicht in het leven van een ontwikkelingshelper in de laatste decennia van de 20ste eeuw en naast het verhaal van zijn persoonlijke belevenissen op het terrein trekt hij ook de lessen hieruit op het vlak van maatschappij en ontwikkeling in het algemeen.

Het boek Henri Neel over zijn boek


Rond het boek hield hij voor het VVA-Limburg op 22 maart 2017 een bijzonder gesmaakte causerie. Voor het e-zine editie 10 bewerkte hij een deel van zijn slotbeschouwingen uit het boek voor dit artikel. Daarvoor verdient hij onze bijzondere dank.

Waarom is er ontwikkeling in Azië en blijft Afrika achterop?

Aan de vaststelling dat in grote delen van Oostelijk Azië sedert enkele decennia wel degelijk economische ontwikkeling op gang gekomen is terwijl Afrika achterna blijft hinken, ondanks de belangrijke ontwikkelingshulp die in de loop der jaren aan Afrika werd toegekend, kan niemand ontsnappen. In de jaren zestig van de vorige eeuw was de armoede in Azië nochtans even schrijnend als in Afrika. Sedertdien zou Afrika per hoofd van de bevolking zelfs driemaal meer hulp gekregen hebben dan Azië. Ten tijde van zijn onafhankelijkheid in 1960 lag het inkomen per hoofd van de bevolking in Congo even hoog als in Zuid-Korea!



Evolutie van het bpp (bruto binnenlands product) per capita in Congo en Zuid-Korea tussen 1975 en 1998 (gegevens van de Wereldbank). Curve boven Zuid-Korea (rood).


Vanwaar dat flagrante verschil tussen Azië en Afrika nu?

Ter verklaring worden een hele reeks oorzaken aangehaald: geografie en klimaat, slavernij en kolonisatie, Koude Oorlog, onrechtvaardig wereldhandelssysteem, hulpbronnen, politiek systeem, cultuur en gedragspatronen …


Zijn geografie en klimaat van invloed?

In zekere mate! Afrika beschikt over geen enkele grote rivier die over voldoende lange afstanden diep genoeg is of geen watervallen of stroomversnellingen kent om als belangrijke verkeersader te kunnen dienen voor watertransport vanuit zee naar het diepe binnenland. De Saharawoestijn, dertig procent van Afrika’s oppervlakte, is lange tijd een niet te onderschatten barrière geweest voor kennisuitwisseling en culturele relaties met niet-Afrikaanse civilisaties, waardoor slechts zeer laat moderne technologie in deze traditionele maatschappijen begon door te dringen. De aan de Sahara en Kalahari grenzende regio’s hebben vaak te kampen met onregelmatige regenval en voedseltekorten. De beter besproeide gebieden hebben dan weer af te rekenen met een aantal dodelijke ziekten: slaapziekte, malaria, gele koorts, rivierblindheid, bilharziose… Gedurende lange tijd is de slaapziekte ook een belangrijke hinderpaal geweest voor de introductie van het paard in zwart Afrika. Geologisch is Afrika rijk, Congo zelfs schandalig rijk! Wat de vruchtbaarheid van zijn bodems betreft, is het met uitzondering van de vlakte van de Nijl doorgaans minder goed bedeeld.

Hebben slavernij en kolonisatie een rol gespeeld?

Niemand mag de ogen sluiten voor de weerzinwekkende mensenhandel waarvan voornamelijk Afrika tot in de negentiende eeuw het slachtoffer is geweest, met vanaf de zevende eeuw Arabieren in de hoofdrol en vanaf de vijftiende eeuw Europeanen.

Helaas, is slavernij van alle tijden en van alle continenten en ook nu nog bestaan er in verschillende landen maatschappelijke verhoudingen die veel weg hebben van slavernij.
De kolonisering zou de Afrikaanse volkeren in hun elan geremd hebben en nog meer dan de slavernij bijgedragen hebben aan de verlamming en verarming van het continent. Hieronder enkele feiten. Ethiopië werd in zijn geschiedenis nauwelijks door slavernij enkolonisatie beroerd Liberia - letterlijk “vrijstaat” - werd reeds in de negentiende eeuw opgericht om aan Amerikaanse slaven de mogelijkheid te bieden als vrij man naar Afrika terug te keren. Ter ere van de toenmalige Amerikaanse president Monroe kreeg de hoofdstad de naam Monrovia. In 1847 wordt het land onafhankelijk met een op Amerika geïnspireerde liberale grondwet. In de kortste keren worden de oorspronkelijke bewoners tot tweederangsburgers gedegradeerd, tot niet veel meer dan slaven. De hoofdstad van het naburige Sierra Leone draagt de naam van Freetown, “Vrijstad”, omdat Engeland hier, na de afschaffing van zijn eigen slavenhandel, een toevluchtsoord bood aan de slaven die op vreemde schepen bevrijd werden. De meeste Afrikaanse landen zijn reeds in 1960 onafhankelijk geworden, Haïti in 1804, de allereerste postkoloniale, zwarte staat, na de USA het langst onafhankelijke land op het Amerikaanse continent. Noch het een, noch het ander kan bogen op grootse ontwikkelingsprestaties. In een recent verleden zijn al die landen het toneel geweest van ongebreideld geweld. De blanke aanwezigheid in Azië heeft veel langer geduurd dan in Afrika: de eerste contacten met de Europeanen dateren er van de 16e eeuw terwijl de kolonisatie in Afrika eerst echt goed op gang gekomen is in het laatste decennium van de 19e eeuw (conferentie van Berlijn in 1885). Het is dus waarschijnlijk niet zozeer het feit van de slavernij en de kolonisatie zelf die de opmerkelijke verschillen tussen Afrika en Azië helpen verklaren, maar eerder de mate waarin ze de mensen en hun instellingen beïnvloed hebben. Het effect lijkt in Afrika veel sterker te zijn geweest dan in Azië, wellicht ten gevolge van een sterk verschillende maatschappelijke en culturele voorgeschiedenis. De lokale besturen die in Azië, van hoog tot laag sterk uitgebouwd waren, lieten toe de zogenaamde indirect rule overal toe te passen - indirect bestuur via de lokale machthebbers -, terwijl in Afrika het blanke bestuur op hogere echelons dan het dorpsniveau nadrukkelijk aanwezig moest zijn. Ten gevolge van de slavernij en kolonisatie zou de Afrikaanse cultuur zodanig veel geweld zijn aangedaan dat er de maatschappelijke organisatie in die mate ontwricht werd dat de Afrikanen tot op heden hun zelfbewustzijn niet hebben teruggevonden, noch in Afrika zelf, noch elders in de wereld. Het is zeker niet uit te sluiten dat het gewelddadig contact tussen blanken en zwarten in het verleden nefaste mentale en materiële sporen heeft nagelaten, maar een bevredigende verklaring voor de verschillen tussen Afrika en Azië, na 65 jaar onafhankelijkheid, is het niet. Door deze verklaring naar voren te schuiven, komt men natuurlijk tegemoet aan de Europese drang naar zelfkastijding en verschaft men aan Afrika een comfortabel alibi. Wordt Afrika beter van ons schuldgevoel dat ons belet de huidige situatie op het continent met de nodige sereniteit in te schatten?


Is de Koude Oorlog bepalend geweest?

Ongetwijfeld heeft hij een belangrijke rol gespeeld, in die mate dat het westen om louter geopolitieke redenen individuen aan de macht geholpen heeft, die zich enkel door middel van corruptie en repressie wisten staande te houden. Denk aan Mobutu in Congo, aan Bokassa in de Centraal-Afrikaanse Republiek en aan Banda in Malawi. In Angola en Mozambique mochten respectievelijk Neto en Machel op belangrijke steun rekenen vanwege Cuba en de Sovjet-Unie. Bestuurlijke bekwaamheid en zorg voor het volk kwamen hierbij niet te pas. Maar ook in Azië heeft de Koude Oorlog toegeslagen. Denk maar aan de Vietnamoorlog.


Is het onrechtvaardige wereldhandelssysteem verantwoordelijk voor het achterblijven van Afrika?

Het wereldhandelssysteem is er inderdaad niet op gericht om zwakke economieën, voornamelijk gebaseerd op grondstoffen, uit het slop te halen. Wereldbank en IMF zijn westerse instellingen voor westerse belangen, voor Amerikaanse op de eerste plaats. Vandaar dat zij door het opkomende China ernstig in vraag worden gesteld. China is met toenemend succes bezig een “eigen” Wereldbank te creëren, de AIID of Asian Infrastructure Investment Bank. Bovendien onderneemt het pogingen om ook naast de Amerikaanse dollar, of liefst in zijn plaats, van de Chinese munt een universeel betaalmiddel te maken met alle voordelen van dien. Toch heeft dit scheefgetrokken handelssysteem Azië niet belet gedurende de laatste decennia reuzensprongen vooruit te maken, ook Vietnam niet en dat ondanks de Amerikaanse bommen.


Kan de ordening van de staat op grond van democratische beginselen soelaas bieden?

Welke rol democratie speelt in het ontwikkelingsproces is nog steeds voorwerp van discussie. Wat er ook van zij, in Azië heeft zich geen enkel land uit de armoede weten los te maken zonder het autocratisch optreden van de toenmalige machthebbers, van onder meer Deng Xiaoping in China, Soeharto in Indonesië, Park in Zuid-Korea en Lee Kuan in Singapore. Het heeft er alle schijn van dat democratie geen voorwaarde is voor ontwikkeling maar dat ontwikkeling op termijn wel tot democratie kan leiden. Overigens, mag men van een volk op de rand van het bestaansminimum verwachten dat het vrijheid verkiest boven een dollar meer? Kan men het de arme Chinezen en Indiërs kwalijk nemen dat ze een kommeke rijst belangrijker vinden dan het uitbrengen van een stem? Vele Afrikaanse machthebbers, daarentegen, identificeren hun eigenbelang nog immer met het in stand houden van de status quo. Volgens de Wereldbank is vandaag nog 40% van het Afrikaanse privébezit op andere continenten ondergebracht. Had men er in Afrika niet beter aan gedaan op het einde van de Koude Oorlog in de jaren negentig verlichte, sterke mannen te ondersteunen in plaats van een schijndemocratie op te dringen met zogenaamde “vrije” verkiezingen en meerpartijenstelsels, waarbij de etnische meerderheid een vrijgeleide krijgt om minderheden te negeren, ja zelfs te onderdrukken? Bovendien moet gezegd worden dat het koloniaal bestuur moeilijk als een voorbeeld van democratie kan beschouwd worden. In werkelijkheid hebben we inderdaad met een schijndemocratie te maken die door de machtselites gewetenloos gemanipuleerd wordt om hun privileges veilig te stellen. Van de essentiële verworvenheid van de democratie, die van het alterneren van de machthebbers, komt zelden of nooit iets in huis. Trouwens, ook in onze landen schenkt men hier onvoldoende aandacht aan door telkens opnieuw zijn stem uit te brengen op gezagsdragers die reeds te lang eenzelfde machtspositie bekleden. Met Habyarimana in Rwanda is het niet anders. Te lang krijgt hij de gelegenheid om de macht naar zijn hand te zetten met alle misbruiken van dien en als uiteindelijk gevolg een toenemende ontevredenheid en in 1994 de herovering van de macht door de Tutsi. In 2006 betaalt de internationale gemeenschap meer dan 400 miljoen EUR aan Congo om er “vrije” verkiezingen te organiseren om opnieuw dezelfde schurk Kabila aan de macht te brengen. Aan hoeveel duizenden inwoners zou men met dit bedrag onderwijs en gezondheidszorg hebben kunnen bieden?


Zijn er cultureel-maatschappelijke oorzaken?

Grote delen van Oostelijk Azië worden gekenmerkt door vruchtbare valleien en rivierdelta’s of rijke lavagronden die reeds eeuwen vóór onze tijdrekening belangrijke concentraties van mensen op grond van sedentaire landbouw mogelijk hebben gemaakt. Het productieoverschot dat zodoende kon gerealiseerd worden, wisten zich de toenmalige machthebbers deels toe te eigenen voor onder meer administratie en leger waardoor in die regio’s mettertijd een relatief grootschalig staatsgezag is ontstaan dat zich vaak zeer autoritair gedragen heeft. Soms werd dit gezag zelfs van buiten de grenzen gewapenderhand opgedrongen (Hunnen, Moghuls in Indië, Manchu’s in China…). Zonder landbouwoverschot zouden er geen steden zijn ontstaan en geen kunsten tot bloei gekomen en zou er anderzijds … ook minder strijd geleverd zijn (p.90). Kleinschalige tribale en etnische reflexen werden zodoende reeds zeer vroeg omgesmeed tot grootschalige nationale solidariteit en discipline waardoor een gunstige voedingsbodem ontstond voor latere efficiënte administratieve en economische organisatie. Discipline en solidariteit werden daarenboven in de hand gewerkt door het er geldende landbouwsysteem op basis van de rijstcultuur waarvan de irrigatie samenwerking noodzakelijk maakt. Bovendien mogen we niet vergeten dat Azië de bakermat is van enkele zeer invloedrijke godsdiensten en levensbeschouwingen en dat deze nu precies de meest doorslaggevende culturele factoren zijn. De grote invloed van het confucianisme met zijn nadruk op de collectiviteit en respect voor de hiërarchie in de samenleving is ons welbekend. Daarom is het niet verwonderlijk dat de kolonisator in deze oude cultuur een geduchte tegenstander gevonden heeft. Deze samenloop van omstandigheden, deze specifieke geschiedenis dus, is totaal verschillend van wat zich in Afrika heeft afgespeeld, en heeft bijgevolg ook aanleiding gegeven tot een verschillend wereldbeeld en verschillende tradities, kortom tot een verschillende cultuur. In Afrika is de natuur, buiten de Nijlvallei, veel minder genereus geweest waardoor echt sedentaire landbouw slechts in beperkte mate mogelijk was, bijgevolg ook geen grootschalige concentraties van mensen, noch een afdoend productieoverschot om grote staatsverbanden toe te laten. De mindere bodemvruchtbaarheid dwong de mensen tot shifting cultivation (zwerflandbouw), waarbij regelmatig van woonplaats moest veranderd worden, hetgeen kleine mobiele gemeenschappen veronderstelt. In deze kleine gemeenschappen is derhalve ook de sociale solidariteit kleinschalig gebleven. Evenwel, om welvaart te kunnen scheppen is een functionele staat nodig en om tot een functionele staat te kunnen komen is er een staatsomvattende samenhorigheid nodig, die in Afrika vanwege zijn geschiedenis dus in onvoldoende mate aanwezig is. Tribale structuren spelen er nog immer een zeer belangrijke rol. De kolonisatie heeft wel grotere geografische eenheden geschapen, maar is er, misschien omdat ze niet lang genoeg geduurd heeft, niet in geslaagd aan de kleinschalige dorpssolidariteit een nationale dimensie te geven om deze doorgaans artificiële eenheden, na de onafhankelijkheid politiek en economisch efficiënt te maken. Alzo komen we in een van de talrijke vicieuze cirkels terecht die zo typisch zijn voor de ontwikkelingsproblematiek: te weinig solidariteit vanwege de bevolking voor een goed functionerende staat; te weinig solidariteit vanwege de machthebbers om de bevolking aan te zetten hun kleinschalige samenhorigheid tot het staatsniveau uit te breiden. Enkel wanneer ze hiervan de voordelen onderkent, is de bevolking bereid uit eigen beweging aan haar samenhorigheid een bredere dimensie te geven, eventueel tot op het niveau van de staat. Dit verklaart waarom de etnische factor, helaas vaak in negatieve zin, nog zo’n belangrijke politieke rol speelt in Afrika: de economische activiteit aldaar is tot op heden onvoldoende gebleken om er de maatschappij te differentiëren volgens etnisch-neutrale criteria van bijvoorbeeld professionele, sociale of culturele aard. Het zijn dus niet per se de willekeurige grenzen van de Afrikaanse staten die nationale cohesie en vooruitgang in de weg staan, maar veeleer het zelfzuchtige gedrag van de machthebbers die eigenbelang, cliëntelisme en rituelen verwarren met welvaartspolitiek en massa-ontvoogding en er zodoende niet in slagen de bevolking te mobiliseren. De oorzaken van de huidige conflicten in Afrika hebben nauwelijks te maken met het in twijfel trekken van bestaande landsgrenzen, maar veeleer met geschillen tussen nationale bevolkingsgroepen of machtselites onderling of met conflicten tussen bevolkingsgroepen enerzijds en het centrale gezag anderzijds. In feite ligt de zin van de staat in de mogelijkheid die hij biedt aan zijn ingezetenen aspiraties te verwezenlijken die ze als individuele burgers niet zouden kunnen waarmaken. Met andere woorden de staat is er voor het volk en niet andersom, hetgeen nogal wat machthebbers vaak lijken te vergeten. Indien nu de machthebbers in Afrika of elders over gemakkelijke inkomsten kunnen beschikken in de vorm van overvloedige grondstoffen, zoals in Congo bijvoorbeeld, of van gulle buitenlandse hulp kunnen genieten, gaat de band tussen bevolking en overheid verloren. Deze laatste is dan niet langer genoodzaakt haar burgers te organiseren om aan inkomsten te geraken en kan zich op weinig verantwoordelijke wijze gaan gedragen. Indien het geld niet van de bevolking zelf komt, maar grotendeels uit het buitenland via giften, gaat zowel bij de bevolking als bij de regering de notie van kosten verloren en krijgt de corruptie grotere kansen. Een reden dus om selectief te zijn bij het aanbieden van hulp.

Het verschil in ontwikkeling tussen Azië en Afrika is dus niet noodzakelijkerwijze een kwestie van verschil in natuurlijke hulpbronnen, maar veeleer een kwestie van verschillende cultuur ten gevolge van een verschillende historische achtergrond (de belangrijkste troef van Hongkong, Singapore, Taiwan en Korea zijn de mensen). In dit debat komt het er niet op aan te stellen dat de ene cultuur beter is dan de andere, maar wel dat de ene functioneler is dan de andere om bepaalde doelstellingen te bereiken. Wil men algemene economische vooruitgang, dan moet men zich hiertoe de noodzakelijke technologie en maatschappelijke organisatie eigen maken, moet men, met andere woorden, hiervoor een plaats inruimen in zijn wereldbeeld en levenshouding. Zo komt het dat alle landen die hun economie moderniseren, noodzakelijkerwijze steeds meer op elkaar gaan lijken, ongeacht hun historische of culturele achtergrond. Dit wil niet zeggen dat het cultuurpatroon van een traditionele maatschappij irrationeel is. Integendeel, het kan zeer rationeel zijn met betrekking tot haar leefwereld, maar totaal irrationeel wat betreft het accumuleren van kapitaal en het scheppen van welvaart. Zoals we vroeger reeds gezien hebben, is nochtans het scheppen van meer welvaart in Afrika een hoogdringende aangelegenheid geworden om te overleven en dus zeker om beter te leven. De bespreking van de verschillen tussen Afrika en Azië kan niet worden afgesloten zonder even dieper in te gaan op de rol van de demografische druk op het ontwikkelingsproces. Ontwikkeling betekent verandering en verandering gaat gepaard met het nemen van risico's. Waarom dus veranderen indien men daartoe niet gedwongen wordt of indien de verwachte beloning te mager en/of te hypothetisch lijkt? Met uitzondering van de Nijlvallei is de bevolkingsdruk in Afrika tot in een recent verleden onvoldoende geweest om er de bevolking te dwingen haar levenswijze grondig te herzien. Dit verklaart de grote verschillen in landbouwontwikkeling die men op het Afrikaanse continent aantreft: in dichtbevolkte streken wordt de beschikbare landbouwgrond veel intensiever en moderner uitgebaat dan in dunbevolkte gebieden.  De kleine bevolkingsdichtheid in Afrika ligt waarschijnlijk ook aan de basis van de relatief korte duur en de matige prestaties van de enkele koninkrijken die in het verleden aldaar bestaan hebben. Hun ontstaan was hoofdzakelijk verbonden met de handel in goud, slaven en zout zonder dat er echt fundamentele maatschappelijke veranderingen moesten worden doorgevoerd.

Ontwikkeling is dus geen aangelegenheid die niet zonder meer met een simpele kapitaalsoverdracht kan worden aangepakt. Ontwikkeling kan je niet geven, kan je niet ontvangen en kan je ook niet kopen! Het draait om de organisatie van de staat en de economie en die heeft op haar beurt te maken met gedragspatronen die dan weer door cultuur en geschiedenis beïnvloed worden. Ontwikkeling komt neer op de productie van rijkdom door de bevolking van de ontwikkelingslanden zelf. Maar wat stellen we vast: in Afrika is men nog al te vaak tevreden met het ‘passief’ consumeren van rijkdom die elders geproduceerd wordt. Men tapt af en verbruikt, zoals men de natuur heeft afgetapt ten tijde van het jagers-en plukkerstijdperk. Investeren om zelf te produceren doet men nauwelijks. Ook de buitenlandse hulp ontsnapt maar gedeeltelijk aan dit aftappingsproces. Vandaar dat ik durf spreken van een “aftappingseconomie”, een economie die de rijkdom automatisch concentreert in de handen van een kleine minderheid ten nadele van het gros van het gewone volk. Congo is hiervan een sprekend voorbeeld. Eigenlijk heeft er, tot in een relatief recent verleden, geen ander soort economie bestaan. De geschiedenis leert dat ze in staat is gebleken tot bloeiende beschavingen en grootse culturele prestaties (Mesopotamië, Egypte, China, India, Griekenland, Rome, …). Maar telkens was hierbij slechts een kleine elite betrokken en leefde het volk in grote armoede, slavernij of lijfeigenschap. Het is eerst, dankzij de industriële revolutie, dat men in het westen op grote schaal rijkdom begon te produceren, een proces waarbij stapsgewijze en met veel strijd de ganse bevolking betrokken werd en zodoende essentieel bijgedragen heeft tot een aanzienlijke toename van welvaart voor iedereen. Van een aftappingseconomie is men overgeschakeld naar een kapitalistisch geïnspireerde productie-economie. Een dergelijke overschakeling laat nog steeds op zich wachten in Afrika met de gekende gevolgen. In Azië is men hier volop mee bezig.

Tot hiertoe is de ontwikkelingshulp niet in staat gebleken om Afrika echt in de vaart der volken op te nemen. Bij benadering mogen we stellen dat de ontwikkelingsproblemen van vroeger en nu dezelfde zijn en dat enkel de gebruikte terminologie veranderd is. Om ze op te lossen zijn massale privé-investeringen nodig van zowel binnenlandse als buitenlandse oorsprong. Trade not aid (handel, geen hulp)!Privékapitaal is voldoende voorhanden en continu op zoek naar wereldwijde, rendabele opportuniteiten, die spijtig genoeg momenteel veeleer in Azië liggen dan in Afrika. Derhalve moet er onze hulp op gericht zijn bij te dragen aan de totstandkoming van een gunstiger investeringsklimaat door onder andere naast de prioritaire basisgezondheidszorg, vorming en onderwijs te promoten, zodat de staat onder druk kan gezet worden om recht en veiligheid te garanderen, die nodig zijn om investeerders aan te trekken. Meer dan in Azië zal de druk tot verandering in Afrika voornamelijk van de eigen bevolking moeten komen. Niet door massaal en ongenuanceerd hulp te bieden maar door selectief en kritisch op te treden kan het westen hieraan een positieve bijdrage leveren. De omvang en de aard van de geboden hulp moet afhankelijk gemaakt worden van de sociale en politieke verhoudingen in de bijgestane landen en niet van kortzichtige politieke en economische belangen in de donorlanden. Indien deze laatste niet enkel politieke doelstellingen nastreven, moeten ze bovendien de moed hebben om het gebruik van de gelden van hun belastingbetalers op het terrein degelijk te controleren, zo niet draagt men bij tot het in stand houden van de welig tierende corruptie. Omdat vóór de onafhanke-lijkheid kolonies geld moesten opbrengen, mogen ze nu geld kosten, in die mate zelfs dat het uitgeven ervan een doel op zich is geworden, een mening overigens die niet door iedereen gedeeld wordt en zeker niet van toepassing is op Rwanda en Burundi. De partners waarmee men in zee gaat zijn van uitermate groot belang en dit hoeft niet noodzakelijkerwijze de overheid te zijn. Telkens moet de bevolking bereid zijn zelf inspanningen te leveren, hoe miniem ook. Met de situatie van Congo in het achterhoofd, lijkt het me voor de openbare hulp, nog meer dan in het verleden, een opdracht om de noodwendige infrastructuurwerken mee te helpen financieren (voornamelijk bruggen en wegen), niet enkel hun bouw maar ook hun onderhoud en daar waar het moet, buiten de lokale besturen om, zodat zij die het initiatief durven te nemen om een overschot te produceren hiermee naar de markt kunnen. Handel is de schakel tussen leven en overleven. China heeft dit begrepen en financiert, bouwt en onderhoudt in Afrika zijn infrastructuurwerken grotendeels zelf, niet uit bekommernis voor de inheemse bevolking weliswaar, maar om zijn eigen noodzakelijke grondstoffenvoorziening en zijn afzetmarkt van goedkope massaproducten veilig te stellen. Het blijft bevreemdend dat duizenden Congolezen in België wonen, terwijl er in Congo zoveel mogelijkheden voor het grijpen liggen.


  Omhoog
  De Afrikaanse Lente: Afrika nu en het perspectief op de toekomst -
Katrien Vanderschoot - buitenlandjournalist VRT
   
 

Hieronder vindt u het verslag van de lezing van Katrien Vanderschoot over Afrika voor Actueel Denken en Leven Hasselt op 20 februari 2017.

De journaliste heeft ook veel ervaring opgedaan in Afrika. Ook zij geeft haar persoonlijke kijk op de ontwikkelingen in de Afrikaanse landen die zij bezocht en waarover zij reportages heeft gemaakt voor de VRT-radio. Het is een tweede luik na dat van Henri Neel, die onze visie over de ontwikkeling in haar huidige fase van dat continent kan verruimen.



Biografie
 

Mevrouw Katrien Vanderschoot werd geboren in Bilzen, liep school in Herk-de-Stad, studeerde Germaanse filologie aan de KU Leuven en behaalde een Master of Arts in het Verenigd Koninkrijk.

Ze werkte bij Unicef en het Hoger Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties.
In 1993 ging ze als VN-vrijwilliger voor het eerst naar Afrika, Rwanda. Toen ze er in 1994 opnieuw naartoe trok als freelance journaliste kwam ze terecht in de genocide. Het is daar dat haar eerste verslag voor de radio een feit werd. Vervolgens werkte ze voor radio 1, VT4, radio 2 en sinds 1997 voor VRT radio.

Ze vervulde reportageopdrachten, o.a. naar aanleiding van verkiezingen in Congo, Rwanda, Zuid- Afrika, en van humanitaire crisissen in Darfour/Soedan, Somalië, Niger. Ook ontwikkelingsprojecten hebben haar volledige aandacht. Een stokpaardje is de problematiek van de vluchtelingen. Haar motto is: ‘elke druppel in zee verandert de zee’.

De Afrikaanse lente

“Soms was mijn bijzondere relatie met Afrika eerder een haat-liefdeverhouding, eerder dan een pure liefdesverhouding. Echter, sinds ik er in 1993 voor het eerst naartoe ging, heb ik er mijn hart verloren.
Laat me een verhaal vertellen over de Afrikaanse Lente. Sinds ik in Congo de eerste burgerrechtenbewegingen aan het werk zag in 2015 mogen we volgens mij spreken van een continent met sterke troeven. Afrika is natuurlijk een groot continent maar enkele elementen gelden algemeen. Ik heb ze voor de VRT beschreven in ‘Het Vooruitzicht’, een opdracht voor meerdere gespecialiseerde journalisten met als bedoeling tot een gefundeerd overzicht te komen van een stand van zaken.

Ik stelde me de vraag wat er in Afrika in 2016 te gebeuren stond.
Afrika is vaak synoniem van ellende en miserie, maar het is veel meer. Zo frappeerde het me hoeveel sterke vrouwen er de touwtjes in handen hebben en onverwijld bijdragen om die vicieuze cirkel van ellende te doorbreken. We denken aan de Ebola-epidemie in Sierra Leone (2015), de repressie door Mamas for Africa tegen verkrachtende bandietenbendes in Goma/Congo, de vluchtelingen die zonder mededogen ‘ergens’ beroofd gedropt worden. Al deze menselijke verhalen kruipen in de kleren en die laten je niet los. Als journalist sta je daar niet zomaar naar te kijken: je helpt in de mate van het mogelijke.

Ik denk ook aan de talloze kinderen die vaak ziek of gekwetst zijn of verlaten in vluchtelingenkampen als Dadaab/Kenia met 400.000 mensen. Er heerst daar bovendien een droogte die door de VN als bijzonder alarmerend wordt beschreven. Wat moet er met die vele mensen?
Een optimist zijnde, wil ik toch ook positieve evoluties aangeven.

Als je naar alle economieën kijkt, groeit Afrika gemiddeld met 5% en zelfs meer per jaar. De 50 rijkste Afrikanen bezitten samen 100 miljard dollar. De rijkste Afrikaan is de Nigeriaan Aliko Dangote (cementsector), voorts enkele Zuid-Afrikanen uit de diamantsector, de retail, de luxe, maar op plaats 5 zien we de koning van Marokko, Mohammed VI, en ook Egypte levert rijkdom, Nigeria door telecom en olie, Angola met Isabelle dos Santos, de dochter van president José Eduardo, die overigens de langst zittende president van Afrika is met 37 jaren dienst.

Echter, de rijkdom is erg ongelijk verdeeld en dat vormt een fundamenteel probleem in Afrika. Oxfam-cijfers geven aan dat 1% van de wereldbevolking meer bezit dan de andere 99%. De Wereldbank zegt over Angola dat de armste 20% van die bevolking 5,4% van de rijkdom bezit; de rijkste 20% bezit bijna 49% van de rijkdom.

Een land als Zuid-Afrika stelt het nog veel slechter. De rijkste 20% bezit 70% van de rijkdom, de armste 20% bezit nauwelijks 2,5%. Ik bezocht er gated communities (ommuurde villawijken) nabij Johannesburg/Pretoria, waar je via uiterste strenge veiligheidscontroles passeert om er binnen en buiten te rijden. De armsten leven daar vlakbij: de kloof is schrijnend. Het zijn vaak de mensen die als huishoudhulp in de villa’s werken.

Hoe kunnen deze toestanden gekeerd worden?
De millenniumdoelstellingen van de VN inzake armoedebestrijding werden lang niet allemaal gehaald, maar ondertussen bedacht men duurzame ontwikkelingsdoelstellingen voor 2030 met veel interactie tussen Noord en Zuid.

Mogelijk ontstaan vele aspiraties vanuit theoretische modellen en worden die nooit in praktijk gebracht, maar ik hoorde ook positieve verhalen.

Drie mooie verhalen…”

1 Klimaatverandering

“We weten dat het klimaat verandert. Werken via positieve projecten kan Afrika erg helpen. De sterkste effecten van de opwarming doen zich immers in Afrika voor. Denken we aan de grote droogte in Somalië en Ethiopië (El Niño), aan Tsjaad. Voeg bij de droogte oorlogstoestanden en hele bevolkingsgroepen komen in vluchtkampen terecht.

Wereldwijd ontstond een Klimaatfonds met een financiële kracht om de effecten tegen 2020 tegen te gaan.


Hernieuwbare energie

Dit is een troef waar Afrika erg actief mee bezig is. Zon en wind zijn er in overvloed. Heeft het Noorden al een mooie evolutie gerealiseerd met de afbouw van steenkoolcentrales, de overschakeling op kernenergie enz., dan zien we een veel snellere in het Zuiden. De Afrikanen komen van houtvuurtjes, van bruinkoolverbranding en slaan stappen over: zij investeren meteen in zonne-energie en meerdere alternatieven. Zo vertelde Frank Halbineza, Rwandees, voorzitter van de Democratische Groene Partij aldaar: ‘Dit vraagt veel geld aan investeringen, maar we moeten de eigen bevolking en onze Afrikaanse overheden eveneens ter verantwoording roepen. Het gaat immers niet op om altijd hulp te vragen buiten de grenzen, er moet ook zelf ondernomen worden.’

Zo zien we startende succesverhalen vorm krijgen: zo is er de zonnekrachtcentrale van Duits-Chinese makelij in Rwanda met nu al 8,5 megawatt kracht, goed voor stroom voor 15.000 gezinnen, die nog uitgebreid wordt en jaarlijks met 6% groeit. Rwanda investeert bovendien massaal in wegen en scholen, modernisering allerhande.

In Ethiopië is een complex land en de noodtoestand werd recent weliswaar uitgeroepen, maar ik zag in Addis Abeba een moderne tram op zonne-energie (een metro eigenlijk of een light rail) met mooie metrostations en een spoorwegnetwerk dat voortdurend groter wordt. Ook dit is het werk van Chinese ingenieurs. En ook hier spelen beslist geopolitieke beweegredenen mee. Er wordt een verbinding gemaakt met een zee waar de Chinezen hun eerste militaire basis hebben. Een verbinding met Sudan maakt de oliebronnen bereikbaar. Maar hoe dan ook: de resultaten dienen het land/de maatschappij.

Groene economie
 

We zien ook prachtige initiatieven in de landbouw, waar boeren erin slagen om een gezonde hoeveelheid van diverse groenten te oogsten dankzij irrigatiesystemen die opgezet worden in samenwerking met buitenlandse specialisten als bodemdeskundige, professor Seppe Deckers van KU Leuven. Zulke ondernemingen laten toe dat de bevolking zich zal kunnen voeden. Immers: voedsel laten droppen door het Westen kan nooit een duurzame oplossing zijn . De plaatselijke bevolking wordt nu tot verantwoordelijkheidszin aangemoedigd.”


2 Emancipatie: vrouwen aan de macht

“Bijzonder opvallend is de kracht van vrouwen in Afrika. Zij runnen het leven: ze werken op het veld, gaan met de opbrengst naar de markt, hoeden vee, werken in coöperatieven, krijgen kinderen en voeden ze op, doen het hele huishouden. Sommigen schoppen het heel ver, denk aan president Ellen Johnson-Sirleaf in Liberia die de Nobelprijs voor de Vrede kreeg in 2011. In de Centraal Afrikaanse Republiek kenden we een vrouwelijke overgangspresident. En dan is er de minister van Buitenlandse Zaken uit Rwanda, Louise Muchikiwabo. Madame Korotoumou Gariko uit Burkina Faso richtte 10 jaar geleden in de hoofdstad Ouagadougou een melkerijbedrijf op met een koelkastensysteem. Ze Kon nu melk koel bewaren en betrok vele vrouwen bij haar project. Vrouwen gebruiken de koeling en leveren nu hun melk op een geschikt moment, hetgeen de prijs gunstig beïnvloedt. Burkina Faso is eveneens een succesverhaal binnen Afrikaanse context gezien de zittende dictator door een geslaagde omwenteling opzij werd gezet. Vrouwen hebben hier een bijzondere rol in gespeeld. Vrouwen werden economisch weerbaarder en daardoor werd de hele samenleving weerbaarder. Ondertussen hebben die vrouwen hun kinderen laten studeren, werden die geëmancipeerd, staan ze niet meer in de ondergeschikte rol en weren ze discriminerende tradities en familiaal geweld, ook vrouwenbesnijdenis. Vorming en emancipatie verdienen een betere plaats op de hele Afrikaanse agenda, zo is duidelijk.

Binnen de duurzame doelstellingen gaat overigens bijzondere aandacht naar onderwijs en emancipatie. Dit is de drijvende motor, overal ter wereld. Naast vernieuwen van energie is de vrouwenemancipatie een belangrijke motor voor vooruitgang.”


3 Democratie

“En dus ook mensenrechten. ..
Congo, Rwanda, de genocide, oude politieke cultuur uit een koude oorlog die nog steeds nazindert, corruptie… Ook dit zijn miserieverhalen.
Een mooie dag in mijn leven was de verkiezingsdag in 2006 in Congo, toen een sprankeltje hoop leefde met het oog op een weg naar werkelijke democratie. Jammer genoeg werd dit geen succes en zagen we diverse rebellies. Elke poging tot het inrichten van verkiezingen eindigt snel in chaos. En Joseph Kabila is nog steeds aan de macht.

Ondertussen worden de kansen van de burgers ingedijkt en krijgt groei geen zuurstof.
Niettegenstaande zien we lichtjes in het duister en alternatieven. Twee jaar geleden zagen we meer open geesten in bijvoorbeeld Burkina Faso met het ontstaan van frisse burgerverenigingen door opgeleide jongeren en studenten. Y’en a marre (Senegal), Balai Citoyen (burgerbezem - Burkina Faso), La Lucha, lutte pour le changement (Congo) en Filimbi (fluitje dat alarm blaast - Gambia) zijn namen van initiatieven die van onderuit signalen geven en verandering installeren via sociale media. Dit is pure inspiratie voor de volgende generatie: jeugd ziet dit, leeft zich in, kopieert het model.

In Gambia werd de dictator Yahya Jammeh weggejaagd via verkiezingen. De beweging Filimbi heeft van onderuit via de sociale media met groot succes actie gevoerd. ‘Wij zijn de klokkenluiders, die via sociale media niet meer onder controle zijn van de autoritaire regimes’, zo klinkt het. ‘We roepen burgers op tot burgerzin.’ Dictators zijn bevreesd voor deze nieuwe generatie ongrijpbare krachten, veel meer dan van een klassieke oppositie. Die nieuwe generatie opteert evenmin voor de klassieke steun van het ‘rijke’ buitenland, maar zet aan tot initiatieven ter plaatse. Het is beter lokaal aan te klagen dat er bijvoorbeeld nood is aan irrigatiesystemen en een realisatie zelf op poten te zetten dan te verlangen dat er waterputten gesponsord worden vanuit bijvoorbeeld België (zie de vele initiatieven daaromtrent). Sensibilisering is een sleutelbegrip geworden en dit is een goede evolutie: structurele groei uit eigen kring.”


Ubuntu

“Belangrijke inspirator in Afrika is ontegensprekelijk Nelson Mandela. Hij verkoos slechts een ambtstermijn te dienen en daarna de scepter door te geven aan een volgende generatie.
Hij heeft met toonaangevende wijsheid gehandeld en zette aan tot emancipatorische initiatieven.
Een woord dat ik van hem leerde en dat me zeer lief is: ubuntu, ultieme samenhorigheid. Ik ben door wat jij bent. Je kan maar iets betekenen door de andere.”


Congo doorheen de laatste decennia

“Sinds ik in 1996 Congo leerde kennen, laat dit land me nooit meer los. Naast de vele moeilijkheden in dat land zie je tegelijk een enorme veerkracht en vele initiatieven bij de bevolking.

Congo beleefde woelige tijden. De genocide in Rwanda dreef honderdduizenden over de Congolese grens naar een vluchtelingenkamp in Goma. Daar is veel ellende ontstaan: cholera, etnische spanningen, geïnfiltreerde militieleden… In 1996 hadden we de revolutie tegen Sese Seko Mobutu. En toen kwam Laurent Désiré Kabila op de proppen, eigenlijk een stroman van Rwanda die werd gestuurd om de revolutie te ontketenen. Een tijd van vele moeilijke verhalen met altijd twee keerzijden van de medaille, een tijd van onzekerheden, chaos, bloedbaden in alle kampen.

We zagen vervolgens de burgeroorlog in Oost-Congo die uitmondde in een sociale, economische, humanitaire ramp die vandaag nog voortduurt met de welgekende endemische verkrachtingen als gevolg. Zoon Kabila zit ondertussen al 15 jaar op de troon.

In 2006 zagen we de eerste democratische verkiezingen: het volk was hoopvol en enthousiast en gedreven om democratie toe te passen. Zonder succes. In 2008 viel de Congolese generaal Laurent Nkunda vanuit Rwanda binnen. De verkiezingen van 2011 verliepen in totale chaos waarbij kandidaten vertegenwoordigers bleven van de oude politieke cultuur. In 2016 hadden we er geen goed zicht op om nog eens verkiezingen te organiseren. Terecht. Bovendien houden die regimes de buitenlandse pers op grote afstand want pottenkijkers zijn natuurlijk niet welkom.

Vandaag kampen we met het probleem van de uitwijzing van collega Peter Verlinden met onze VRT-ploeg, vergezeld door een VTM-ploeg. Hij mag Rwanda niet meer binnen omdat hij ‘moeilijke’ uitspraken deed over het Rwandees regime. Die kwestie maakt het natuurlijk ook moeilijk voor zijn collega-VRT-journalisten die een zelfde vijandige stempel krijgen. Zo heb ik een omweg van vele kilometers en drie dagen tijdverlies moeten maken om mijn punt van afspraak in Goma te bereiken.

En welk dan de toekomst van Congo kan zijn? Wie weet. Een nieuwe rebellie misschien. Een politiek vacuüm? Elke oppositie monddood maken? Of een ontvlambare situatie van protest met een grootschalige crisis?

Er is een hoopvolle internationale bemiddeling aan de gang en achter de schermen werkt België intens mee. De nieuwe politieke cultuur, de kerk, jongerenbewegingen gaan omzichtig te werk omdat het klimaat nog niet goed is. Congo is natuurlijk oneindig groot, vergeleken met Burkina Faso. Bovendien is Congo zo oneindig rijk aan delfstoffen: coltan voor onze gsm’s, goud…

Bewustmaking en onderwijs en emancipatie zijn ook hier sleutels, maar dit zijn lange termijnontwikkelingen.
Micheline Mwendiki van La Lucha zegt hierover: ‘We moeten onszelf opleggen om geduld te hebben. We moeten immers de lange niet-gewelddadige vreedzame strijd langzaam voeren omdat snelle effecten vaak valkuilen zijn. We moeten eerst werken op menselijk vlak vooraleer we kunnen werken aan systemen/structuren en dat is bijzonder veeleisend. Liever de trap nemen dan de lift.’

Dit is een hoopgevende visie.”


  Omhoog
  De schrijfassisent: niet te veel, niet te weinig – mét een gebruikersmening - Bruno Comer
   
 

Een academiejaar telt een aantal bijzonder drukke maanden: de tijd waarin papers, masterproeven en allerlei andere teksten moeten worden ingeleverd. In die periodes wordt ‘de digitale schrijfhulp’ tot 300 maal per dag geraadpleegd, aan de Associatie KU Leuven alleen al. En dat cijfer blijft stijgen. Die vaststelling geeft een idee van het succes van dit werkinstrument dat momenteel gratis ter beschikking gesteld wordt door het Instituut voor Levende Talen (ILT) van de KU Leuven. De bedoeling is dat dat zo blijft. Ontwerpers Lieve De Wachter en Serve Verlinde kozen voor een pragmatische aanpak: wie op een doordachte manier van dit hulpmiddel gebruikmaakt, zal tot een correctere tekst komen zonder dat het ultieme taalkundige snufje daarin verwerkt is. Voor wie belangstelling heeft: http://schrijfassistent.standaard.be/ .

Door het succes van de wetenschappelijke digitale schrijfhulp is in samenspraak met De Standaard, de VRT en de Taalunie een vergelijkbaar instrument gemaakt dat nog een aantal extra troeven heeft: de Schrijfassistent. De ingevoerde tekst mag daar maximaal 1.500 woorden lang zijn, zodat de server niet overbelast wordt met complete doctoraatsthesissen.

Efficiënte raadpleging

‘De Schrijfassistent heeft een didactische functie, het systeem is meer een leerinstrument dan een controle-instrument’, zegt prof. De Wachter, ‘hij wijst de lezer op mogelijke fouten die hij frequent maakt. Drie bladzijden tekst - dat is het equivalent van 1.500 woorden - geven een idee van de punten waaraan de betrokken schrijver aandacht moet besteden. Overigens is het best alleen teksten die jezelf al naar beste vermogen geschreven en gecorrigeerd hebt, door het programma te laten onderzoeken. ‘Meteen goed’ is ook hier de juiste stelregel die tot de meeste efficiëntie leidt. De raadpleging van de Schrijfassistent – en de verbetering van de fouten die naar aanleiding daarvan ontdekt worden - moet dus de ultieme stap worden in het schrijfproces.’

De werkmethode is eenvoudig: de tekst wordt in een tekstveld geplakt en de gebruiker kan die afzonderlijk laten onderzoeken op zaken als ‘spelling’, ‘sommige dt-fouten en andere werkwoordsfouten’, ‘taalalarm’ (taalfouten) en ’Belgische uitdrukkingen’. Op het vlak van stijl gaat de tool na of er niet te veel herhalingen of passief in voorkomen en komen de gevallen aan bod die wijzen op een naamwoordstijl.  Je kunt ook controleren of je niet te veel ambtelijke woorden, omslachtige beschrijvingen of hoera-woorden gebruikt. Ten slotte krijg je bij een groot aantal woorden en uitdrukkingen taaltips en kom je te weten hoe je bepaalde woorden uit je tekst uitspreekt. Bij dat laatste wees een kleine test met een willekeurige tekst uit dat bij ‘Koningshooikt’ (een dorp bij Lier) en ‘pyrrusoverwinning’ uitleg werd gegeven bij de uitspraak en, inderdaad, het was net bij die woorden dat je je kon afvragen hoe je die moet uitspreken. 

‘Dat totale nazicht is een hele boterham en ik vermoed dat niet iedere gebruiker het hele rijtje van mogelijkheden zal aflopen’, zegt prof. Serge Verlinde. ‘We willen hem de keuze bieden zodat hij zich kan beperken tot wat op dat moment voor hem noodzakelijk is. We doen dus een beroep op zijn eigen oordeel, maar hebben de info alvast in vakjes onderverdeeld.’

De juiste hoeveelheid informatie bieden - niet te veel en niet te weinig - is de moeilijkste opgave voor al wie zo’n systeem in elkaar steekt. ‘Het komt erop aan om de vinger op de wonde te leggen, de lezer aan het denken te zetten’, stelt Lieve De Wachter. ‘Als we alle mogelijke taalinformatie op ieder woord of op iedere uitdrukking loslaten, ontstaat bij de verbetering een onoverzichtelijk kleurboek. Het is trouwens een utopie te denken dat de computer alle fouten kan verbeteren, ook al putten we uit een uitgebreide databank aan gegevens. We zijn van nul begonnen en hebben de informatie dan geleidelijk aan opgebouwd. De spellingchecker bijvoorbeeld, gaat 900.000 woordvormen na en werkt op basis van 10.000 frequente fouten. En er wordt advies gegeven bij meer dan 32.000 woordvormen. We maakten een versie voor academisch gebruik en een voor het brede publiek en daarin zijn de verschillen tussen de twee taalregisters verwerkt. De versie voor academisch gebruik gaat er bijvoorbeeld van uit dat een zin maximaal 25 woorden telt, terwijl die voor het brede publiek het bij zinnen van ten hoogste 18 woorden houdt. We hebben intussen ook een versie voor het Engels en we werken aan een versie voor anderstaligen en voor het Afrikaans.’

De Schrijfassistent is voor het dagelijks gebruik bestemd en de raadpleging ervan mag niet te veel tijd vergen. Dat is een andere reden om het geheel niet te complex te maken, de tijd dat op het computerscherm alleen een draaiend wieltje te zien is moet zo beperkt mogelijk gehouden worden. Hier geldt het bekende KISS principe: ‘Keep it simple, stupid’.

Spon-sering en sponsoring

Om dezelfde reden zijn de ‘valse positieven’ een zorg: woorden die gemarkeerd worden, maar toch juist zijn. Het is een monnikenwerk om die op te sporen en uit te sluiten dat die nog opduiken. Vooral het programma dat de dt-fouten moet  detecteren, kampt hier met problemen. Zinnen als ‘Hij barstte in tranen uit’ en ‘Dit is de barste winter sinds jaren’ leggen de moeilijkheid meteen bloot. ‘Barste’ kan de computer niet als fout markeren, hoewel dat een zware zonde tegen de regels van de vervoeging van de werkwoorden is. Dat algoritme kan en zal nog verfijnd worden, maar voorzichtigheid blijft geboden. Dit geldt overigens voor het volledige gebruik van de Schrijfassistent (zie kadertje). Maar op het vlak van spelling bijvoorbeeld, doet de Schrijfassistent het beter dan het algoritme van ‘Word’.

‘Een groot probleem in het Nederlands zijn, net als in het Duits, de samenstellingen. In het Frans en het Engels komen die veel minder voor Het systeem aanvaardt samenstellingen tussen twee bestaande woorddelen, maar houdt rekening met de klinkerbotsing. Op die manier worden veel fouten uitgesloten, maar soms zijn er niet-gewenste effecten. Zo aanvaardde de Schrijfassistent ‘sponsering’, terwijl het ‘sponsoring’ moet zijn. Wat was er gebeurd? ‘Spon’ komt voor in minder bekende woorden als ‘sponboor’, die wel in de ‘van Dale’ staan. Een sering is een plantengeslacht uit de familie van de olijfachtigen, de samenstelling tussen beide is dus mogelijk en zo komen we tot het incorrecte ‘sponsering’.

Al die moeilijkheden doen alleen maar het ontzag voor het werk van de informatici stijgen. Die moeten over een enorme grote technische kennis en een scherp doorzicht beschikken.  Het is niet gemakkelijk om alle taalregels in een computersysteem te integreren zonder dat er zich inconsequenties voordoen. ‘We hebben het grote geluk gehad dat onze informatici zich zeer goed konden inleven in onze vragen en noden’, zegt prof. De Wachter. ‘Zij begrepen perfect waar we heen wilden en dat heeft de communicatie sterk vergemakkelijkt. Dat is dikwijls het zwakke punt in automatiseringsprojecten. Bovendien zijn ze bij ons in vaste dienst, zodat we niet afhankelijk waren van de goedkeuring van een project om op hun kennis en ervaring een beroep te kunnen doen. Niet zelden raken interessante initiatieven in de vergetelheid omdat en geen mankracht genoeg is om het project te blijven volgen eenmaal de resultaten ervan in de praktijk gebracht zijn.’

Bereidwillige partners

De Schrijfassistent moet ook gevoed worden door bronnen die grotendeels van de VRT, De Standaard en de Nederlandse Taalunie afkomstig waren. Die databanken zorgen er ook voor dat de Schrijfassistent de evolutie van het Nederlands blijft volgen. ‘De samenwerking met deze partners is uitstekend verlopen en hun inbreng in dit project was dan ook niet gering’, zeggen beide geïnterviewden. ‘Wij zijn ervan overtuigd dat de Schrijfassistent een grotere uitstraling zal geven aan die instanties die elk op hun manier met taal bezig zijn. Iedere keer dat de Schrijfassistent geraadpleegd wordt, krijgt de kennis over taal die ze in de loop der jaren opgebouwd hebben en die ze in hun publicaties vervat hebben, een concrete toepassing. De bedoeling is om het instrument voor een zo groot mogelijke doelgroep, zonder financiële beperkingen, ter beschikking te stellen.’

Inzake discussies over het correcte taalgebruik neemt het systeem geen standpunt in. ‘We stellen ons op een pragmatisch standpunt, delen de gebruiker de huidige stand van zaken mee en vermelden de bron waarop we ons baseren. Soms is de conclusie als volgt: ‘Dit is niet correct, maar toch wordt het massaal gebruikt’. De gebruiker moet dan beslissen of hij zijn tekst wel of niet aanpast. Een ander teer punt is de schrijfwijze van eigennamen. Ook daarover kan eindeloos gebakkeleid worden. De Schrijfassistent kan er minstens voor zorgen dat de term consequent, de hele tekst door, op dezelfde manier geschreven wordt. 

Zoals bij ieder project was het wat bang afwachten toen het gelanceerd werd en was het uitkijken naar de eerste reacties. Met de Schrijfassistent hopen de ontwerpers vooral om te vermijden dat dezelfde fouten steeds opnieuw terugkeren. ‘Dat is zowat de grootste frustratie van al wie taalonderwijs geeft’, stelt Lieve De Wachter. ‘De Schrijfassistent maakt de gebruiker ervan niet lui in zijn taalgebruik, maar wijst hem net op de fouten die hij onbewust maakt. Op het wetenschappelijke vlak was het project interessant om meer inzicht te krijgen in de mogelijkheden die de techniek biedt op het vlak van de taalzorg. De computerlinguïstiek en de automatische taalverwerking hebben nog heel wat in hun mars, als ze verstandig gebruikt worden. ’


De Brabançonne in de Schrijfassistent

In het taalgebruik speelt de context dikwijls een beslissende rol en de computer kan die niet altijd eenduidig analyseren. Hoewel de eerste strofe van het Belgisch volkslied hoegenaamd niet representatief is voor het soort teksten waarvoor de Schrijfassistent bedoeld is, vonden we het toch leuk om deze oubollige verzen eens onder de ogen te brengen van de nieuwe schildknaap van alle pennenridders. En wat blijkt?

O dierbaar België, o heilig land der vaad'ren,
Onze ziel en ons hart zijn u gewijd,
Aanvaard ons kracht en het bloed van onze aad'ren,
Wees ons doel in arbeid en in strijd,
Bloei, o land, in eendracht niet te breken,
Wees immer u zelf, en ongeknecht,
Het woord getrouw dat g' onbevreesd moogt spreken.
Voor Vorst, voor Vrijheid en voor Recht.
Het woord getrouw dat g' onbevreesd moogt spreken.
Voor Vorst, voor Vrijheid en voor Recht
Voor Vorst, voor Vrijheid en voor Recht
Voor Vorst, voor Vrijheid en voor Recht.

Bij ‘Spelling’ worden de woorden ‘vaad’ren’, ‘aad’ren’, ‘ongeknecht’ en ‘moogt’ gemarkeerd.
Er zijn geen markeringen bij ‘DT en co’, ‘Taalalarm’ en ‘Belgisch’.
Bij ‘Stijl’ wordt er onder ‘Herhaling’ gewezen op de woorden ‘O’, ‘Vorst’, ‘Vrijheid’, en ‘Recht’.
Bij ‘Toon’ wordt het alleen het woord ‘der’ gemarkeerd.
De strofe uit de Brabançonne geeft geen aanleiding tot ‘Taaltips’ en bij ‘Uitspraak’ worden de woorden ‘Vorst’ en ‘het’ uitgelicht.

Conclusie: de Schrijfassistent legt wel degelijk de vinger op de wonde, maar soms op een onrechtstreekse manier. Als je echt zeker wil zijn van je stuk, laat je de tekst best vanuit alle opties bekijken.  


De mening van Hugo Brouckaert, een gebruiker

‘De Schrijfassistent is zeker een hulpmiddel om tot betere teksten te komen, als het oordeelkundig gebruikt wordt’, zegt Hugo Brouckaert, ere-directeur van de taaldienst van de Senaat en columnist van het tijdschrift Over Taal. ‘Computerprogramma’s rond taal worstelen immers met een belangrijk probleem: ze zien woorden en geen zinnen. Zo tikte ik het zinnetje in: ‘hij is in het zwart gekleed’. Bij de module ‘Belgisch’ kreeg ik een hele uitleg over ‘zwartwerken’. ‘In het zwart’ was Belgisch, het alternatief is ‘zwart’. Stel je even voor dat een anderstalige, bijvoorbeeld, dat advies letterlijk neemt en ‘hij is zwart gekleed’ schrijft. Ook bij de spelling kunnen zo problemen opduiken. De Schrijfassistent vindt bijvoorbeeld ‘hij is in de rauw’, correct geschreven.

En zo kunnen nog voorbeelden gegeven worden. Procentueel maakt dat niet veel uit, in de meeste gevallen zit de Schrijfassistent wel juist. Maar die gevallen tonen aan dat een kritische benadering noodzakelijk is tot de computer over volledige zinnen advies kan geven. En er is zeker vooruitgang. Tot mijn aangename verrassing stelde ik vast dat de Schrijfassistent een signaal geeft als je ‘Europese commissie’ neerpent, het moet immers ‘Europese Commissie’ zijn. En als er staat: ‘Hij maakte deel uit van een commissie rond de migratieproblematiek’, laat het systeem ‘commissie’ wel degelijk onaangeroerd.

Als je alle opties gebruikt die het systeem biedt, ben je een tijdje bezig om alles na te kijken en kan daar overbodig werk bijzitten. Is het echt nodig om iedere passieve zin aan te duiden? En de module ‘Toon’ die alle zwaarwichtige woorden aanduidt, brengt weinig bij. De keuze om te bepalen welk woord zwaar is en welk woord niet, is delicaat.’ 
   
  Omhoog
 

Een reactie met verzoek tot rechtzetting en nuancering

IJzerfront en Oostfront

van Daniël Glas

   
 

Daniël Glas is medestichter (1970) en eerste voorzitter van VVA Regio Brugge (1970-1976).

Hij heeft aanstoot genomen aan een passage uit de toespraak van Piet Carpentier, die wij in Editie 9 rond het VVA-archief publiceerden.

Hij vraagt dat wij daartegenover nu een recht van antwoord publiceren met de tekst die hij in persoonlijke naam, n.a.v. zijn lectuur van de toespraak van Piet Carpentier, heeft geschreven. Dat doen wij dan ook omdat iedereen het recht heeft zijn mening kenbaar te maken en als Vlaamse Academici moeten wij open staan voor de vrijheid van meningsuiting.

Daniël Glas is erg persoonlijk via naaste familieleden betrokken geweest bij het oorlogsgebeuren van WO I en WO II. Zijn vader was in het verzet en heeft dat met zijn leven moeten bekopen.

Hier volgt zijn tekst.

Bij de voordracht (1989) van dr. Piet Carpentier, gewezen algemeen voorzitter  VVA, over de geschiedenis van het VVA – afdeling Antwerpen.  (e-zine februari 2017)

“En toen kwam in 40-45 de tweede wereldramp over ons land. Het was weer hetzelfde en toch heel anders: er kwam ditmaal geen IJzerfront, er kwam een Oostfront, een groot verschil.”

Een groot verschil, inderdaad.

Het Belgische leger werd in 1940  tijdens een veldtocht van 18 dagen onder de voet gelopen. Er vielen 12.500 Belgische doden.

Het Vlaams Nationaal Verbond, de Vlaams-nationalistische partij, stapte resoluut in de collaboratie.

Duitsland had halfweg 1940  Tsjechië, Polen, Noorwegen, Denemarken, Nederland, Luxemburg en Frankrijk onder de voet gelopen. Voor de campagnes die zouden volgen (Centraal Europa, de Balkan en de Sovjet-Unie)  had Duitsland soldaten nodig.
In de zomer 1940  begon  het Ersatzkommando Flandern der Waffen-SS (Koningin Elisabethlei  22, Antwerpen) via de Algemene SS-Vlaanderen  en het VNV “mannen van Germaanschen bloede” te werven om als vrijwilliger dienst te nemen in de Waffen-SS – dus ruim voor de inval in de Sovjet-Unie  (22 juni 1941).  Op welk front de vrijwilligers ingezet zouden worden: dat werd in het inschrijvingsformulier niet vermeld.
De werving liep vanaf de inval in de Sovjet-Unie een stuk gemakkelijker te propageren: het ging er voortaan  om “de wapens op te nemen  tegen een bedreiging voor onze Westerse beschaving” (aldus P. Carpentier).

Halfweg 1942 controleerde nazi-Duitsland een gebied dat zich uitstrekte van de Noordkaap tot in Noord-Afrika. Wie de democratie, de mensenrechten en de vrije meningsuiting liefhad, zag er “een bedreiging in voor de Westerse beschaving”.
De jonge Vlamingen aan het Oostfront streden dapper; velen lieten er het leven. Zij waren de slachtoffers van de nationalistische broederstrijd tussen VNV en De Vlag om – op basis van het resultaat van hun werving - de leidende politieke formatie te worden in het Vlaanderen van de Nieuwe Orde. En zij werden ook misleid door der geistige Führer Flanderns”, priester-dichter Cyriel Verschaeve, die bij het einde van de oorlog bitter aanklaagde dat “het geslacht van Rodenbach is voorbijgegaan”. De werving was niet echt een succes.

P. Carpentier haalt stevig  uit naar België dat na de oorlog de Oostfronters genadeloos vervolgde. Geen kwaad woord voor de grote Vlaamse leiders die misbruik maakten van het naïef idealisme van jonge mensen.

Hij besluit zijn historisch overzicht met een opdracht: Wij moeten de verdwijning eisen en bespoedigen van het Belgisch establishment, het is onze verdomde plicht!” Hopelijk trachten de Vlaams-nationalisten dat te realiseren langs de weg van de stembus – en niet met de hulp van een vreemde bezetter wat het geval is geweest tijdens de twee wereldoorlogen. En dat heeft “de Vlaamse zaak” ten zeerste geschaad.

Waarom zij het deden? Om wat Bruno De Wever heeft genoemd: “De greep naar de macht”.

Daniël Glas

9 maart 2017


  Omhoog

Colofon

Redactie van het e-zine 'Vivat academia" Editie 10

- Bruno Comer, hoofdredactie - voorzitter VVA-afdeling Brugge
- Ghislain Duchâteau, eindredactie - vicevoorzitter VVA-nationaal
- Paul Becue, redactielid - voorzitter VVA-Nationaal

Afmelding

Wie deze nieuwsbrief liever niet ontvangt, kan zich afmelden met een berichtje naar
het VVA-secretariaat