* Redactioneel


* VVA-Algemene Ledendag 2018 - een terugblik

* Laudatio voor Academica 2018 Claire Tillekaerts


* "Naya" De boze wolf is niet meer boos


* 1968-1969 door de bril van een tienjarige

* Van 'In de grond' tot
'High Society' - nog Mei '68



* 'De elite miste zijn rendez-vous met de Vlaamse Beweging' - interview met oud-hoofdredacteur Vivat Frank Judo


 

* Hommage aan dichter Leonard Nolens



* De digitale bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL)




* Nederland, al sinds het begin een verre buur?


* Wijnendale 40 - deel 1

 
* Colloquium 50 jaar Leuven Vlaams - 6 okt. 2018 in Leuven

 
* Colloquium 'Samenwerken loont. Troeven voor de Lage Landen' 1 dec. 2018

 
 
 
 
 

 





 



 


 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   
 

Vivat Academia nummer 14

juni-juli-augustus 2018

   
   
  Redactioneel
 


Beste VVA-leden en lezers,

Met deze Editie nr. 14 sluiten we deze jaargang van het VVA-e-zine af. Tijdens dit academiejaar hebben wij u wel vergast op één nummer meer dan de vorige jaren. Met nr. 14 is dit de vierde editie van het academiejaar 2017-2018.

Zoals gebruikelijk overzien wij nu even wat wij u in deze editie te bieden hebben.
Wij blikken uiteraard terug op de bijzonder geslaagde en interessante Algemene Ledendag in Gent op zaterdag 21 april. We verwijzen in ons e-zine daarvoor naar de pagina met die naam op onze VVA-website. De laudatio van onze voorzitter voor de nieuwe academica van het jaar 2018 vindt u onder die verwijzing op ons e-zine zelf.


De beide mede-redacteurs Paul Becue en Bruno Comer hebben zich voor deze editie niet onbetuigd gelaten. Ze hebben elk gezorgd voor twee bijdragen. Beiden hebben het hieronder over de gedenkwaardige terugblik op het historische jaar ’68, maar elk vanuit een totaal verschillende invalshoek. Zelf vestig ik de aandacht op één van de belangrijkste dichters van deze tijd in het Nederlandse taalgebied, Leonard Nolens die 70 jaar werd, in Gent gehuldigd werd in een colloquium over zijn werk en daarbij ook het eredoctoraat toegekend kreeg van de UGent.

Ja, het wolfje Naya, dat in de Limburgse heide en bossen rondzwerft, krijgt in een vlot geschreven stukje ook onze aandacht. Een diverterend stukje alleszins over onze eigen kijk op de wolven, die in onze cultuurwereld - ook historisch - een prominente rol toebedeeld hebben gekregen.

Ook in deze editie krijgt onze vroegere hoofdredacteur van Vivat Academia, Frank Judo, een plekje toebedeeld. In een interview verstrekt hij heel wat boeiende gegevens over zijn uitgebreide historische en filosofische bibliotheek en nog wel meer.

Wij meenden ook meer bekendheid te mogen geven aan ons lezerspubliek van Vlaamse academici over de DBNL, de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, nu die streeft naar meer toegankelijkheid voor Vlaamse onderzoekers en bezoekers. Een ruime bron van overzichtelijke informatie en een cultuurinstrument bij uitstek.

In Editie 14 publiceren wij ook een tekst van een bijzondere gastschrijver. Jef Cassimons brengt verslag uit van een deel van zijn lectuur van een enorm omvangrijk historisch werk. Hij voert ons terug naar een belangrijke periode in onze geschiedenis: het ontstaan van de Verenigde Provinciën in de Bourgondisch-Habsburgse tijd. Een opfrissing van ons geheugen, maar evenzeer een versterking van ons historisch bewustzijn.

VVA participeert aan belangrijke evenementen die voor Nederland en Vlaanderen samen van dragende betekenis zijn. Wij werken actief en concreet mee aan de organisatie van twee colloquia: ééntje in Leuven in oktober en ééntje op 1 december in Bergen-op-Zoom en we roepen nu al onze lezers op om daaraan aandacht te besteden en er zoveel mogelijk aanwezig op te zijn. Taal, cultuur, economie en de samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland ligt ons nauw aan het hart en is van betekenis voor de nabije en verdere toekomst van onze volksgemeenschap.

In elk geval wensen wij u een prettige en zinvolle lectuur toe en ook een vreugdevolle zomervakantie. En dan op naar het Academiejaar 2018-2019, waarin de VVA zeker weer haar beste beentje voorzet om er wat moois van te maken zowel op nationaal vlak als op het vlak van de werking van de respectieve VVA-afdelingen.


Namens de redactie


Ghislain Duchâteau, eindredacteur


 

Omhoog

 
De VVA-Algemene Ledendag 2018 in Gent - een terugblik

   
 

 


Klik op de afbeelding voor de video over Gent (duur 4 minuten)

Prachtig geslaagde VVA-ledendag in Gent

Zaterdag 21 april 2018 is weer een memorabele dag geweest voor de VVA. De Gentse afdeling heeft heel geëngageerd en met veel nauwkeurigheid en zorgvuldigheid de jaarlijkse algemene ledendag van de VVA georganiseerd.

De ontvangst met de receptie was al een goed begin. Hoogtepunt was evenwel de academische zitting met de toespraak van professor Koenraad Debackere en de uitreiking van de VVA-prijs 2018. Academica van dit jaar en laureate is de advocate Claire Tillekaerts.  Daarna volgde in het hotel NH Gent Belfort een uitstekend gezamenlijk vriendenmaal. Alle deelnemers vanuit de respectieve afdelingen Oost-Vlaanderen, Brugge, Oostende, Brussel en Limburg genoten van het gebodene.

Daarbij kwamen in de namiddag de verschillende culturele activiteiten in de Stad Gent. Bijzonder veel belangstelling genoot het bezoek aan de heerlijke nieuwe stadsbibliotheek De Krook in Gent. Daar werden we rondgeleid in twee groepen door de architect van De Krook Klaas Goris en door de architect-ingenieur Ralf Coussée die voor de stevigheid van het gebouw instond.

Ook de afsluitende receptie met de twee drankbonnetjes in het hotel gaf de gelegenheid om de gesprekken tussen de VVA-leden van de afdelingen op vriendschappelijke wijze voort te zetten.  

Het was kortom voor alle deelnemers een groot feest.

De Limburgse afdeling werd door VVA-voorzitter Paul Becue speciaal bedankt voor haar talrijke aanwezigheid. Zij waren met een autobus gekomen met een 44-tal deelnemers. Ook zij genoten van de Algemene Ledendag, maar zij maakten er een driedaagse uitstap van:  de dag voordien naar de Leiestreek, de dag nadien nog in Gent waar zij het Museum voor Schone Kunsten bezochten en de tentoonstelling van Medardo Rosso en een overheerlijke boottocht beleefden over de Leie, de Schelde en de Lieve in Gent.

Een welgemeende en hartelijke proficiat aan de organiserende VVA-afdeling Gent, die voluit beloond werden voor hun inzet en hun inspanningen voor deze bijzonder geslaagde Algemene Ledendag 2018 in de stroppenstad Gent.

De powerpointpresentatie van Prof. Debackere kunt u hier oproepen op uw computerscherm.

G.D.



Alle informatie over de ledendag zult u kunnen lezen op:


de pagina Algemene Ledendag

van de website van

VVA-Nationaal


Ze omvat

- het bovenstaande verslag
- de presentatie van de ledendag door VVA-voorzitter Afdeling Oost-Vlaanderen Erik Vandenbroele
- het programma
- de fotoreportage van de Algemene Ledendag in Gent
- de tekst van Joris Luyckx rond de driedaagse excursie van de VVA-afdeling Limburg
"Het mooie gelaat van Vlaanderen"
- de impressies in foto's weergegeven
- het overzicht van de mogelijke bezoeken

Klik dus gulzig door naar de pagina Algemene Ledendag van onze website.


  Omhoog
 


Laudatio voor de Academica van het Jaar 2018
Claire Tillekaerts

Paul Becue

   
 

 

 

Geachte Burgemeester, geachte Genodigden, beste VVA- vrienden,

Vandaag heb ik op onze Algemene Ledendag de eer en het genoegen om, als voorzitter, in naam van alle leden de VVA-prijs 2018 te overhandigen aan Mevrouw Claire Tillekaerts. Zij volgt de heer Frans Debrabandere op, die in Vlaanderen en Nederland een ijzersterke reputatie heeft opgebouwd als taalkundige van het Nederlands en die auteur is van 24 boeken waaronder etymologische woordenboeken. We kunnen trouwens zeggen dat de VVA-prijs een zekere uitstraling heeft, vooral als we de lijst van de laureaten op de website aanschouwen.

Met Claire Tillekaerts hebben we nu een totaal ander profiel als laureaat. Claire is juriste: ze studeerde rechten in Gent tussen 1975 en 1980 en ze was van 1984 tot 1990 assistente aan de UGent. Intussen was ze ook sinds haar afstuderen advocaat aan de balie te Gent tot 2001. Ze werd daarna tot 2006 Diensthoofd-Coördinator van de juridische dienst aan de Assocatie Universiteit Gent met drie hogescholen, waarna het hoofdstuk Flanders Investment and Trade begon, of kortweg FIT genoemd. Ze was daar van 2006 tot 2012 algemeen directeur, en ze is sinds 2012 de Gedelegeerd Bestuurder van “Flanders Investment and Trade” in opvolging van wijlen Koen Allaert. Ze reist als de nummer 1 handelsdiplomate zo een derde tot de helft van haar tijd de wereld rond. In de functie van topambtenaar zetelt ze in ongeveer tien Raden van Bestuur van overheidsinstellingen, waaronder het Agentschap van de Buitenlandse Handel en Credendo dat ik persoonlijk goed ken. Ze is ook cultureel actief als voorzitster van het gekende Internationaal Filmfestival Vlaanderen te Gent. Via haar partner, Dirk Brossé, tot ons genoegen hier ook aanwezig, die componist en artistiek leider is van de Chamber Orchestra of Philadelphia, heeft ze trouwens genoeg contacten in de culturele sector. Sinds 2015 is ze censor bij de Nationale Bank van België. 

Persoonlijk ken ik Claire reeds ongeveer 35 jaar uit de studententijd. Ze studeerde toen rechten in de Universiteitsstraat in Gent en zat een jaar voor mij. Ik herinner mij vooral twee zaken.
-Enerzijds maakte ze deel uit van het LVSV of het Liberaal Vlaamse Studentenverbond. Dat was toen een heel actieve en dynamische studentenvereniging, die niet zo groot was maar waar toen sterke persoonlijkheden deel van uitmaakten: naast Claire waren er ook bv. Dirk Verhofstadt, de broer van Guy die op dat ogenblik reeds advocaat was en Dirk heeft ondertussen reeds tal van boeken geschreven; Sas Van Rouveroij die lang de voornaamste Open VLD-schepen in Gent is geweest; de topadvocaat Hans Rieder; en de ex-minister Fientje Moerman die in mijn jaar zat en voor wie ik altijd veel respect heb gehad. Fientje maakt nu trouwens sinds kort deel uit van het Belgisch Grondwettelijk Hof, een materie die sommigen onder ons om specifieke redenen interesseert. Fientje was de eerste vrouwelijke voorzitster van het Politiek Konvent aan de Gentse Universiteit. Claire was trouwens in 1979-1980 de eerste vrouwelijke voorzitster van het LVSV. Ik citeer: “Ze verkoos een kleine vereniging met een duidelijk afgelijnde en voldoende radicale ideologie boven een die geen grote standpunten meer durft innemen uit vrees haar aanhang te verliezen”. Het LVSV stond toen voor Vlaamse gezindheid, was humanistisch, vrijzinnig, onafhankelijk en studentikoos. Ik denkt dat dit onze laureate nog steeds typeert.
-Aansluitend bij het studentikoze karakter was Claire anderzijds ook een sociaal iemand die op vrijdagnamiddag graag een glas toastte in het café Den Appel bij ‘maa en paa’, of in de Maddox aan de Paddenhoek vlak bij de gerenoveerde Emiel Braun School, het voormalige jezuïetencollege dat sommigen onder u deze namiddag zullen bezoeken. Ik denk wel dat deze twee establissementen/cafés ondertussen verdwenen zijn.

Maar het is niet om die redenen dat de Centrale Raad van de VVA Claire Tillekaerts uitverkoren heeft voor de VVA-prijs 2018. De argumenten die naar voor kwamen zijn:  een sterke vrouw aan het hoofd van een overheidsorganisatie, en last but not least draagt ze als hoofd van het FIT bij tot de visibiliteit van Vlaanderen op economisch vlak en dan meer specifiek in het domein van de export en handel. Handel is in het verleden steeds de bron van de Vlaamse welvaart geweest en dat gaat reeds honderden jaren terug. Eerst was er Brugge, dan de gouden eeuw van Antwerpen maar ook andere steden zoals Gent kenden veel voorspoed en welvaart door de handel. Dat kunnen we eigenlijk nog zien in de musea met schilderijen over de hele wereld waar men Vlaamse zalen vindt naast de Hollandse. Kleine kanttekening: men spreekt trouwens nooit over de Belgische school. Dat komt enigszins door de talrijke schildertalenten die we hier in huis hadden, maar nog meer door het feit dat de welvarende handelaars het zich konden veroorloven dure portretten en schilderijen aan te kopen. Vlaanderen moest daarvoor een open vizier op de wereld houden en in die context is het ook erg belangrijk dat we de globalisering omarmen. We hebben immers als kleine regio geen keus. Onze kinderen moeten opgevoed worden als Vlamingen in de wereld met een open visie, maar daarbij mogen ze de Vlaamse roots en identiteit toch niet uit het oog verliezen. Identiteit is op het ogenblik binnen de context van de globalisering en de angst voor vevreemding die ermee gepaard gaat, erg actueel. Als VVA willen we dit begrip indien mogelijk mee helpen definiëren en invullen.  

De taken van FIT omvatten grosso modo een dubbel luik.
-Ten eerste helpt het de Vlaamse bedrijven om internationaal te ondernemen. De adviseurs van FIT staan de bedrijven met exportambities bij, ondersteund door een uitgebreid netwerk van experts verspreid over tal van landen. Een van de tools daarbij is de Exportmeter, een soort mini-audit die bepaalt of een bedrijf klaar is voor de export. FIT stelt ook gerichte  expansieplannen op voor bedrijven in het buitenland.
-Ten tweede trekt FIT duurzame buitenlandse investeringen aan door zeer gericht promoties te voeren voor Vlaanderen. Via zogenaamde kloofanalyses van het Vlaamse economische weefsel worden de ontbrekende schakels in de waardenketen van bestaande en nieuwe clusters opgespoord.  

Om deze taken uit te voeren beschikt het FIT over ongeveer 340 personeelsleden, waarvan meer dan de helft zit in 70 kantoren verspreid over 49 landen. Ze hebben een werkingsdotatie van 38 miljoen euro en ondanks de besparingen van de laatste jaren is dat zeker zijn geld waard. Internationaal onderzoek zou aangetoond hebben dat elke door de overheid geïnvesteerde euro in exportpromotie 87 euro aan extra export oplevert en dat doet het Bruto Binnenlands Product of BBP met 384 euro toenemen. Op de beurs is het moeilijk, ja zelfs onmogelijk, dergelijke rendementen te benaderen. Een andere Vlaamse studie toonde aan dat bedrijven die een beroep deden op het FIT een minder grote terugval van hun exportcijfer kenden tijdens de zware crisis van 2008, althans in vergelijking met bedrijven die dat niet hadden gedaan.

2017 was alvast erg succesvol: volgens FIT hebben de Vlaamse bedrijven in 2017 voor 317 miljard euro goederen geëxporteerd, wat 5 % meer is dan in 2016. De Vlaamse export is zo goed voor 83,2 % van de totale Belgische uitvoer. Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest staan in voor respectievelijk 14,3 en 2,5 %. Vlaanderen haalt in België 62,5 % van de buitenlandse investeringen binnen. Dat behoeft geen verdere commentaar. De impact van de Vlaamse handel op onze welvaart is dus groot.

Claire Tillekaerts komt geregeld in de pers en is niet schuw van boute uitspraken. Zo zegt ze dat we met onze bedrijven op tal van domeinen wereldklasse zijn, maar veel te bescheiden. De regeringen mogen ook de wetgeving, bv. op fiscaal vlak, niet te veel en te snel wijzigen: het creëert immers onzekerheid voor buitenlandse investeerders wat ze niet graag hebben. Ze is wel sterk tegen een herfederalisering van het regionale handelsbeleid. Wat de vrouwen betreft die carrière willen maken: “Heb de guts om voluit voor je ambities te gaan. Doet er zich een opportuniteit voor, spring dan op de trein. Laat je vooral niet leiden door je angsten om te falen, wel om niet te proberen weer op te staan en er opnieuw voor te gaan”. Men zou dat eveneens kunnen toepassen op alle Vlamingen die willen ondernemen en die door pech bv. failliet gaan.

Iedereen zal na dit betoog het met ons roerend eens zijn dat mevrouw Claire Tillekaerts een erg waardige laureaat voor de VVA-prijs is.

Alvorens ik het beeldje overhandig wil ik nog enige toelichting geven. De beeldhouwer is Tom Frantzen uit Tervuren, die daar en in Brussel reeds tal van beeldhouwwerken heeft staan. Een paar maand geleden werd er in het Brusselse centrum nog eentje onthuld van Jacques Brel. Het is de eerste maal dat we dit beeldje geven. Het is een denkende leeuw die zit op een stapel boeken. De link naar ‘Le penseur’ van Rodin is duidelijk. We zullen het dan ook 'de denkende leeuw' noemen. Na prof. Els Witte en Ann De Moor van de Vereniging Vlaanderen-Europa is Claire de derde vrouw aan wie de eer te beurt valt. Het bestuur is erg fier dat zij die prijs aanvaard heeft en we feliciteren er haar van harte voor.

Paul Becue,

VVA-Voorzitter

21 april 2018

  Omhoog
 


"Naya"

De boze wolf is niet meer boos

Joris Luyckx

   
 

Naya is zo ’n beetje de mascotte van de Limburgers geworden. Het is een vrouwtje zoals koning Filip zijn eerste boreling noemde. De wolf, naar men zegt de eerste in Vlaanderen in honderd jaar, heeft een lange tocht gemaakt alvorens op zijn leefgebied, het militair domein van Leopoldsburg neer te strijken.
 
Ze werd in 2016 geboren in Mecklenburg. De onderzoekers, die haar vonden als welpje, deden haar een halsbandzender aan en noemden haar Naya, een Griekse nimf of halfgodin die in de natuur leeft. Wolvinnen gaan op zoek naar een wolvenmannetje tot een plek waar ze die waarschijnlijk nooit zullen vinden. Sommige vrouwtjes wachten dan tot zes jaar op hun prins, andere trekken verder en sterven van verdriet.

Het roofdier trok eenzaam, zonder ouders of voedsel en ongemerkt door de mooiste natuurgebieden aan een tempo van 70 km. per dag. Hierbij trotseerde ze  ondoordringbare rivieren en overwon woeste kanalen. Al die tijd voedde ze zich wellicht met reeën en hazen.

Niemand heeft Naya ooit ontmoet en de kans dat dit gebeurt lijkt ook heel klein, omdat de wolf een schuw dier is dat vooral bij nacht opereert.

Het is een tragisch liefdesepos van een wolvin en er is zelfs een fanclub die sympathiseert met het dier.

De wolf is de oervader van alle honden en in elke Romeinse cohorte liep een krijger gehuld in een wolvenvel zoals de Trojaanse held Hector. De Romeinen eerden de wolvin als hoedster van de stichters van Rome, Romulus en Remus.

Na de oudheid kreeg de wolf een slechtere pers. Dante had er in zijn Divina Comedia weinig positiefs over te zeggen (1). In het dierenepos ”Van den vos Reynaarde“ speelde Isengrim een prominente rol als slachtoffer van de sluwe vos.

De wolf heeft veel profijt gehaald uit de door godsdienstoorlogen geteisterde zuidelijke Nederlanden in de zestiende eeuw. Oudenaarde stond bekend als een “spelonk van wolven “ omdat de wolf er in de periode van 1585 tot 1588 192 slachtoffers maakte bij koehoeders en schapen.

In Noord-Amerika droegen de Indianen wolvenhuiden en wolvennamen en joegen hun buren de angst op het lijf.

Velen kennen het prachtige lied “Dodenrit“ van Drs. P. , een gezongen verhaal van het gezin dat achtervolgd door wolven, door de Russische steppe trok naar de stad Omsk en de kinderen een na een uit de slede gooit (2). De vader van het gezin blijft als laatste in zijn troika.
 
De Duitse componist Richard Wagner hield van wolven en zijn kleinkinderen noemden Hitler “Onkel Wolf“ als hij bij hun opa in villa Wannfried op bezoek kwam. Ook in de fabeltjeskrant van Mijnheer de Uil was Bor de wolf de vedette van de kleuters.

De wolf is een ster geworden van ons ecologisch bewustzijn en de toeristen in  Yellowstone National Park raken met camera en telescoop in extase van zijn verschijning.

In de film “Dances with wolves“ van Kevin Costner (1990) krijgt luitenant John Dunbar een afgelegen en verlaten post in Dakota toegewezen. Al gauw bemerkt hij dat hij niet alleen is. Zijn enige gezelschap is zijn paard Sisco en een wolf die hij ”Two Socks“ noemt.

Met ogenschijnlijke luchtigheid en veel zwier betoogde de dichter Jean de la Fontaine (1621-1695), dat wie niet sterk is maar best een slimme aap of vos kan zijn, want de lammeren worden altijd door de wolf opgepeuzeld. In de wereld van La Fontaine geldt nu eenmaal het recht van de sterkste. Die pessimistische kijk deelde hij met zijn tijdgenoten. Hij schreef niet minder dan vijftien fabels met de wolf als hoofdvedette.

De rechter meende dat wat er mocht zijn geschied, het nimmer mis kan zijn straft ge een aartsdeugniet

Laten we ondertussen Naya maar krediet geven en koesteren, ook al zullen wij haar zelden zien.

                                                                                         Joris Luyckx

(1) “En een wolvin, die met alle begeerten

belast leek in haar magerheid
en al vroeger velen in smart deed leven

Deze gaf mij zo grote bedruktheid
door de angst die uitging van haar aanzien
dat ik de hoop op de hoogte verloor…”

(Dante Allighieri, Divina Comedia, Inferno, I, 40- 75)

 

(2)”Ik zing nu weer wat lustiger
want Omsk komt in zicht
Ik maak een sprong van blijdschap

en verlies mijn evenwicht
Terwijl de wolven mij verslinden

Denk ik “dat is pech“
Ja, Omsk is een mooie stad maar

      Net iets te ver weg“

 

  Omhoog
 


1968-1969 door de bril van een tienjarige

Paul Becue

   
 

Een magische periode

In het nieuws en de pers wordt nu geregeld teruggeblikt op mei 1968, maar ook rond andere gebeurtenissen uit die periode. Op 7 april 1968 werd ik 10 jaar en het is op die leeftijd dat de wereld voor je opengaat. Je hoort en ziet veel, maar als kersverse 10-jarige is het niet evident, ja zelfs onmogelijk, om alles in de juiste context te plaatsen.

Er grepen toen zoveel belangrijke gebeurtenissen plaats, dat ze allemaal in mijn geheugen gegrift blijven. In feite duurde die periode zestien maand. Ze begon met de moord op Martin Luther King op 4 april 1968 en eindigde met het Woodstock festival tussen 15 en 18 augustus 1969.   

We zaten nog steeds in de golden sixties, het was de periode dat de jongeren zich als vrijgevochten libertijnen een eigen mening over alles en nog wat begonnen te vormen. De Beatles maakten hun LP’s ‘White album’ (1968) en ‘Abbey Road’ (1969), voor ze er in 1970 met de laatste LP ‘Let It Be’ definitief de brui aan gaven. Ze waren de aanzet voor de nieuwe creatieve popmuziek. Ondertussen woedde in Vietnam een smerige oorlog, die finaal in 1975 de Verenigde Staten voor het eerst op de knieën zou brengen. Johnson had echter besloten door Vietnam geen presidentskandidaat meer te zijn en in november 1968 werd Richard Nixon verkozen. Watergate was nog ver weg, maar de huidige documentaires over de Vietnamese oorlog tonen aan dat Nixon toen al niet schuw was van allerlei truken.

We waren er ons toen allemaal erg bewust van die gebeurtenissen. De Koude Oorlog was de rode draad van de internationale politiek, wat jammer genoeg tot uiting kwam in Tsjecho-Slowakije.

We geven hier kort de belangrijkste gebeurtenissen uit die periode weer. Van voordien zijn er slechts twee evenementen die mij goed zijn bijgebleven:
-de zesdaagse oorlog in juni 1967 toen Israël de Golanhoogten bezette (dat is nog steeds zo), samen met Cis-Jordanië of de zgn. Westbank en de Sinaïwoestijn. De Israëlische minister van defensie, Mosje Dajan, die als een zeerover een ooglap voor zijn  linkeroog had, was de figuur die mij erg opviel. In de klas zei de juffrouw dat we een gebedsstonde hielden om God te vragen Israël te ondersteunen tegen die ‘kwade’ Arabieren. Ze vergat wel iets te zeggen over het drama van de Palestijnen.
Verder is er slechts één ramp die ik mij nog herinner: de brand in de Innovation te Brussel op maandag 22 mei 1967, waarbij 251 doden vielen. Ik herinner het mij des te meer daar mijn vader op woensdagnamiddag geregeld naar de Brusselse beurs ging en mijn moeder ging dan gaan shoppen in Brussel met de kinderen in haar kielzog. Tot ons groot jolijt!

In die periode veranderde ik ook van school. Tot juni 1968 ging ik naar het openluchtschooltje van Sint-Lutgardis te Schilde. Het maakte deel uit van de gelijknamige schoolgroep opgericht door de grote Vlaamse ondernemer Lieven Gevaert (oorspronkelijk enkel voor meisjes), naast het Sint-Lievenscollege voor jongens. In september 1968 begon dan het grote avontuur bij de Jezuïeten van het Xaveriuscollege te Borgerhout. Eerst mocht ik er zelf niet binnen omdat mijn resultaten aan het Sint-Lutgardisschooltje niet goed genoeg waren … In mijn eerste jaar Xaverius (vijfde leerjaar) was er trouwens een sterke segmentatie: de zwakke leerlingen zaten in de rij langs het raam, de sterkste leerlingen in de rij aan de deur met de beste vlak aan de deur. Hij mocht dus blijkbaar indien nodig weglopen. Je kon alleen door je resultaten van rij veranderen (naar een betere of een zwakkere). Zoiets is vandaag gelukkig niet meer mogelijk. Gedurende dat jaar zag ik ‘s middags trouwens steeds de bekende Vlaamse voorvechter Pater D. Stracke (93 jaar) toen telkens zijn wandeling maken op de speelplaats van de lagere school. Pater Thuys ondersteunde hem daarbij. Stracke sprak geregeld de kleinere kinderen toe. Hij overleed in mijn tweede jaar Xaverius op 18 februari 1970. We zijn toen het opgebaarde lijk nog gaan begroeten binnen de muren van het college te Borgerhout. Een paar jaar later beleefden we daar de genese van Agalev met Pater Versteylen, het embryo van de huidige Groene Partij.

De grote doorbraak van de Volksunie kwam er trouwens op 31 maart 1968: het aantal kamerzetels steeg van 12 tot 22 en in de senaat ging men erop vooruit van 4 naar 14. Zo'n grote sprong voorwaarts zou er niet meer komen voor de Volksunie. We moeten wachten tot het Vlaams Blok/Belang rond 2005 en tien jaar later de NV-A, om de nationalistische partijen nieuwe grote sprongen te zien maken.

Moord op Martin Luther King

Ik herinner me zeer goed op de zwartwittelevisie beelden te zien van zwarte Amerikanen die betoogden, rellen schopten en veel vernielden. Huizen werden in brand gestoken. Ik denk dat het het eerste televisiejournaal was dat ik zag. Bij navraag leerde ik dat men de grote voorvechter voor rechten van zwarten in de USA gedood had. Later kwam ik te weten dat het de man was van de toespraak “I have a dream …”.

Mei ‘68/Leuven Vlaams

Mei ’68 verbinden velen met de Parijse studentenopstand en met recht. Maar de onvrede sluimerde al enkele maanden daarvoor. In mei barstte de bom echt los en op een bepaald moment dacht men dat het de val van Generaal De Gaulle zou meebrengen. Maar op 30 mei 1969 stelt De Gaulle in een korte toespraak dat hij niet zal aftreden (‘Dans les circonstances actuelles, je ne me retirerai pas …”) en dat hij Pompidou als eerste minister handhaaft. Die toespraak heb ik trouwens voor een Franse toets in het derde jaar humaniora (4e Latijn-Wiskunde) moeten inspreken op een cassette-tape, die nog ergens in mijn catacomben moet rondslingeren. Mijn  leraar Pater Guy Legrelle, een paar jaar geleden overleden, stelde zelfs dat hij het verschil tussen mij en De Gaulle amper kon horen … De Gaulle is trouwens slechts een paar jaar daarna plots overleden op 9 november 1970. Ik vernam het toen mijn moeder die namiddag, toen ik rond 4 à 5 uur thuiskwam van het Xaveriuscollege, vroeg: “Raad eens wie er nu overleden is?”. De Gaulle was immers een grote persoonlijkheid. Andere anekdote. Toen we een paar jaar daarvoor met de wagen naar Spanje op vakantie gingen, zei mijn vader bij het overschrijden van de grens: “Pas op. We komen in het land van Charles De Gaulle!”. Later kwam ik indirect met De Gaulle nog in contact: zijn kleinzoon Yves De Gaulle was aan het begin van de jaren 2000 gedurende een paar jaar lid van het directiecomité bij Euler Hermes.

 

In 1978 heb ik voor de pol&soc trouwens een paper gemaakt over mei ’68. Pas toen leerde ik de naam Cohn-Bendit kennen, de grote studentenleider. Maar de periode heeft mij steeds gefascineerd. Alles speelde zich voornamelijk af rond de Sorbonne in de wijk Saint-Michel. Ongeveer vijftien jaar geleden heb ik daar trouwens aan diezelfde Sorbonne een voordracht mogen houden.

Mei 1968 was een keerpunt: het symboliseert de breuk tussen de oude maatschappij en een nieuwe progressieve samenleving met waarden als vrijheid en gelijkheid. Anti-autoritarisme en het verlangen naar zeggenschap over zichzelf zijn de spontane drijfveren van de studentenopstand. Parijs was er niet alleen. Het was een tijd van emancipatie!

Ook in andere studentensteden braken rond die tijd overal rellen uit. In Berlijn was Rudi Dutschke de grote voorman. Ik kwam hem zelfs persoonlijk tegen negen jaar later in Gent in het grote auditorium van de Blandijnberg. Gent stond in oktober-november 1977 plots op zijn kop daar men beslist had het inschrijvingsgeld aan de universiteit drastisch te verhogen van ik denk 3.000 BEF naar 10.000 BEF. Dutschke zei dat we in de strijd moesten volharden. Dat gebeurde ook tot april 1978 aan het begin van de paasvakantie. Daarna was het plots gedaan: de studenten moesten gaan blokken. Twee jaar geleden zag ik het inschrijvingsgeld van mijn kinderen bijna verdrievoudigen van ca. 300 euro naar ca. 870 euro. Maar geen haan die erover kraaide: het werd heel mak aangenomen.

Ook in België was er een emancipatiestrijd, maar zoals we weten had die vooral een communautair karakter met Leuven Vlaams. Hij greep ook enkele maanden vroeger plaats in januari 1968. De regering Vanden Boeynants-De Clercq viel erover in februari 1968, die zo de weg ruimde voor Gaston Eyskens wat leidde tot de eerste staatshervorming met de vorming van de cultuurraden. De “Belgische eenheidsstaat” was aan zijn einde gekomen. Ik herinner mij nog een interview met premier Vanden Boeynants in 1968 op de televisie waarin hij uitlegde waarom hij niet meer weerstand had geboden tegen de val van zijn regering. Toen ik als student rond 1980 in Leuven kwam zag men nog sporen terug van de strijd rond Leuven –Vlaams: aan het Stadspark waren de muren beschilderd met geel-witte slogans van ‘Walen buiten’, maar nu is alles verdwenen. De slogan leidde onlangs nog tot een polemiek in de pers tussen enerzijds de toenmalige studentenleider Paul Goossens en anderzijds de NV-A.

Diverse leden van de VVA zijn actief geweest in de strijd rond Leuven-Vlaams. Prof. Raymond Derine was toen van 1966 tot 1968 voorzitter van de Vereniging van Vlaamse hoogleraren en speelde in die hoedanigheid een belangrijke rol in de splitsing van de Katholieke Universiteit Leuven. Derine overleed in 1987, maar zijn weduwe Lucretia De Mullie is nog steeds lid van de VVA-afdeling Antwerpen. Julien Bulcke, de huidige voorzitter van VVA-Afdeling Antwerpen, was in 1965-1966 voorzitter van het Faculteitenconvent toen de onrust reeds aan het opkomen was. Prof. Louis Vos toonde tijdens een voordracht voor VVA-Antwerpen vorig jaar heel mooi aan dat dit het laatste jaar was van de klassieke Vlaamse strijd.

Buiten die personen zullen er nog wel anderen zijn, maar men moet het mij niet kwalijk nemen dat ik ze niet allemaal ken. In feite was Leuven-Vlaams het laatste grote wapenfeit van de Vlaamse Beweging. De latere staatshervormingen hebben ook veel gerealiseerd, maar die waren meer institutionele ‘saaie’ gebeurtenissen.

Mei ’68 was een trendbreuk. Sommigen beweren dat het aan die periode ligt dat het ondernemerschap in België achteruit ging. De linkervleugel beschouwde immers ondernemers als dieven die zich verrijkten op de kap van het werknemersvolk. Gelukkig is deze mentaliteit nu toch grondig veranderd.

  
Moord op Robert Kennedy

Met de toespraak van De Gaulle op 30 mei 1968 was de Parijse revolte dood. Maar kort daarop werd de wereld weer opgeschrikt door de moord op de democratische presidentskandidaat Robert Kennedy, broer van de eveneens vermoorde president John Kennedy. Beiden waren heel populair in Europa en vooral bij de dames (o.m. bij mijn moeder). Ik herinner mij nog goed de beelden van Robert languit op de grond na de fatale schoten op 6 juni 1968. Als minister van justitie had hij onder president J. Kennedy en zijn opvolger L. Johnson, samen met Martin Luther King, belangrijke stappen ondernomen tot de Civil Rights Act (burgerrechtenwet) die op 2 juli 1964 in werking trad. Die Act verbood de belangrijkste vormen van discriminatie van Afro-Amerikanen en vrouwen, met inbegrip van rassensegregatie. De wet maakte een einde aan de ongelijke eisen voor kiezersregistratie en aan rassenscheiding op scholen, op het werk en door publieke diensten.

Ik herinner mij heel goed dat de twee moorden op M. L. King en R. Kennedy een schokgolf teweeg brachten. Wie weet was zonder die moorden R. Nixon misschien nooit president geworden ….

De maanlanding

President J. Kennedy had gezegd dat Amerika een man op de maan wilde brengen en zo de voorsprong van de Russen in het ruimtevaartprogramma ongedaan wilde maken. Als voorbereiding hierop herinner ik mij heel goed de eerste Apollovlucht met Apollo 7, die dan gevolgd werd door de nog belangrijke missie van Apollo 8 onder leiding van Frank Borman rond Kerstmis 1968, toen de mens voor de eerste keer de achterkant van de maan met eigen ogen aanschouwde. En zeven maanden later greep op 20 juli 1969 reeds de eerste maanlanding plaats (Amerikaanse tijd; in Europa was het reeds ‘s morgens 21 juli). Voor mij als jonge tiener was dat erg fascinerend. De avond voor de maanlanding was ik aan de radio gekluisterd om te horen of alles goed verliep, dat de maanlander niet door neer te komen op een rots bv. zou omkantelen.

Het waren warme dagen en op 20 juli had Eddy Merckx juist zijn eerste Tour de France gewonnen, 30 jaar na Sylvère Maes. Op 21 juli onze tijd, tussen 3 en 4 uur ‘s morgens deed Neil Armstrong dan als eerste mens enkele stappen op de maan. Ik zie hem nog altijd de ladder van de maanlander LEM, ook nog ‘The eagle’ genoemd, afdalen en na een korte aanraking van de maandbodem snel zijn voet weer intrekken en dan toch de finale sprong wagen. Armstrong overleed op 25 augustus 2012. Zijn maat Buzz Aldrin, de tweede mens op de maan, leeft nog steeds en is 88 jaar oud.

De capsule van Apollo 11 heb ik trouwens in 1976 gezien in het ‘Space and Air Museum’ te Washington, naast de Spirit of St-Louis waarmee Charles Lindbergh in mei 1921 de eerste transatlantische vlucht maakte.

Voor velen, en ook voor mij, is de maanlanding nog steeds het belangrijkste evenement dat de mens heeft gerealiseerd tijdens zijn leven. Daarna zijn er in de ruimtevaart geen dergelijke spectaculaire feiten meer gebeurd. Het zal nog wel een tijdje duren eer Elon Musk op Mars landt, als hij daarin ten minste ooit zal slagen.

Praagse lente

De Praagse lente begon in januari 1968 toen Alexander Dubček daar partijleider werd van de communistische partij. In april kwam de communistische partij met het zogenaamde Actieprogram, waarin de fouten van het verleden werden toegegeven en de wens geuit een modernere vorm van het socialisme in te voeren, die gebaseerd zou zijn op verregaande democratisering en pluralisering van de gehele maatschappij, op politiek, economisch, wetenschappelijk en cultureel terrein. Het burgerinitiatief werd aangewakkerd en de rol van de partijideologie teruggedrongen.

In de nacht van 20 op 21 augustus kwam hier een abrupt einde aan toen de tanks van de Sovjet-Unie het land en Praag binnenvielen. De Koude oorlog kende geen lente. Ik herinner mij nog goed de schok en de angst die het in Europa teweeg bracht. Er werden vergelijkingen gemaakt met Hongarije twaalf jaar daarvoor, maar dat was voor mij onbekend terrein. De Tsjecho-Slowaken zouden tot de val van de Berlijnse muur 21 jaar lang moeten wachten om onder impuls van de Russische Glasnost (openheid) en Perestrojka (staatkundige en economische hervormingen), door de secretaris-generaal van de communistische partij Gorbatsjov in het leven geroepen, de vrijheid opnieuw te kunnen proeven. In februari dit jaar bezocht ik nog de plaats in Praag waar Jan Palach zichzelf in brand heeft gestoken in januari 1969 als protest tegen de Russische bezetting.

Op 1 januari 1993 werd de staat uiteindelijk gesplitst in een Tsjechische en een Slowaakse republiek. Binnen de Vlaamse Beweging wordt dat gebeuren door de ‘hardliners’ gebruikt als voorbeeld om de Vlaamse onafhankelijkheid te kunnen verwezenlijken.

Woodstock festival

Woodstock wordt de moeder van alle muziekfestivals genoemd. Het is een emanatie van de ‘flower power’- tijd. Nu vindt men zulke festivals normaal, maar toen was het werkelijk uniek. Ik zelf kan het mij niet goed meer voorstellen. In België had je ieder jaar enkel Jazz Bilzen, dat begon in 1965 en duurde tot 1981. Alhoewel ik er nooit geweest ben herinner ik het mij nog goed. In 1975 startte trouwens het dubbelfestival Torhout-Werchter, waar ik tijdens mijn studententijd toch een paar keer geweest ben. Het Torhoutse luik werd in 1999 verlaten, zodat men nog enkel spreekt van Rock Werchter. Maar in plaats van één dag toen (telkens in Torhout en Werchter), duurt het festival nu vier dagen.

Woodstock slaagde erin bijna alle grote muzikanten van die tijd bijeen te brengen. Ik heb moeten wachten tot eind de jaren ’70 om te zien wat het echt was: in de Gentse Studioscoop met ongemakkelijke stoelen (die nog steeds bestaat aan het Zuid) werd toen de lange film van het festival een paar keer vertoond.

Conclusie

De periode 1968-1969 was een erg boeiende periode, ook voor een jonge tiener die niet alle verbanden en achtergronden kon begrijpen. Dat kwam later. Maar het waren jaren van emancipatie en ze betekenden een trendbreuk en we mogen zeggen in positieve zin. Dat op diverse vlakken, zoals we hebben proberen aan te tonen. Later zijn er natuurlijk nog interessante zaken gebeurd (de wereld staat niet stil), maar die periode was boeiend door zijn optimisme, openheid en belangrijke gebeurtenissen. Ik heb geluk gehad dat nog juist te hebben mogen meemaken.

Paul Becue

  Omhoog
 
 

 

Van ‘In de grond’ tot ‘High Society’ - nog Mei '68

Bruno Comer


   
 

Ongetwijfeld droeg Mei ’68 een sterke sociale stempel waarbij Che Guevara, Camilo Torres en de bevrijdingsbewegingen in de derde wereld hoog in het vaandel werden gevoerd. De communistische Sovjet-Unie werd, zeker na de invasie van Tsjechoslowakije die ook in 1968 plaatshad, afgezworen. Maar het neomarxisme met filosofen als Marcuse en Habermas was zeker een van de inspiratiebronnen.

De militante strijd tegen ‘het kapitaal’ drong door tot in de kleinkunst waar het lied ‘Jan met de Pet’ van Miek en Roel in 1968 een hit was. Tot daar loopt Mei ’68 gelijk met de klassieke linkse beweging, hoewel de studentenleiders weinig sympathie toonden voor de ‘apparatchiks’ van de klassieke socialistische partijen en de vakbonden.

Ik wil het echter hebben over een ander aspect van de geesteshouding van die dagen die meer ingrijpende gevolgen heeft gehad en verwijs daarvoor naar een lied van Wannes Van de Velde uit 1967: ‘In de grond’. Als West-Vlaming doe ik geen poging om het Antwerps te imiteren, maar geef ik de kern van de tekst in Algemeen Nederlands weer: ‘Waarom wil je beter dan een ander zijn? In de grond ben je een mens, een doodgewone mens.’. Zjef Vanuytsel sluit drie jaar later bij diezelfde idee aan met zijn ‘High Society’maar ze zijn geen kruimel beter alleen wat sjieker als de rest wat meer cultuur wat mooier kleren’.

Van de Velde en Vanuytsel snijden een ander aspect van het kapitalisme aan. Die leer gaat ervan uit dat het verschil tussen een mens en een dier in het vermogen om te ruilen ligt en dat de mens steeds meer probeert te ruilen, met andere woorden: hij probeert steeds meer geld te verdienen en geld uit te geven.

Die jacht naar materiële welstand zorgt ervoor dat de mens zijn geluk voorbijloopt.
Naast de kritiek op de kapitalistische uitbuiting, was deze kritiek een van de meest fundamentele die de Mei ’68'ers tegen de vrije markteconomie uitten. Ze sluit aan bij een aristotelische mensvisie die ervan uitgaat dat de deugd erin bestaat de middenweg te zoeken tussen twee ondeugden: wees geen armoezaaier, maar laat je ook niet verblinden door de geldzucht.

Een dergelijke houding is niet bevorderlijk voor het ondernemen dat net de materiële lotsverbetering centraal stelt. Toch was ze erg levendig op het einde van de jaren zestig. Ze ging gepaard met een beginnend milieubewustzijn. Het boek ‘Silent Spring’ van Rachel Carson (‘Dode Lente’), over het vernietigend effect van de insecticiden, baarde in 1964 veel opzien en de eerste olieramp met de Torrey Canyon die in maart 1967 voor de kust van Cornwall op de rotsen liep, schudde veel geesten wakker. Op de televisieschermen verscheen de smurrie die de Engelse en Franse kusten bevuilde.

In 1972 publiceerde de Club van Rome zijn eerste geruchtmakend rapport en het kapitalisme leek alleen nog in staat om gevaarlijke en nodeloze producten, zoals wapens en sigaretten, te produceren. Kortom: de idee dat de mens van nature uit zijn economische positie wil verbeteren, stond zwaar onder druk. Bovendien rees de vraag of ‘moeder aarde’ de permanente groei van de economie nog wel aankon.

In 1973 barstte dan, naar aanleiding van de Arabische olieboycot tijdens de Jom Kippoeroorlog, de eerste energiecrisis uit en dit gaf aanleiding tot een ernstige economische recessie. De westerse economieën reageerden lamlendig, er stond geen generatie jonge ondernemers klaar om die te lijf gaan. De waarden van Mei ’68 waren immers niet die van het ondernemen.

In die zin verdedig ik het standpunt dat Mei ’68 een belangrijk element is in de analyse van de economische geschiedenis van de jaren ‘70. Het kapitalisme gaat immers in tegen een fundamenteel gevoel, namelijk dat het menselijk geluk niet alleen van het materieel welbevinden afhangt. En dat speelt deze economische leer geregeld parten. In de jaren na Mei ’68 is dat het sterkst tot uiting gekomen.

Hoe moet de ondernemerswereld daarop reageren? Niet door de oorlog te verklaren aan Mei ’68, maar door er in dialoog mee te treden. We moeten ervan uitgaan dat het streven naar materiële vooruitgang op zichzelf legitiem is en de mens uit de diepe ellende gehaald heeft waarin hij ontstaan is. Van zodra de mens een vuurtje is beginnen stoken, was hij een kapitalist. Maar dat streven naar materiële lotsverbetering moet ingebed worden in een hoger waardenpatroon, zo niet zal het stilvallen of tot aberraties leiden.

De klassieke economie heeft daar te weinig oog voor. Voor heel wat economen hangt de ondernemingszin alleen af van een aantal economische parameters waarvan de fiscale druk de belangrijkste is: haal de belastingen naar beneden en de mensen zullen aan het ondernemen slaan. Het gebeuren rond Mei ’68 zou hen wijzer moeten maken.

Bruno Comer

Onze hoofdredacteur is behalve dat en voorzitter van de VVA-afdeling Brugge ook nog auteur. Lees meer over hem als schrijver en liefhebber van literatuur.



  Omhoog
 

'De elite miste zijn rendez-vous met de Vlaamse Beweging'

Interview met Frank Judo - in Doorbraak - 25 mei 2018

Interviewer Harry De Paepe

   
 

Frank Judo (1971) studeerde geschiedenis, wijsbegeerte en rechten in Leuven en is advocaat aan de Brusselse balie. Hij publiceerde artikelen over de geschiedenis van het orangisme, jakobitische ballingen in de Zuidelijke Nederlanden en de Brabantse Omwenteling. Hij is algemene secretaris van het Algemeen Nederlands Verbond. Tot 2008 was hij hoofdredacteur van de schriftelijke versie van het VVA-tijdschrift Vivat Academia.

Naar aanleiding van het artikel over de Bibliotheek van het Conservatisme in Berlijn, wees iemand de interviewer erop dat de grootste bibliotheek van de Lage Landen over dit thema in de Rupelstreek zou staan. 

Frank Judo is jurist en historicus, en van opleiding ook filosoof. Hij is een kenner van de geschiedenis van de Brabantse Omwenteling, het orangisme en het Koninkrijk der Nederlanden. Judo zetelt in de Hoge Raad voor Justitie, en was voorheen verbonden  aan de Koninklijke Militaire School en aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de KU Leuven. En… hij bezit een aanzienlijke bibliotheek. Bij aankomst had hij een stapeltje boeken klaargelegd, voldoende voor een avondvullend gesprek.

’Hier heb je de jacobieten, de Brabantse Omwenteling, de Boerenkrijg, het monarchisme. Daaronder nog wat Amerikaans conservatisme, hier orangisme en Nederlandse geschiedenis…’ De gastheer gidst me door een uitgebreide collectie lectuur. ‘Aan de overkant Franse contrarevolutie, Nederlands conservatisme, Italiaanse politiek, Oostenrijk en dan daar Carl Schmitt, Zwitserland, Benelux, het Koninkrijk der Nederlanden en onderaan jesuïtica, kunst en bibliofilie. Dat is zo wat er hier staat. Ik heb hiernaast en boven ook nog collecties staan.’

Lees het boeiende en belangwekkende interview met onze oud-hoofdredacteur

 

Omhoog

 


Onvergetelijke namiddag voor en met dichter Leonard Nolens in Gent – 17 april 2018

Ghislain Duchâteau

   
 

Colloquium

Het colloquium aan de Vlaamse dichter Leonard Nolens gewijd bracht verhelderende lezingen over zijn werk en zijn leven in tal van aspecten. Het bracht ook de voorstelling van een schitterend en mooi uitgegeven ‘Handboek Leonard Nolens’ voor al wie de dichter van heel dichtbij wil leren kennen.

Tussen colloquium en uitreiking van het eredoctoraat door de Gentse Universiteit bracht ik de handtekeningsessie van de dichter op gang. Hij plaatste een korte opdracht in mijn exemplaar van het Handboek en ondertekende ze met de vulpen in een sierlijk handschrift.


Verslag

Nu brengt de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letterkunde (KANTL) een heerlijk verslag uit van het cultureel gebeuren in Gent in De Oude Vismijn in beeld en tekst. ‘Cultuur in beeld’ maakte een prachtig samenvattend documentair verslag van het huldebetoon aan de dichter. Die filmdocumentaire van 16 minuten is opgenomen in dat verslag op de website van KANTL en leert de belangstellende die er niet bij is kunnen zijn, de dichter op een vluchtige maar toch voldoening schenkende manier kennen.

Van harte beveel ik u, lezers van dit document, aan wat tijd te besteden aan
deze culturele pagina van de Vlaamse Academie in Gent.


Gedichten

Ter gelegenheid van het eerbetoon aan de nu 70-jarige dichter Leonard Nolens besteden we op de pagina Actuele berichten van de NDN-website ook rechtstreeks aandacht aan de beschikbaarheid van gedichten van hem.

Opmerkelijk voor de persoon van Leonard Nolens is het laatste gedicht in de bundel

Liefdes verklaringen.


Laatste opdracht

Wat ik je zei
Is al niet meer van mij,
Is hopeloos voorbij.

Wat ik je schreef
Is enkel nog van jou,
Ligt hopeloos vast.

Wat ik verzweeg
Kan ik niet weten
En is van iedereen.

Leonard Nolens

De dichter dicht niet meer, de schrijver schrijft niet meer. Is die opdracht een afscheid?
Zijn hand blijft stil. Zijn geest wordt traag. Zijn oog wordt dof. Zijn tred wordt strak.
Zijn gedichten blijven. Zijn geschriften beklijven. Zijn volstrekte dichterschap gaat niet voorbij.
Voor wie? Voor mij? Voor jou? Voor ieder die hem in zijn poëzie ontmoet.

Geen afscheid, maar toch.

G.D.

Voor meer over de poëzie van Nolens klik door naar de pagina Actuele berichten op de website van het Netwerk Didactiek Nederlands (NDN).

  Omhoog
 

De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)

Charles Derre

Aandacht ook voor de Vlaamse inhaaloperatie voor de DBNL

   
 

De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) is een digitale schatkamer: de collectie bevat meer dan 15.000 titels (ofwel zo’n 4.200.000 pagina’s) die behoren tot de Nederlandse letterkunde, taalkunde en cultuurgeschiedenis van de vroegste tijd tot heden. De komende jaren kondigen zich voor de DBNL aan als een belangrijke periode: in 2018 ging een nieuw beleid van start, met daarbij extra aandacht voor Vlaams gebruik van de website.

Lees deze uitvoerige tekst om zowat het belangrijkste te weten te komen over dit uitzonderlijk digitaal instrument voor onderzoekers, docenten en liefhebbers van de Nederlandse literatuur uit alle tijden (behalve van wat nu in de handel is).

De DBNL en zijn Vlaamse inhaaloperatie.

De DBNL-website

  Omhoog
 

Nederland, al sinds het begin een verre buur?

Jef Cassimons

   
 

“De republiek 1477 – 1806”, enkele notities bij de lectuur van de eerste hoofdstukken van Deel I, “Het ontstaan van de Republiek (1477-1588)”: “De opkomst van Holland”, “De Bourgondische heerschappij”, “De vroeg-Habsburgse Nederlanden” en “De instellingen van de Habsburgse Nederlanden”.

Het werk van de hand van Jonathan L. Israel is in twee delen uitgegeven.
Oorspronkelijke titel: The Dutch Republic. Its Rise, Greatness and Fall, 1477-1806
Oxford University Press, 1995

Nederlandse vertaling: Uitgeverij van Wijnen – Franeker, 1996
ISBN: 90 5194 131 5


Aanleiding

Sinds ik gepensioneerd ben, nu zeven jaar geleden, tracht ik mijn lectuurachterstand in te halen. Zo ook met deze kanjer van 1.371 bladzijden, die al geruime tijd in een aparte bibliotheekkast (met andere onaangeroerde boeken) op mij te wachten stond. En waarvan ik moet toegeven dat ik nog slechts de hoofdstukken over de politiek-institutionele geschiedenis van deze pro-chronistische republiek tot mij heb opgenomen. Het confessionele strijdperk bijvoorbeeld hoop ik later te kunnen lezen.

Samen met mij zullen velen al voldoende hebben opgepikt over de Opstand (1572) tegen Filips II en over de scheiding in 1830/1831/1839, minder over de wijze van totstandkoming van de eerste eenwording (einde Bourgondische periode tot Karel V), over de rol die Noord en Zuid hierin speelden (of niet speelden), en waarom ze actief of passief bleven. Voor mezelf heb ik van die 45 bladzijden een samenvatting gemaakt: een lang vervlogen handeling die mij mentaal tot mijn humanioratijd terugbracht.

Al doende kwam dan het idee om mijn aantekeningen met de bestuursleden van het Overlegcentrum van de Vlaamse Verenigingen te delen: zowel met de emotionele Heelnederlanders, de rationele tak ervan, de neutralen, de twijfelaars als met de tegenstanders van een samengaan met Nederland.
De heer Ghislain Duchâteau, vicevoorzitter VVA en eindredacteur Vivat Academia opperde daarop het idee deze notities met wat stilering tot een volwaardig tekstartikel uit te werken.

Van moeras naar landbouw, en naar structuren

Holland en andere gebieden gelegen aan de kust en aan de mondingen van rivieren, waren in de 12e eeuw moeraslanden.
De landbouw- en handelsactiviteit in de Noordelijke Nederlanden waren geconcentreerd in de hoger gelegen gebieden, ten (Zuid-)Oosten van Holland. De grootste steden ten noorden van de Grote Rivieren (vooral Maas en Waal) waren Utrecht, Kampen, Deventer, Zwolle, Nijmegen, Zupthen.

Na 1200 werd op een systematische en grootschalige wijze werk gemaakt van dijkenbouw en landaanwinning (niet enkel in Holland, ook in Zeeland en Vlaanderen), hoe primitief ook in den beginne. Het gevolg laat zich raden: de boerenstiel verschoof naar het Westen, naar Holland, zo ook het zwaartepunt van de bevolking.

Dat droogmalen vergde een voortdurend onderhoud van dijken en oevers. Die aanhoudende aandacht bracht onontkoombaar organisatie met zich mee, een politiek juridisch kader van samenwerkingsverbanden met vertegenwoordigers van dorpen, steden en plaatselijke edellieden.

Mettertijd ontstond een regionaal toezicht op de plaatselijke waterschappen waarvan werkwijze en bevoegdheden door de graaf van Holland werden vastgesteld en waarvan de vergaderingen werden voorgezeten door een dijkgraaf, door de graaf benoemd en ook diens plaatselijke ambtenaar (fiscaal, juridisch, politioneel).

Holland is Vlaanderen niet

Holland kreeg meer en meer een dominante positie ten Noorden van de Grote Rivieren, in macht bijna vergelijkbaar met Vlaanderen en Brabant. Maar de vergelijking ging niet volledig op.
1. Vlaanderen en Brabant waren georiënteerd op het Zuiden en het Westen, niet op het Noorden of het Oosten zoals Holland (enkele disputen tussen Brabant en Gelre niet te na gesproken).
De belangrijkste reden was niet ver te zoeken: de Grote Rivieren (die van het Oosten naar het Westen vloeien) vormden een politieke en strategische barrière. De Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden waren en bleven twee gescheiden politieke circuits.
2. Nog een immens verschil, met gevolgen die nog tot vandaag vastgesteld kunnen worden.
In de Zuidelijke Nederlanden (Vlaanderen en Brabant) was de concentratie van de bevolking, rijkdom en invloed verspreid over verscheidene steden met een overheersende invloed in hun gewesten: Gent, Ieper, Brugge, Antwerpen, Brussel,
’s-Hertogenbosch, Leuven. Dat leidde tot stedelijk particularisme (ook later tijdens de Opstand).
3. Alsof de innerlijke verdeeldheid in het Zuiden (tussen adel en de steden, de steden onderling, tussen patriciërs en gilden) nog niet voldoende was, waren de Zuidelijke Nederlanden nog eens het toneel van het krachtenspel tussen Frankrijk en Engeland. In het Noorden was daar niets van te merken.

Holland gaat zijn eigen weg

Midden 15e eeuw bloeide in Holland het massagoederenvervoer op met getuigde schepen: graan en hout vanuit het Oostzeegebied; zout in het Westen (Frankrijk, Portugal) en de haringvaart op de Noordzee.

De rest van de Noordelijke Nederlanden was daartegen niet opgewassen (en vond ook geen politieke structuur) tegen deze Hollandse overheersing, ook niet op landbouwgebied, want de drooggelegde kleigronden waren vruchtbaarder dan de armere zandgronden elders in het Oosten.

En de territoriale expansie van Holland ging ook zijn gang. Naar het Noorden toe: West-Friesland en tijdelijk ook Friesland en de Ommelanden. Naar het Zuiden toe: Zeeland. Na het Verdrag van Brussel (1323) deed Vlaanderen afstand van al zijn aanspraken. De Graaf van Holland werd ook de Graaf van Zeeland. Dat alles werd gefinancierd door Amsterdam.

In Holland had je tot ongeveer 1450 geen dominante steden, maar zeven van ongeveer dezelfde grootte en zonder in eigen regio te overheersen: Leiden, Haarlem, Dordrecht, Delft, Amsterdam, Gouda, Rotterdam, wat aanleiding gaf tot gewestelijke samenhang.

Holland kende ook de grootste bevolkingsdichtheid (nu nog waarschijnlijk), vergeleken met Vlaanderen en Brabant.

Enkele cijfers met gegevens uit ongeveer 1500.

Gewest Inwoners % Platteland % Stad
Aandeel in totaal

Vlaanderen 660.000 64 36 26
Brabant 413.000 69 31 16
Holland 275.000 55 45 10,5


In diezelfde periode kwam er in Holland een stagnatie in de landaanwinning en men schakelde van akkerbouw over naar veeteelt. Dat betekende dat er minder nood was aan landarbeiders en dat de emigratie richting stad toenam, want (goedkoop) graan voerde men in uit de Baltische staten. Die daling van de graanproductie werd gecompenseerd door de toename van de handel.

Tegen die handelsvloot van Holland waren de meer landinwaarts gelegen gewesten niet opgewassen. En aangezien ze van Vlaanderen en Brabant niets te verwachten hadden (die hadden geen invloed ten Noorden van de Grote Rivieren), werden dan maar bondgenootschappen gesloten met Noord-Duitse en Baltische gebieden.

De Bourgondische Nederlanden, maar Holland mocht zijn gang gaan

Aan die scheiding tussen Noord en Zuid kwam FORMEEL en gedeeltelijk een einde wanneer Bourgondië ook in de Noordelijke Nederlanden hoe langer hoe meer een machtsbasis werd (1428, Filips de Goede, ook hertog van Holland en Zeeland; 1473, inlijving van Gelre; controle over de prinsbisdommen Luik en Utrecht).

Rond 1430 bracht de Hertog bestuurlijke hervormingen op gang om de Bourgondische Nederlanden meer en opnieuw (sinds de Karolingische tijd) tot een eenheid te smeden (Staten-Generaal, Rekenkamer, Orde van het Gulden Vlies, Parlement van Mechelen).

Nochtans dient opgemerkt te worden dat :
* Frans de voertaal was;
* de stimulans van kunst en cultuur bijna enkel in de Zuidelijke Nederlanden te situeren viel (1425, Universiteit Leuven);
* Holland in politiek opzicht ondergeschikt was aan de belangen van de elites uit het Zuiden (de stadhouders in Holland kwamen steevast uit de Zuidelijke Nederlanden).

Brussel (het hof) had evenmin belangstelling voor de concurrentiestrijd van Holland met de Hanzenbond, want Holland zou met zijn textielproductie en handel een directe concurrent van Vlaanderen kunnen worden (later, in 1830/1831, nogmaals gehoord vanuit Holland).

Maar alle nadeel heeft zijn voordeel. De Staten van Holland namen zelf het roer in eigen handen, formeel in naam  van de Hertog, in een oorlog tegen Lübeck en haar Noord-Duitse bondgenoten, met een oorlogsvloot gefinancierd door in Holland verzameld geld, en waardoor Holland zich ook roerde in de Deens-Noorse politiek (ver weg van de bekommernissen van de Hertog in het Zuiden met de 100-jarige oorlog).
Gevolg: Holland zorgde voor een tamelijk efficiënte en eendrachtige ‘regering’ en trad op zonder een landsheer, wel in samenwerking met zijn voornaamste steden en met de steun van de meer landinwaarts gelegen steden.

Brussel liet maar betijen. Holland was een stabiliserende factor, geleid door een economisch bevoorrecht patriciaat van regenten dat voor regelmatige belastingsopbrengsten zorgde.

Ondertussen bleef het particularisme schering en inslag in de Zuidelijke Nederlanden (te vergelijken met de stedelijke hertogdommen in Noord-Italië op dat moment).
Met andere worden, de Bourgondische Nederlanden BLEVEN hun dualistisch karakter behouden, zodat Noord en Zuid nauwelijks minder politieke en economische verdeeldheid vertoonden dan voordien.

1477: Groot Privilege, tweemaal

Na de dood van Karel de Stoute zat Maria van Bourgondië met een opstand in haar maag, met zwaartepunt vooral in Vlaanderen, waarbij Gent de leiding nam. Het Groot Privilege van 1477 was te nemen of te laten. Paal en perk aan het centraal gezag was het resultaat. Maar opnieuw, spanningen tussen de provincies. Want Holland en Zeeland wilden  geen versterking van het Vlaamse leiderschap. Maria gaf toe en vaardigde een tweede Groot Privilege uit op Hollandse maat. Het belangrijkste punt was de uitsluiting van ‘vreemdelingen’ (Vlamingen en Brabanders) van posten in bestuur en rechtspraak in die provincies. Met een extraatje: het gebruik van het Nederlands als bestuurstaal.

Een eerste opstand onder de vroege Habsburgers

Zeker na het overlijden van Maria (1482), trachtte haar man (Maximiliaan van Habsburg, regent ten behoeve van Filips de Schone, de vader van de latere Karel V) die grondwettelijke concessies terug te draaien. Er kwam opnieuw een brede opstand, toch met zwaartepunt in Vlaanderen en Brabant ondanks bondgenoten in Holland, met interventies van keizerlijke troepen (Frederik III, vader van Maximiliaan), met Franse steun in Gelre. Aan die opstand kwam een einde in 1492.

Deze opstand in de vroeg-Habsburgse Nederlanden is voor de auteur de aanleiding hem te vergelijken met de latere grote Opstand tijdens het bewind van Filips II (1572-1592).

Eerst enkele parallellen: wijdverbreide oppositie tegen een zware belastingdruk, schending van privileges, inzet van buitenlandse troepen, centralisatie, terugdringen van de macht van de Habsburgers.

Toch waren er verschillen waar te nemen, ongetwijfeld de verklaring voor het mislukken van de eerste, en het slagen van de tweede.
1. Wellicht de belangrijkste factor: van Reformatie was er geen sprake tijdens de eerste; in de tweede opstand leidde dit tot een verharding van de standpunten waardoor compromissen onmogelijk bleken.
2. Het ontbreken van politieke leiding in de eerste, integendeel: Vlaanderen en Brabant waren intern verdeeld; tussen 1572 en 1576, en zeker na 1584, kon Holland een consistenter leiderschap bieden (of zelfs opleggen)(omwille van historisch gegroeide omstandigheden, zie hierboven).
3. De hoge adel stond in 1477-92 geheel aan de zijde van de Habsburgers; in 1572 schaarde een deel van die hoge adel zich achter de opstandelingen.
4. In de eerste opstand nam Maximiliaan actief deel aan de strijd; in de tweede was zijn achterkleinzoon ver verwijderd van het strijdtoneel.

De uitbreiding naar het Noorden, met Hollands geld

Onder Filips de Schone (1493-1506) en het regentschap van Margaretha van Oostenrijk (1506-1515, 1517-1530) kenden de Zuidelijke Nederlanden een tamelijk stabiele periode.
Dat was niet het geval ten Noorden van de Grote Rivieren waar het grootste spanningsveld tussen de Habsburgse en de niet-Habsburgse Nederlanden lag: Gelre, Friesland, Groningen. Friese gewapende weerstand betekende ondermeer ontregeling van de Hollandse scheepvaart op de Zuiderzee.
Een vereniging van alle Noordelijke Nederlanden was duidelijk in het belang van Holland.

Margaretha was een autoritaire dame, de hoge plaatselijke adel negeerde ze, de gewestelijke Staten was ze niet ter wille. Tijdens een korte terugkeer (1531, Maria van Hongarije was toen landvoogdes tot 1540) zorgde Karel voor een reorganisatie en een versterking van het bestuur over de Nederlanden: de Collaterale Raden (Raad van State, Raad van Financiën, Geheime Raad). Mettertijd had deze reorganisatie tot gevolg dat de edellieden hoe langer hoe meer vervangen werden door geschoolde beroepsambtenaren. Die trend zette zich ook door bij het bezetten van de belangrijkste ambten op het platteland.

Bij de verdere eenwording van de Nederlanden, in de jaren 1516-1549, werd de toon aangegeven door de drie grote gewesten, Vlaanderen, Brabant en Holland. Dat was zo al drie eeuwen lang.

In de 17 provincies zorgden zij met hun drieën voor ongeveer 75% van de totale belastingsopbrengsten. Als ‘tegenprestatie’ van die financiële afhankelijkheid moest het Habsburgse bewind hun toestaan ook de besteding ervan te beïnvloeden. Daarvan maakten Brabant, maar vooral Vlaanderen, gebruik om te weigeren bij te dragen aan de expansie boven de Grote Rivieren. Hun bijdragen aan de keizerlijke militaire uitgaven moesten worden gebruikt voor de verdediging van het Zuiden tegen Frankrijk. Concreet kwam dus enkel Artesië hiervoor in aanmerking.

Boven de Grote Rivieren kwam het geld voornamelijk uit Holland, terwijl het Zuiden met Brussel nochtans het machtscentrum van het geheel bleef.
Die tweeslachtigheid vormde de voorbode van 1572: een omkering van de eenwording onder Hollandse leiding.

Want Vlaanderen en Brabant, zoals weleer, konden voor de andere gewesten in de Noordelijke Nederlanden niet als geloofwaardig alternatief dienen. Hun handel liep niet naar het Noorden, wel naar het Zuiden en het Westen.

Zonder mij te vermeien in de strijd tussen verschillende facties in Friesland (tot 1523), respectievelijk ondersteund door Karel V (en Holland) en Gelre, en waarbij ook Drenthe, Overijssel en Utrecht betrokken waren, voltrok zich mettertijd de expansie oostwaarts (1528: Overijssel en Utrecht; 1536: afstand van Groningen, de Ommelanden en Drenthe door Gelre; 1543: soevereiniteit over Gelre, toen verenigd met het lutherse Kleef en Gulik). Allemaal met geld uit Holland.

De regenten en het Hollandse ridderschap verwachtten dan ook een behoorlijke beloning voor hun steun: niet enkel meer veiligheid en betere omstandigheden voor de handel, maar ook instemming om oude geschillen met de pas verworven gewesten in Hollands voordeel te beslechten. En natuurlijk ook minder bijdragen aan de oplopende kosten voor de verdediging van de Zuidergrens tegen Frankrijk. Ze betoogden immers dat de behoeften en de prioriteiten ten Noorden van de Grote Rivieren fundamenteel verschilden van die van de gebieden ten Zuiden ervan.

“Belgium Nostrum”?

De laatste hand aan de eenwording werd de afkondiging van de Pragmatieke Sanctie door de Staten-Generaal en de Duitse Rijksdag in 1548. Hierdoor werden de Habsburgse Nederlanden erkend als afzonderlijke staatkundige eenheid en werd het beginsel geformuleerd dat de soevereiniteit over alle Habsburgse Nederlanden tot in eeuwigheid zou overgaan op de erfgenaam/erfgenamen van Karel V. Het jaar nadien werd die regeling bekrachtigd door alle gewestelijke vergaderingen en de hoge gerechtshoven van de Zeventien Provinciën.

Er moet echter onderkend worden, volgens de auteur, dat dit proces van eenwording in verscheidene opzichten oppervlakkig was, meer schijn dan werkelijkheid.
De ernstigste beperking lag nog altijd in de door de Grote Rivieren opgelegde barrière van Noord en Zuid en in de kracht van de provinciale instellingen van Holland, terwijl voor Vlaanderen en Brabant geen enkele rol was weggelegd in de verovering van het (Noord-)Oosten van de Noordelijke Nederlanden.

Het idee van een “Belgium Nostrum” bleef beperkt tot een select gezelschap.
En de voertaal, het Frans, was niet enkel een taalbarrière, maar ze voorkwam ook dat één bepaalde versie van het Nederlands de steun en de macht van het hof verwierf.

Hoe belangrijk aardrijkskundige gegevens, hier de loop van de Grote Rivieren, kunnen zijn op de  evolutie van maatschappij en geschiedenis, bleek nogmaals uit het bovenstaande verhaal, meen ik.

Jef Cassimons, Lieferinge, 1 april 2018.

Jef Cassimons

“Noem me een man van uitersten. Ik ben atheïst – gods­dienst is de wortel van veel kwaad – én geabonneerd op Kerk & leven. Ik ben ambtenaar zonder ambtenarenmentaliteit. Ik ben Brusselaar in hart en nieren, maar woon al jaren in het landelijke Lieferinge.” Jef Cassimons ging eind januari 2011 met pensioen als adviseur-generaal bij de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.

Hij vertelt in het interview nog veel meer over zichzelf.


  Omhoog
 

Wijnendale 1940: een geschiedenis vol misverstanden
(deel 1)

Bruno Comer

   
 

Een van de blikvangers van het Brugs Ommeland is het Kasteel van Wijnendale. Niet alleen door zijn rijk middeleeuws verleden en door de interessante omgeving, maar ook door het beruchte onderhoud in de vroege morgen van mei ’40 tussen Leopold III en enkele regeringsleden van wie eerste minister Pierlot en buitenlandminister Spaak de belangrijkste waren. De relevantie van dit onderhoud is, ook voor de algemene geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog, groter dan tot nog toe aangenomen werd. Binnen het bestek van één artikel is het niet mogelijk om dit duidelijk aan te tonen. Daarom behandelen we in een eerste artikel de geschiedenis van Mei ’40 zelf, en meer bepaald de vele misverstanden die daarover leven. Die moeten eerst uitgeklaard worden, anders valt de betekenis van het gesprek in Wijnendale niet te begrijpen. In een volgende editie gaan we dan in op het onderhoud in Wijnendale zelf.

Om meteen duidelijk te maken hoe verkeerd de nederlaag van mei ’40 begrepen wordt, verwijzen we naar drie standpunten van topfiguren uit het drama die zij formuleerden toen de gevechten nog aan de gang waren. Het eerste standpunt is van generaal Gamelin, de opperbevelhebber van het Franse leger. Al op 18 mei schreef hij zijn nederlaag toe aan het slechte moreel van zijn troepen. Die visie is zeventig jaar later nog altijd diep doorgedrongen bij de publieke opinie, net als de mening dat het Duitse leger veel beter bewapend was dan zijn vijanden. Die laatste opvatting wordt vertolkt door Leopold III die op 28 mei de capitulatie van zijn leger wijt aan ‘een vijand machtiger in aantal en sterker door zijn uitrusting’.

Amper drie weken later betwistte generaal De Gaulle de stelling van de Belgische koning. Hij stelt in zijn “appel du 18 juin" dat het Duitse leger niet sterker was dan zijn tegenstrevers. Het Duitse leger had inderdaad niet meer tanks of vliegtuigen dan het Franse, Britse, Nederlandse en Belgische leger samen. Volgens De Gaulle is Hitlers  overwinning te danken aan de tactiek rond tanks, de tactiek rond vliegtuigen en de verrassing.

Dat laatste standpunt maakt veel minder deel uit van het collectief bewustzijn. Nochtans benadert de visie van De Gaulle de werkelijkheid veel beter dan die van Gamelin of Leopold III. We bekijken de drie elementen die de latere Franse president opsomt, even afzonderlijk.


De tank 

De tank was een Britse uitvinding uit de Eerste Wereldoorlog en diende om de infanterie te ondersteunen bij de bestorming van de Duitse loopgraven. De Franse Generale Staf oordeelde dat de tank bij die oorspronkelijke rol moest blijven. Zo’n pantservoertuig slikt immers liters benzine en Frankrijk beschikt over geen eigen petroleumbronnen. Het probleem van de benzinebevoorrading maakte het onmogelijk om de tanks op lange afstand te laten opereren.

De Duitsers, die door het Verdrag van Versailles geen zware tanks mochten produceren, experimenteerden met middelgrote tanks. Zij kwamen tot de vaststelling dat tanks in pantserdivisies gegroepeerd konden worden. Die moesten de vijand knock-out slaan op één wel bepaalde plaats en dat succes meteen uitbuiten.  De Franse generaal Delestraint resumeerde het als volgt: ‘we hadden allebei 3.000 tanks, wij hebben er duizend eenheden van drie tanks mee gevormd, de Duitsers drie eenheden van 1000 tanks’.  Fransen en Duitsers beschikten dus over dezelfde technologie inzake tanks, maar het gebruik ervan verschilde grondig.


Het vliegtuig

Voor het vliegtuig rees hetzelfde probleem. De luchtvaart stond in ’14-’18 nog in de kinderschoenen, maar tijdens het interbellum had zij een spectaculaire technische ontwikkeling gekend. Voor de militairen van overal ter wereld rees dan ook de vraag: hoe moeten we die nieuwigheid aanwenden?

De Fransen gingen ervan uit dat een vliegtuig en de opleiding van de piloot dure investeringen waren, waarmee zij spaarzaam moesten omgaan. Een vliegtuig mocht daarom niet op het slagveld worden ingezet, maar deed wel dienst als verkenningstoestel of om strategische doelen achter het front te bombarderen.  Bovendien rekende Frankrijk op een lange oorlog en wilde het de continuïteit van het  luchtwapen behouden: voor ieder neergestort vliegtuig moest er onmiddellijk een in de plaats komen. Voor alles moest vermeden worden dat het land zonder luchtverdediging viel en het lot van Guernica zou ondergaan tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Daarom hield Frankrijk een groot aantal vliegtuigen in reserve en die waren nog niet operationeel in 10 mei 1940.

De Duitsers daarentegen gebruikten het vliegtuig wel als een ‘tactische luchtmacht’ die rechtstreeks tussenbeide komt in de gevechten. Zij construeerden de duikbommenwerpers die zich op de vijandelijke linies konden storten. Bovendien zetten ze al hun vliegtuigen ineens in. Op die manier is het Duitse luchtoverwicht tijdens de veldtocht te verklaren. Maar de Luftwaffe betaalde daar een prijs voor: zij verloor de Slag om Engeland omdat zij de zware verliezen die ze boven Frankrijk geleden had, niet tijdig kon aanvullen.


De verrassing

Voor het derde element, de verrassing, moeten we even het Franse verdedigingsplan bekijken (zie kaart I). Hoe zagen de Fransen de toekomstige frontlinie? Die begon met de Maginotlinie die de zone tussen de Zwitserse grens en Sedan veilig stelde. Sedan ligt op de Maas en de linie volgt dan ook de Maasvallei tot in Namen. Vanaf Namen ontstaat er een probleem, want daar is geen natuurlijke hindernis meer. Het plateau van Haspengouw biedt van Namen tot Waver een open ruimte voor een Duitse opmars. Waver ligt op de Dijle en dat snelstromend riviertje heeft in de loop der tijden een steile vallei uitgegraven. Denk maar aan de Keizersberg in Leuven. Langs de Dijle had het Belgisch leger de KW-Linie klaar gemaakt. Nu nog kun je tussen Koningshooikt en Waver bunkers zien die deel uitmaakten van de ‘Belgische Maginotlinie’. In Koningshooikt sloot de linie aan bij de aloude fortengordel rond Antwerpen. In dat gebied konden de Scheldepolders onder water gezet worden. Ten noorden van Antwerpen ligt de Nederlandse grens. Het was niet zeker of Duitsland Nederland zou binnenvallen. Daarom lieten de Fransen verschillende opties open. Aanvankelijk zou de Westerschelde de noordflank van de bondgenoten dekken. Maar Generaal Gamelin koos ervoor om de strook tussen de Belgisch-Nederlandse grens en de Oosterschelde te bezetten, met andere woorden het gebied rond Breda. Duitse troepen die vanuit Nederland België wilden aanvallen, zouden dus op de Oosterschelde en de Nederlands-Franse troepen in Breda stuiten. De Breda-variante zorgt ervoor dat het Franse verdediging onder de naam het Dijle-Breda plan de geschiedenis is ingegaan. In zijn stoutste dromen dacht Gamelin er zelf aan om het front door te trekken tot aan het IJsselmeer, zodat Amsterdam en Rotterdam niet in Duitse handen zouden vallen (zie de stippellijn op de kaart II).

Groot probleem voor de uitvoering van dit plan was de Belgische neutraliteit. Zolang Duitsland het eerste schot niet gelost had, mocht geen enkele Franse of Britse soldaat België binnen. Daarom rekende Gamelin erop dat de Belgen de Duitsers gedurende voldoende tijd zouden ophouden aan het Albertkanaal en in Limburg, zodat de Fransen en de Engelsen de tijd kregen om hun posities in te nemen in Breda, aan de Dijle, in Haspengouw en aan de Maas. Zijn beste troepen stuurde hij naar de streek van Gembloers, ‘Le seuil de Gembloux’, waar er geen natuurlijke hindernis was voor de Duitsers. Die strook van 38 km. op een front van 700 km. vormde volgens de Franse Generale Staf de zwakke schakel in de ketting. Daar zou de hoofdaanval van de Duitsers plaats hebben en daar moest het Franse leger hen tegenhouden. Dat opzet lukte volkomen: op 14 mei zetten de Duitsers een massale aanval in op Gembloers en de Fransen dreven hen terug. De Fransen haalden toen hun enige overwinning van de hele campagne.


Doorbraak in Sedan

In de eerste dagen van de campagne stonden de Fransen en Engelsen dus voor een enorme opgave. Zij moesten 400.000 man gelaarsd en gespoord tijdig in Centraal-België en in Zuid-Nederland krijgen. Die gigantische logistieke operatie slorpte alle aandacht op.
Het drama speelde zich evenwel veel zuidelijker af, want intussen rukten 1.500 Duitse tanks op doorheen de Ardennen. Met de begeleidende infanterie en de logistiek erbij kwam dat op 44.000 voertuigen. Je hoeft geen militair te zijn om te begrijpen dat de Duitsers daar een enorm risico genomen hebben. In die eerste dagen vormden zich enorme files op de smalle wegen tussen de Duitse grens en Sedan. Had de Franse en Engelse luchtmacht toen een bommentapijt op de Ardennen gelegd, dan zouden die het graf worden van de Duitse panzers, zoals een Franse generaal het achteraf uitdrukte. Maar de Fransen lieten het middelgebergte onverdedigd, omdat ze ervan uitgingen dat de Maaslinie sterk genoeg zou zijn.

Ze vergisten zich. Tijdens de slag om Sedan, die van 13 tot 15 mei woedde, slaagden de Duitsers erin de Maas over te steken. De Fransen hadden daar niet zo snel een aanval verwacht, omdat ze ervan uitgingen dat de Duitsers eerst zware kanonnen moesten laten aanrukken. Maar de Duitsers gebruikten hun vliegtuigen als een soort vliegende artillerie. Het meest intensieve bombardement dat de Luftwaffe ooit uitvoerde, was niet op Guernica, niet op Londen of niet op Stalingrad. Maar wel op Sedan. De Franse soldaten waren hoegenaamd niet voorbereid op een dergelijke hel waar gierende stuka’s honderden bommen losten. Die waren zeer onprecies en maakten maar 50 doden. Maar zij braken de zenuwen van de verdedigers. Die boden toch nog verwoed weerstand, maar op 15 mei was de doorbraak een feit. Nog erger was dat de Duitsers met hun 1.500 tanks over een ongekende combinatie van vuurkracht en snelheid beschikten waarmee ze Frankrijk konden binnentrekken.

Bovendien hadden de Fransen er geen idee van waar die pantsers naartoe zouden rukken. Naar de Zwitserse grens om de Maginotlinie te onttrekken? Naar Parijs waar een groot deel van de Franse oorlogsindustrie geconcentreerd was? Naar Antwerpen om zo de geallieerde strijdkrachten in Centraal-België in de rug aan te vallen? Pas na enkele dagen werd het strategisch doel duidelijk: Abbeville aan de monding van de Somme. Op die manier sneden de panzers de geallieerde troepen in België af van hun bevoorrading (zie kaart II). Op 20 mei was Abbeville veroverd en van dan af hadden de geallieerde generaals in België de keus. Ofwel zich overgeven, wat de Belgen en een deel van de Fransen gedaan hebben. Ofwel vluchten via Duinkerke, waarin de Britten en een ander deel van de Fransen geslaagd zijn.

Uit dat zeer beknopte relaas blijkt hoe belangrijk de typisch militaire factor is om de catastrofe van Mei ’40 te begrijpen. Nochtans is die zeer weinig bekend. Een brede publieke opinie gaat er, samen met tal van historici, politici en militairen, van uit dat de overwinning te wijten was aan het slechte moreel van de troepen of de overmacht van het Duitse leger. Met andere woorden: de standpunten van  Gamelin en Leopold III, die verkeerd zijn, hebben veel ruimere ingang gevonden dan de visie van De Gaulle, die juist is. Dat is des te verwonderlijker omdat Gamelin en Leopold III bij de verliezers van de Tweede Wereldoorlog geklasseerd moeten worden, terwijl De Gaulle een onbetwistbare winnaar is.


Mei ’40: een anachronisme

Hoe komt het dat we daar zo’n verkeerd beeld van hebben? Allereerst is er de perceptie van het gebeuren. Miljoenen mensen hebben niets anders gezien dan verwarring bij de Geallieerden en discipline bij de Duitsers. Die chaos bij de Geallieerden is echter te wijten aan de doorbraak in Sedan. Die heeft het zorgvuldig voorbereide verdedigingsplan in duigen doen vallen en de generaals hadden daarop geen enkel antwoord klaar. Hun tanks stonden immers in Gembloux en waren maar uitgerust voor operaties van tien kilometer ver.

Bovendien is Mei ’40 een anachronisme en wordt daardoor een ongeloofwaardig verhaal. Sinds de Industriële Revolutie worden oorlogen niet meer op het slagveld, maar in de wapenfabrieken beslist. Voordien konden de Vlamingen in 1302 dankzij een list de overwinning halen op het Franse ridderleger of kon Hannibal de veel sterkere Romeinen verschalken in Cannae, maar in de moderne tijd lukt dat normaal niet meer. Tijdens de Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) beschikten de Zuidelijken over de beste generaals, maar tegen het industriële overwicht van het Noorden was er geen kruid gewassen. Dit principe geldt ook voor de Tweede Wereldoorlog: op de duur heeft Hitler krachten tegen zich in het leven geroepen waartegen de militaire kunde van zijn generaals niet op kon. Mei ’40 is een uitzondering op dit principe. Daar heeft de strategie wel het verschil gemaakt en een dergelijk fenomeen is niet meer van deze tijd. Maar het is niet omdat iets een anachronisme is dat het niet kan bestaan. Het conflict in Noord-Ierland was dat ook, maar is jarenlang bittere realiteit geweest.

Tijdens de oorlog heeft de Duitse propaganda het beeld van het superieure Duitse leger zorgvuldig gekoesterd om op die manier het zelfvertrouwen van de eigen bevolking te behouden en potentiële vijanden af te schrikken. Het Vichy regime deed daar ijverig aan mee, want op die manier kon het een gehaat politiek systeem, de democratie, in een slecht daglicht plaatsen. En het slaagde daar zeer goed in. Tot op de dag van vandaag schuift extreem rechts mei ’40 naar voor als het schoolvoorbeeld van een falen van een chaotische parlementaire democratie tegen een goed georganiseerd autoritair regime. In Engeland zwegen de toonaangevende generaals, zoals Montgomery en Alexander, evenzeer over mei ’40. Zij hadden immers ook fouten gemaakt, want zij hadden de Franse strategie goedgekeurd. Montgomery was in mei ’40 de verdediger van de strook tussen Leuven en Waver. Voor de Engelse generaals was mei ’40 vooral ‘the spirit of Dunkirk’, over wat zich daarvoor had afgespeeld bewaarden ze het stilzwijgen.

Dat verkeerde beeld van de veldtocht van mei ’40 leidde op het einde van de oorlog tot een bloedbad. In december 1944 sloegen de Duitsers opnieuw toe in de Ardennen. Hun generaals waren hoogst verwonderd over het aanvankelijk succes. Hoe kon het dat de Amerikanen zich zo hadden laten verrassen? Er was toch de les van mei ’40 geweest! Het gevolg is dat ook de Amerikaanse militairen liever het klassieke beeld van mei ’40 in stand houden, want het juiste verhaal brengt hun blunder van december 1944 aan het licht.

Na de oorlog brak de Koude Oorlog uit en moesten de westerse democratieën overtuigd worden om sterke legers te financieren. Mei ’40 was daartoe het geschikte middel. Dat was immers het precedent bij uitstek voor een overweldigende aanval uit het Oosten. Toegeven dat de ramp te wijten was aan de fouten van de generaals, zou daar afbreuk aan doen.

Je zou verwachten dat de linkerzijde daartegen zou reageren. Mei ’40 bood haar immers de kans om haar natuurlijke vijand, het militaire establishment, voor schut te zetten. Maar Léon Blum, de Franse socialistische leider, had zich in de jaren dertig verzet tegen de oprichting van pantserdivisies zoals kolonel De Gaulle dat voorgesteld had. Iedere keer dat de socialisten het zouden hebben over de militaire aspecten van mei ’40, zouden ze een geschenk geven aan hun grote politieke tegenstrever. De Gaulle zou dan immers herhalen hoe vooruitziend hij destijds was geweest en hoezeer Blum geblunderd had. De socialisten hadden dus ook boter op het hoofd, hoewel de Franse topmilitairen de hoofdverantwoordelijkheid dragen. Ook zij namen de voorstellen van de bizarre kolonel niet ernstig en noemden hem zelfs spottend kolonel Motors (naar General Motors).

Voor de communisten herinnerde mei ’40 hen in de eerste plaats aan de donkere periode waar Stalin als gevolg van het Molotow-Ribbentrop pact van 23 augustus 1939 de bondgenoot was van Hitler. Daarover hadden ze het liever niet. Bovendien teerde de communistische propaganda op de grote overwinning die het Rode Leger behaald had op de roemruchte Duitse Wehrmacht. De waarheid over mei ’40 vertellen, betekende toegeven dat het Duitse leger eigenlijk niet zo sterk was. Meteen zou aan het licht komen dat de aanvankelijke veroveringen van Hitler aan het Oostfront eerder te wijten waren aan de zwakheid van het Rode Leger dat door de zuiveringen van Stalin in 1937 een groot deel van zijn officierenkorps was kwijt geraakt. Met andere woorden, de mythe van mei ’40 in stand houden was voor de communisten van essentieel belang om  glans te kunnen geven aan de eigen overwinning op Nazi-Duitsland.

Daarbij moeten we nog de houding van de geschiedeniswetenschap rekenen. Zoals gezegd, had die geen aandacht meer voor militaire geschiedenis. De militaire factoren waren hooguit een uiting van de malaise van de Franse samenleving. Recent historisch onderzoek legt daarentegen de nadruk op het autonoom karakter van het militair aspect.
Het is het samenspel van al deze factoren dat ervoor gezorgd heeft dat de generatie die mei ’40 bewust heeft meegemaakt, geleefd heeft met een beeld dat hoegenaamd niet klopt met de werkelijkheid. De geschiedeniswetenschap draagt op dat vlak een zware verantwoordelijkheid. 

Bruno Comer


Kaart I


Een eenvoudige tekening van de frontlijn zoals de Fransen en de Engelsen die voor ogen hadden. Kort voor het begin van de veldtocht bracht generaal Gamelin belangrijke wijzigingen aan de noordflank aan. Hij stuurde een leger naar Breda dat het stuk Nederlands grondgebied tussen Antwerpen en de Haringvliet (de bovenste zeearm van Zeeland) moest verdedigen. Hierdoor werden er nog meer troepen weggetrokken uit het zuiden en juist daar sloegen de Duitsers toe.


Kaart II


De stippellijn geeft het initiële front van de Fransen en Engelsen aan. In de eerste dagen van de campagne lokten de Duitsers die troepen Centraal België binnen om dan met hun pantserdivisies door te breken bij Sedan en door te stoten naar Abbeville. Zo werden de Britse en Franse troepen in België afgesneden van hun bevoorrading.

 


 

Participatie van de VVA aan

  Omhoog
 

Colloquium 50 jaar Leuven Vlaams KVHV
zaterdag 6 oktober in Leuven

   
 

Op zaterdagnamiddag 6 oktober 2018 organiseert het KVHV (Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond) een colloquium ter herdenking van 50 jaar Leuven Vlaams in Leuven, samen o.m. met het ANV (Algemeen Nederlands Verbond).

De idee is om de deelnemers te laten reflecteren op de actuele uitdaging, namelijk de verengelsing. We hebben niet 50 jaar geleden gestreden voor Leuven Vlaams om nu met Leuven Engels opgescheept te zitten. De verengelsing blijft natuurlijk niet beperkt tot Leuven of Vlaanderen. Zeker in Nederland is die al heel ver gevorderd in het hoger onderwijs. Vandaar dat het ANV hier graag aan meewerkt.

In Vlaanderen staat er een wettelijke rem op een ongebreidelde verengelsing. Door de Vlaamse regelgeving op de onderwijstaal in het hoger onderwijs zijn hier beperkingen. De besturen van de universiteiten willen echter af van die beperkingen of ze beduidend afzwakken, omdat ze volgens hen de internationalisering bemoeilijken. Op de achtergrond speelt hier natuurlijk de financiering mee: hoe meer studenten, hoe meer geld. Het maakt momenteel voor de financiering niet uit in welke taal in het hoger onderwijs gehanteerd wordt. Net dit punt wil de organisatie uitdiepen: hoe zit de financiering juist ineen? en waarvoor subsidieert de overheid het hoger onderwijs? Op het colloquium willen we ideeën lanceren zoals mogelijk een monitoring door de Nederlandse Taalunie van de onderwijstaal in het hoger onderwijs; enkel nog opleidingen in het Nederlands subsidiëren …

Het programma dat we in gedachten hebben is het volgende:

- de financiering van het hoger onderwijs (prof. Kurt Willems, KULeuven)
- de huidige situatie van het taalgebruik in de hogere onderwijsinstellingen in Vlaanderen (prof. Antoon Vrints, UGent)
-  de huidige situatie in Nederland (prof. Ad Verbrugge, Vrije universiteit Amsterdam)
- handhaving van de huidige decretale regelgeving of wijziging? wat met de overheidsfinanciering van het hoger onderwijs?

Wij willen de toespraken bundelen en publiceren.

Wij willen de standpunten zoals ze tijdens het colloquium worden geformuleerd rechtstreeks of via de media ruime bekendheid geven.

Aanzet daartoe zijn de beleidsadviezen die prof. Danny Pieters heeft naar voren gebracht op het einde van de studiedag aan de KU Leuven op 4 mei 2018 rond de internationalisering van de universiteiten en de eigen taal.

De Vereniging Vlaamse Academici (VVA) werkt actief mee aan de realisering van dit colloquium.

  Omhoog
 

Colloquium ‘Samenwerken loont. Troeven voor de Lage Landen’ 1 december 2018 Bergen-op-Zoom

Vooraankondiging

   
 

Samenwerken loont. De Vereniging Vlaamse Academici (VVA) ging daarom samen met de bekendste Vlaams-Nederlandse middenveldorganisaties (Orde van den Prince, Marnixring, Davidsfonds, Masereelfonds, Rodenbachfonds, Vermeylenfonds, VL@S, stichting Willem de Zwijger, stichting NOB, VVB, VOS, Pro Flandria) in op de uitnodiging van het Algemeen-Nederlands Verbond en de Beweging Vlaanderen-Europa om een colloquium onder het thema Samenwerken loont te organiseren.

Noteert u alvast het volgende in uw agenda?

-            Datum: zaterdag 1 december 2018, van 13.30 uur tot 17.30 uur
-            Locatie: Stadsschouwburg ‘De Maagd’ in Bergen op Zoom
-            Titel van het colloquium: Samenwerken loont. Troeven voor de Lage Landen

Na een inleidende uiteenzetting door Daan Schalck (co-CEO van North Sea Port) volgen twee debatten en een slottoespraak.

Het eerste panelgesprek heeft als thema Taal als drager van cultuur, met Jan Hautekiet als moderator en met als sprekers em. prof. Godelieve Laureys, prof. Lotte Jensen, Nozizwe Dube en Rint Sybesma.

De rode draad in het tweede debat is Samenwerken aan een innovatieve ruimte met Vlaams Vertegenwoordiger Axel Buyse als moderator en onder andere Joost Uwents en Lia Voermans als panelleden.

Ook hieraan werkt de VVA voluit en actief mee.

  Omhoog

Colofon

Redactie van het e-zine 'Vivat academia" Editie 14

- Bruno Comer, hoofdredactie - voorzitter VVA-afdeling Brugge
- Ghislain Duchâteau, eindredactie - vicevoorzitter VVA-nationaal
- Paul Becue, redactielid - voorzitter VVA-Nationaal

Afmelding

Wie deze nieuwsbrief liever niet ontvangt, kan zich afmelden met een berichtje naar
het VVA-secretariaat