| 
          | 
        
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
                          Vivat Academia nummer  15  
               
              oktober-november-december 2018 
                | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            Redactioneel | 
           
          
            |   | 
             
               
              Beste VVA-Vrienden, 
               
                Dit nummer handelt over de thema’s die  de VVA dierbaar  zijn: de discussie rond identiteit (lees in dat verband de Brugse toespraak van  onze nationale voorzitter) of de verhouding tussen lichaam en geest, waarbij  het aloude ‘Mens sana in corpore sano’ voor de geest komt.  
                              Het leeuwendeel van de artikels gaat echter over het  probleem van de verengelsing, dat Peter De Brabandere zeer goed aankaart in zijn  rede tijdens het congres naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van de  Marnixring.  
                              En verder valt een titel in de inhoudstafel van dit nummer meteen  op: ‘Van emancipatie naar  rendementsdenken’. Het is de bijdrage van Anton Vrints aan het colloquium  ‘Van Leuven Vlaams naar Leuven Engels’ dat ook aandacht krijgt in dit nummer.  
                              De vaststelling komt erop neer dat de taal van het onderwijs  bepaald wordt door de wetten van de markt. Het is dan ook interessant hoe het  fenomeen ‘markt’ zich verhoudt tot het fenomeen ‘taal’.  
                              De werking van de vrije markteconomie werd voor het eerst te  boek gesteld door de Schotse filosoof en econoom Adam Smith in zijn boek ‘The Wealth of Nations’ (het is een  verkorte titel) in 1776. Sindsdien heeft het kapitalisme liters inkt doen  vloeien en het heeft effectief de wereld veranderd.  
                              Na de val van de muur van Berlijn was het zelfs het enige  economisch systeem dat gold. Zijn twee grote concurrenten, het marxisme en het  protectionisme, waren uitgeteld. Men sprak van ‘Het einde van de geschiedenis’ en er is een neiging ontstaan die  onvoorwaardelijk gelooft dat de vrije markt de wereld regeert: het  marktfundamentalisme. 
                              Dat fundamentalisme heeft een stevige klap gekregen met de  financiële crisis van 2008. Opeens bleek de markt ook maar een systeem dat  plots kan ineenstorten. De overheid moest stevig ingrijpen om het staande te  houden.  
                              Protectionistische maatregelen steken weer de kop op en de  eengemaakte Europese markt krijgt steeds meer tegenstanders. De markt heeft  maar een kwart eeuw op het ereschavotje gestaan. De milieuproblemen doen  iedereen beseffen dat we ons moeten bezinnen over de toekomst van onze  economie. Het is duidelijk dat het kapitalisme noch de haat verdient die  sommigen dit systeem toedragen, noch de lof die anderen het betuigen.  
                              Stel daartegenover de taal: die bestond al duizenden  jaren vóór het boek van Adam Smith. Alle historici zijn het erover eens dat het  ontstaan van de vrije markt in het Groot-Brittannië van de achttiende eeuw aan  tal van factoren te wijten is: zowel economische, religieuze als culturele. Er  zijn meer dan veertig oorzaken opgegeven om de oorsprong van het vrije  marktdenken te verklaren: geografische, technologische, economische,  religieuze, culturele enz. Maar zonder taal: geen cultuur, geen godsdienst,  geen technologie en geen vrije markt.  
                              Een economie kan maar overleven door zich voortdurend te  vernieuwen. ‘Als de mensen zich aan een  geijkte taal moeten houden, gaan hun spirituele vondsten en opmerkingen  verloren’, schrijft Louis Paul Boon. Als die ‘geijkte taal’ het Engels is,  wordt de volle betekenis van Boons woorden duidelijk. 
               Dat moeten economisten zich goed in de oren  knopen: wie  creatief wil denken, moet dat in zijn moedertaal kunnen doen. En  dat is veel belangrijker dan de rekrutering van een aantal buitenlandse  studenten om de omvang van de universiteit aan te dikken.  
              Namens de redactie 
Bruno Comer, hoofdredacteur                 
   
  
      | 
    Onze hoofdredacteur is behalve dat en voorzitter van de  VVA-afdeling Brugge ook nog auteur.                    Lees meer over hem als schrijver en liefhebber van literatuur.  | 
   
 
 
  | 
           
          
            |   | 
             Omhoog  | 
           
          
            |   | 
             
              50  JAAR NA LEUVEN VLAAMS, LEUVEN ENGELS? 
                 
                KVHV  Colloquium 6-10-2018 Leuven  
                 
                Klik op de poster 
                 
                m.m.v. VVA en ANV  
               
              
  | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            50 jaar na Leuven Vlaams, waar  de Leuvense universiteit eindelijk volledig Nederlandstalig werd, merken we een  sterke toename van het gebruik van Engels in het hoger onderwijs. Deze  verengelsing blijft natuurlijk niet beperkt tot Leuven of Vlaanderen. Zeker in  Nederland is die in het hoger onderwijs al heel ver gevorderd. 
                 
In Vlaanderen staat er een wettelijke rem op een ongebreidelde  verengelsing. Door de Vlaamse regelgeving op de onderwijstaal in het hoger  onderwijs zijn hier beperkingen. De besturen van de universiteiten willen  echter af van die beperkingen of ze beduidend afzwakken, omdat ze volgens hen  de internationalisering bemoeilijken. Op de achtergrond speelt hier natuurlijk  de financiering mee: hoe meer studenten, hoe meer geld. Het maakt momenteel  voor de financiering niet uit  welke taal in het hoger onderwijs gehanteerd  wordt. 
 
Nu zijn er volgens ons (KVHV) gegronde pedagogische, sociale en culturele  redenen om het hoger onderwijs grotendeels in het Nederlands te laten verlopen. 
              De referaten van het Colloquium zijn ons inziens zo belangrijk dat we ze hier één voor één ter lezing aanbieden. Met dank aan het KVHV, dat ze ons spontaan ter beschikking stelt. 
                 
                | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            
              
                  | 
                Taalgebruik: een zaak voor de decreetgever? Overzicht van de huidige  onderwijsregelgeving en financiering - Kurt Willems, KULeuven  | 
               
             
               
              
  | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            Taalgebruik is geregeld in  de Belgische Grondwet. Art. 30 GW bepaalt dat het gebruik van de talen vrij is en  alleen geregeld kan worden bij wet, voor handelingen van openbaar gezag en  gerechtszaken. Voor onderwijs wordt evenwel grotendeels afgeweken van die  bepaling. Art. 127 van de Grondwet voorziet dat de Gemeenschappen bevoegd zijn  om o.a. onderwijs te regelen (dit omvat ook het taalgebruik bij het lesgeven),  terwijl art. 129 GW een gelijkaardige bepaling bevat voor de bestuurstaal in  onderwijsinstellingen. In deze tekst wordt vooral gefocust op de taal van  onderwijs, wat voor de Nederlandstalige universiteiten impliceert dat conform  art. 127 GW de Vlaamse decreetgever bevoegd is. 
Het Vlaamse Parlement heeft  gebruik gemaakt van die bevoegdheid. Wat de onderwijstaal betreft, heeft de  decreetgever geprobeerd om Nederlands als belangrijkste taal te bewaren, maar  tegelijkertijd ook voldoende vrijheid te geven aan de onderwijsinstellingen om  een (door de overheid gecontroleerd) beleid voor anderstalige  onderwijsprogramma’s te ontwikkelen. De overheid erkende immers het belang van  andere talen, onder meer als normale taal voor wetenschapscommunicatie in  bepaalde wetenschapsdomeinen, om internationale studentenuitwisselingen te  promoten, om internationale mobiliteit van personeelsleden te verhogen, ... 
 
Een compromis diende dus te  worden gevonden. Het eindresultaat is een complexe wettekst met zowel  kwantitatieve als kwalitatieve parameters die de limieten van de beleidsmarge  van onderwijsinstellingen bepalen. 
 
 
Nederlands  als basistaal in het onderwijs 
 
De algemene regel is dat de  onderwijstaal Nederlands is in de hogescholen en universiteiten (art. II.261  Codex Hoger Onderwijs). Dat wil niet zeggen dat er geen vreemde taal aan bod  kan komen in die vakken: een Nederlandstalig mastervak waarin een tekstenbundel  wordt gehanteerd met hoofdzakelijk Engelstalige academische artikels, kan –  afhankelijk van het onderwerp van de lessenreeks – perfect verantwoord zijn.  Net zoals een vak zoals rechtsvergelijking gerust teksten of tekstfragmenten  van het Bundesverfassungsgericht of de Supreme Court kan gebruiken zonder het  Nederlandstalige karakter te verliezen. Hetzelfde principe geldt wanneer er  sporadisch een buitenlandse spreker wordt uitgenodigd in een Nederlandstalig  vak. 
 
 
Aanbieden van  anderstalige vakken 
   
                Indien de  onderwijsinstelling dat wil, kunnen er bepaalde vakken in een andere taal  worden aangeboden (zowel in bachelor- als in masterprogramma’s). De wetgever  stelde hierop wel een kwalitatieve beperking, namelijk dat aan één van de  volgende vier criteria moet zijn voldaan: 
                1° het gaat om een  opleidingsonderdeel (een vak) dat een vreemde taal tot onderwerp heeft en dat in die taal  wordt gedoceerd;  
                2° het gaat om een opleidingsonderdeel dat gedoceerd wordt  door anderstalige gastprofessoren;  
                3° het gaat om een anderstalig  opleidingsonderdeel dat, op initiatief van de student en met instemming van de  instelling, wordt gevolgd aan een andere instelling voor hoger onderwijs;  
                4°  het gaat om een opleidingsonderdeel waarvoor de onderwijsinstelling expliciet  kan motiveren dat er een meerwaarde is voor de studenten, het afnemende veld en  de functionaliteit van de opleiding. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om vakken  waar specifieke buitenlandse expertise in bestaat, waar het werkveld  hoofdzakelijk in een specifieke vreemde taal communiceert, waarin enkel  internationale topics worden behandeld (zodat Erasmusstudenten dit vak geregeld  opnemen), etc.  
   
                Studenten hebben het recht  over een dergelijk anderstalig opleidingsonderdeel het examen in het Nederlands  af te leggen (ten minste indien in dezelfde opleiding geen equivalent  Nederlandstalig vak wordt gedoceerd). 
   
                Naast de kwalitatieve  criteria die hierboven vermeld staan, zijn er ook kwantitatieve criteria om  rekening mee te houden. Bachelorprogramma’s met maximaal 18,33% aan  anderstalige vakken in het modeltraject (uitgedrukt in studiepunten, en zonder  rekening te houden met puntjes 1 en 3 uit de opsomming hierboven) blijven  Nederlandstalige bachelors. Eens het aantal anderstalige vakken in het  modeltraject boven die kritieke grens uitstijgt, spreken we van een  anderstalige bachelor en zal er bijgevolg ook geen Nederlandstalig diploma  worden uitgereikt. Voor een masterprogramma geldt een gelijkaardige  kwantitatieve grens, die op 50% is vastgelegd. 
   
   
  Aanbieden  van anderstalige programma’s 
   
                Een belangrijke consequentie  van het aanbieden van een dergelijk anderstalig programma (waarin het aantal  anderstalige vakken dus boven de kritieke grens uit de vorige paragraaf  uitstijgt), is de wettelijke plicht dat er ergens in de Vlaamse Gemeenschap een  equivalente Nederlandstalige opleiding aangeboden moet worden, behoudens in de  gevallen dat er een vrijstelling van de equivalentievoorwaarde werd verleend.  Studenten moeten immers op elk moment de garantie hebben dat er binnen de  Vlaamse Gemeenschap een equivalente initiële bachelor-of masteropleiding wordt  aangeboden. De decreetgever vreesde voor de democratisering van het hoger  onderwijs, indien zulke garantie niet zou bestaan. 
   
                Ook voor dergelijke  anderstalige programma’s geldt zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve  beperking. De kwalitatieve beperking is dat anderstalige programma’s enkel  mogelijk zijn als het om opleidingsprogramma's gaat die specifiek voor  buitenlandse studenten zijn ontworpen of als de meerwaarde voor de studenten en  het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding op voldoende wijze aangetoond  kunnen worden (art. II.262 Codex Hoger Onderwijs). De kwantitatieve beperking  houdt in dat er slechts een gelimiteerd aantal anderstalige opleidingen  tegelijkertijd mogen worden aangeboden in Vlaanderen. Anderstalige  bacheloropleidingen kunnen aangeboden worden binnen een maximumpercentage van  6%, berekend op alle Vlaamse initiële bacheloropleidingen. Voor anderstalige  masteropleidingen is dit 35%. 
                Gelet op de veelheid aan  criteria, moet het aanbieden van een anderstalig bachelor- of masterprogramma  op voorhand worden goedgekeurd door de Commissie Hoger Onderwijs. 
   
                Voor de volledigheid, dient  nog te worden vermeld dat bepaalde anderstalige opleidingen aan één of meer  van die strikte criteria ontsnappen:  
                1° opleidingsprogramma's die specifiek in  het kader van het International Course Programme van ontwikkelingssamenwerking  voor buitenlandse studenten zijn ontworpen;  
                2° anderstalige initiële bachelor-  of masteropleidingen die geselecteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van een  Europees programma ter bevordering van de internationale samenwerking in het  hoger onderwijs en waarbinnen multidiplomering of gezamenlijke diplomering  wordt vooropgesteld;  
                3° onderzoeksmasters;  
                4° bepaalde opleidingen binnen de  School of Arts;  
                5° Ook voor de bachelor-na-bacheloropleidingen, de  master-na-masteropleidingen, de post-graduaatsopleidingen en in de onderwijs-  en andere studieactiviteiten die in het kader van permanente vorming als  nascholing of bijscholing worden georganiseerd, geldt het principe dat de  instelling vrij de onderwijstaal bepaalt. 
   
   
  Kwaliteitsbewaking 
   
                De invoering van  bovenstaande regels over het aanbieden van anderstalige vakken en opleidingen,  ging gepaard met het opleggen van regels opdat de kwaliteit en de  democratisering van het hoger onderwijs niet verloren zouden gaan. Zo voorziet  artikel II.270 van de Codex Hoger Onderwijs bijvoorbeeld dat iedereen die  lesgeeft de onderwijstaal waarin hij/zij een opleidingsonderdeel (een vak) doceert op  adequate wijze moet beheersen. Dat geldt zowel voor Vlaamse professoren die in  een andere taal lesgeven, als voor buitenlandse professoren die in het  Nederlands lesgeven. Vlaamse professoren moeten andere talen op niveau ERK C1  beheersen. Hetzelfde geldt voor buitenlandse professoren die in Nederlands  willen doceren. Maar ook buitenlandse professoren die niet in het Nederlands  lesgeven, worden decretaal verplicht om Nederlands te leren. Dat is logisch,  aangezien ook de bestuurstaal van de universiteit in principe Nederlands is. Zo  voorziet het decreet dat elke buitenlandse prof die niet in het Nederlands  lesgeeft, alsnog niveau A2 moet bereiken binnen de twee jaar na aanstelling, en  niveau B2 binnen de vijf jaar na aanstelling. De onderwijsinstellingen worden  door de decreetgever verplicht om integratietrajecten aan te bieden aan  buitenlandse professoren, om deze doelstellingen te behalen. 
   
   
  Conclusie?  
   
                De wetgeving op het gebruik  van talen in het onderwijs is zeker niet eenvoudig te noemen. Dubbele kwalitatieve  en kwantitatieve criteria, zowel voor het aanbieden van anderstalige vakken als  anderstalige opleidingen, getuigt niet van zin voor eenvoud. Maar het  eindresultaat is wel een evenwichtig compromis, waarin het belang van  Nederlands als wetenschapstaal wordt gewaarborgd, zonder te moeten inboeten op  de mogelijkheid om op internationalisering in te zetten wanneer zulks  kwalitatief zinvol is. De wetgever koos daarbij om geen onderscheid te maken  tussen de verschillende vreemde talen en de keuze daartussen aan het beleid van  de onderwijsinstellingen over te laten. Opvallend is ook dat de wetgever deze  ruime set aan criteria voldoende achtte om een doordacht beleid door de  onderwijsinstellingen te waarborgen, zodat er verder ook geen financiële  consequenties verbonden zijn aan het aanbieden van een Nederlandstalige of een  anderstalige opleiding. Anderstalige opleidingen worden op dezelfde wijze  gefinancierd als Nederlandstalige. Dat wil grofweg zeggen dat initiële  bachelor- en masteropleidingen gewoon financierbaar zijn, terwijl manama’s  zelfbedruipend dienen te zijn. 
   
   
  Prof. dr. Kurt Willems behaalde in 2011 de graad van doctor  in de rechten. Van 2011 tot 2014 was hij werkzaam bij Eubelius. Thans is hij  docent onderwijsrecht aan de KU Leuven en advocaat bij DEMOS Public Law aan de  Balie in Antwerpen. Hij heeft tevens de verantwoordelijkheid over de  lerarenopleiding en staat het rectoraat bij in de onderwijsdossiers.  
    Zijn huidig onderzoek heeft betrekking  op diverse aspecten van onderwijsrecht, met een bijzondere focus op de  contractualisering van de onderwijsrelatie en de juridisering van het  onderwijsgebeuren.  
    Professor Willems is auteur van diverse  bijdragen in Belgische en buitenlandse tijdschriften en boeken. Hij maakt deel  uit van de redactieraad van de tijdschrift Deontologie & Tuchtrecht en  het tijdschrift voor onderwijsrecht- en beleid (TORB). Professor Willems  is daarnaast plaatsvervangend voorzitter van de Kamer van Beroep voor de  personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs en lid van de Commissie  Leerlingenrechten.  
                | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            
              
                  | 
                Nederlands in het hoger onderwijs – en geen globish - Situatie van het  taalgebruik in het hoger onderwijs in Nederland   - Ad Verbrugge, Vrije universiteit Amsterdam | 
               
             
                 | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            
              
               Enige citaten uit het  artikel Nederlands in het hoger onderwijs  - en geen globish uit het NRC-artikel van juni 2015, geven een beeld van de  lezing van Ad Verbrugge. Tijdens zijn lezing zal Ad Verbrugge inspelen op de  actualiteit van dit vraagstuk aan de hand van genoemde citaten en daarbij ook  refereren aan het proces dat de vereniging BON (Beter Onderwijs Nederland)  tegen de Nederlandse Onderwijsinspectie en twee universiteiten heeft  aangespannen omtrent de verengelsing van het hoger onderwijs.  
                 
Door de sterke  technisch-economische horizon van ons hoger onderwijs en de afwezigheid van een  duidelijk vormingsideaal is de universiteit uit het oog verloren dat haar  maatschappelijke taak van oudsher bestaat in het bewaren van cultuur en  revitaliseren en doorgeven daarvan. De cultivering van taal en de kunst van het  vertalen maakt daar van oudsher een integraal onderdeel van uit.  
 
Waar ik mij tegen keer is de  ondoordachte en soms zelfs totalitaire manier waarop het Engels momenteel wordt  doorgevoerd in ons hoger onderwijs, ten koste van de onderwijskwaliteit, ten  koste van de taalrijkdom van studenten, ten koste van de betrokkenheid op de  samenleving en ten koste van een meer diverse oriëntatie op taal en cultuur,  kortom ten koste van Bildung! 
 
Het zorgvuldig lezen en  interpreteren van teksten, het onderscheiden van hoofd- en bijzaken, het  formuleren van goed lopende zinnen met de juiste woorden, het logisch opbouwen  van een alinea en het goed structureren van een betoog – het zijn allemaal  elementaire vaardigheden die in veel studies nauwelijks nog aandacht krijgen. 
 
Het veel gehoorde argument  voor de genoemde verengelsing van het hoger onderwijs is dat wetenschap steeds  internationaler wordt. De meeste studenten gaan helemaal niet werken in de  wetenschap, maar komen terecht in het bedrijfsleven, het onderwijs of bij de  overheid. Het is nog maar de vraag in welke mate zij dit Engels in hun  werkpraktijk nodig hebben, met goed Nederlands zouden ze vaak meer gebaat zijn.  Kennis van Duits kan ook heel handig zijn.   
 
Zowel op individueel als  collectief niveau geldt dat de beheersing van de eigen taal cruciaal is om te  kunnen benoemen ‘wat er leeft onder de mensen’ en hen te bereiken: dat zal  iedere therapeut en goede politicus kunnen beamen. 
 
Zodra de talige betrokkenheid  op de samenleving verdwijnt in de wetenschap ontstaat er een gesegregeerde  intellectuele elite die letterlijk niet meer eenzelfde taal spreekt als de  mensen. 
 
Een universiteit die  werkelijk diversiteit en academisch burgerschap nastreeft kan dus niet onder  het mom van globalisering het globish tot haar enige voertaal maken, maar moet  juist een ontmoetingsplaats zijn waar verschillende talen, culturen en  wetenschapstradities elkaar kunnen verrijken.  
 
Maar als we zelfs in een van  de belangrijkste instellingen van onze hoogcultuur niet meer trots zijn op onze  eigen taal en die respectvol behandelen, welk vormingsideaal hebben we dan nog  over om in te integreren? 
 
               
              Ad Verbrugge doceert sociale- en culturele filosofie en filosofie van de economie aan de  Vrije Universiteit te Amsterdam (sinds 2002). Daarnaast is hij medeoprichter en  voorzitter van de vereniging Beter  Onderwijs Nederland en Centrum Èthos.  Van 1994 tot 2002 was hij werkzaam aan de Universiteit Leiden als docent  wijsgerige ethiek. Zowel in Leiden als in Amsterdam won hij de universitaire  onderwijsprijs. Sinds 2017 is hij tevens aangesteld als gasthoogleraar aan  Bloemfontein University of the Free State in Zuid-Afrika. Bij het grote publiek is hij bekend geworden met zijn  cultuurfilosofische bestseller Tijd van  Onbehagen (2004), de Tegenlicht-uitzending Bevangen in Vrijheid (2004) en zijn  optreden bij Zomergasten(2006). Van  2012-2016 presenteerde hij samen met Clairy Polak Het filosofisch kwintet van Omroep Human. In 2016 is Verbrugge  benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau voor zijn jarenlange inzet  voor het onderwijs en de maatschappelijke betekenis van filosofie. In 2017  heeft hij samen met anderen de Filosofische School Nederland opgericht, die  zich ten doel stelt het bevorderen van de wijsheid in cultuur en bestuur.                | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            
              
                  | 
                Van emancipatie naar rendementsdenken. De taal van het hoger onderwijs  in Vlaanderen - Van emancipatie naar  rendementsdenken – Antoon Vrints, UGent 
                 | 
               
             
               
              
  | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            De taal van het hoger  onderwijs is geen technische kwestie die zomaar overgelaten kan worden aan de  bestuurders van hogescholen en universiteiten. Ze heeft grote sociale en  politieke implicaties, het is een vraagstuk dat de hele samenleving aanbelangt.  De keuze van de onderwijstaal hangt samen met de vraag wat voor een soort  samenleving we willen zijn, met het maatschappijmodel dat we nastreven. De  geschiedenis van de taalverhoudingen van het hoger onderwijs in België  illustreert dat ten overvloede en blijft dat ook illustreren. 
               
De voertaal van de  universiteiten was in de negentiende-eeuwse bourgeoisstaat België als  vanzelfsprekend het Frans. Dat de universiteiten zich door de keuze voor de  taal van de economische en culturele elite afsneden van het gros van de  bevolking, werd niet als een probleem ervaren. Die taalkloof paste immers in  een veel breder plaatje van sociale en politieke ongelijkheid. Naarmate die  ongelijkheid door de aanzwellende democratisering meer en meer ter discussie  kwam te staan, begonnen ook stemmen te weerklinken voor hoger onderwijs in het  Nederlands. De strijd voor de vernederlandsing van het hoger onderwijs was au  fond een strijd voor democratisering.  
 
Het eerste wetsvoorstel om  de Rijksuniversiteit Gent geleidelijk te vernederlandsen, kwam in 1911 van de ‘drie  kraaiende hanen’ uit de drie grote partijen: de katholiek Frans Van Cauwelaert,  de liberaal Louis Franck en de socialist Camille Huysmans. In de lijn van het  cultuurflamingantisme ijverden zij voor hoger onderwijs in de volkstaal om door  een verlagen van de toegangsdrempel een nieuwe culturele elite te vormen, die  Arm Vlaanderen niet alleen intellectueel maar ook economisch zou optillen. Het  paste zoals gezegd in de bredere democratisering van de samenleving die aan de  vooravond van de Eerste Wereldoorlog de integratie van de arbeidersklasse in de  liberale democratie tot doel had. In 1918 verwierf de gewone man het  enkelvoudig stemrecht. Het duurde tot 1930 vooraleer de vooroorlogse eis van  een volledig Nederlandstalige universiteit werd ingewilligd door het Belgische,  overwegend Franstalige establishment.  
 
In de decennia na de Tweede  Wereldoorlog ontpopte dat vernederlandste hoger onderwijs zich tot een veel  sterkere emancipatiemachine dan de cultuurflaminganten ooit hadden kunnen  dromen. Het gedemocratiseerde, Nederlandstalige hoger onderwijs ging veel  breder rekruteren dan zijn elitaire, francofone voorgangers en fungeerde als  vliegwiel voor opwaartse sociale mobiliteit. De afstand tussen universiteit en  samenleving werd kleiner. De kwalijke taalkloof tussen elite en volk werd  geslecht. Er groeide een volwaardige Nederlandstalige academische cultuur die  meertaligheid of een internationale oriëntering allesbehalve in de weg stond.  Kortom, hoger onderwijs in het Nederlands heeft van Vlaanderen niet alleen een  veel beter geschoolde, welvarender, maar ook een gelijkere samenleving gemaakt,  al blijft de afkomst van studenten nog al te zeer hun toekomst  bepalen.  
 
Sinds de Bolognaverklaring  (1999) is de consensus over het belang van het Nederlands als instructietaal  voor de sociale emancipatie in ijltempo afgebrokkeld. In 2010 werd de  taalwetgeving op het hoger onderwijs op vraag van bestuurders van hogescholen  en universiteiten aanzienlijk versoepeld, zonder noemenswaardige publieke  discussie. De taalwetten van het unitaire België beschermden de Nederlandse  taal pikant genoeg beter dan het autonome Vlaanderen. Sinds de invoering van  die nieuwe regeling voltrekt zich in het Vlaamse hoger onderwijs een sluipend,  maar snel verengelsingsproces. In het academiejaar 2017-2018 zijn  respectievelijk 3,11 en 23,63% van de initiële bachelor- en masteropleidingen  in Vlaanderen anderstalig, versta Engelstalig. Die percentages lijken nog  beheersbaar, maar geven echter lang niet de hele verengelsingsdynamiek weer. Ze  maken niet duidelijk hoe groot het aandeel Engelstalige vakken in formeel ‘Nederlandstalige’  opleidingen intussen is. Bovendien zijn er ook nog de ‘spookopleidingen’,  Nederlandstalige masteropleidingen die enkel in naam worden aangeboden om de  taalwetgeving te omzeilen.  
 
De huidige regelgeving biedt  dus al veel ruimte voor anderstalige opleidingen, zeker voor gespecialiseerde  masterprogramma’s en uitwisselingsprogramma’s voor een internationaal publiek.  Bestuurders van het hoger onderwijs in Vlaanderen willen de taalwetgeving  echter nog verder uithollen en naar Nederlands model veel meer opleidingen in  het Engels gaan aanbieden, zelfs op het basisniveau van de bachelors. Ondanks  de lippendienst die aan het Nederlands wordt bewezen, is dat bijvoorbeeld de  kern van het advies van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) van 14 februari 2017 aan  de Vlaamse overheid. Waar komt die offensieve verengelsingswil vandaan? Hij  houdt zeker ook verband met een heel rendementsgeoriënteerde kijk op onderwijs  die niets met de intrinsieke onderwijskwaliteit te maken heeft. Het is de  logica van het New Public Management. Een van de kenmerken van dat denken is  het belang dat gehecht wordt aan zogezegd objectiveerbare doelstellingen. Het  nagestreefde rendement valt soms letterlijk te nemen. Meer buitenlandse  studenten brengen eenvoudigweg meer geld in het laatje, zorgen voor hogere  vastgoedprijzen en voor meer economische groei tout court. Een recent (5  december 2017) advies van de VARIO (Vlaamse Adviesraad voor Innoveren &  Ondernemen) is doordrongen van die logica: om meer ‘internationaal toptalent’  naar Vlaanderen te halen en zodoende de economie te stimuleren, wenst die raad  de volledige uitholling van de taalregeling op het hoger onderwijs (en tussen  twee haakjes Engelse taalfaciliteiten bij de lokale besturen).  
 
Voor bestuurders van het  hoger onderwijs is de beoogde prestigewinst wellicht nog een stuk belangrijker;  om hun instellingen op te stoten in de rankings, de universitaire pikorde, moet  het aandeel buitenlandse studenten stevig omhoog, want naast de academische  output (het taalgebruik is niet onschuldig) is dat vaak een van de parameters.  Waarom we per se moeten stijgen in die rankings, die vraag wordt niet gesteld.  Dat de methodologie van die rankings zeer omstreden is, wordt eenvoudigweg  verzwegen. Nog los van de rankings wordt het Engels in het academische milieu  eenvoudigweg geassocieerd met prestige gezien de functie van die taal als  wetenschappelijke lingua franca en het aanzien van de Angelsaksische  universiteiten. Het Nederlands dat is toch maar ‘provinciaal’ in vergelijking  met het universele Engels, dat is de onuitgesproken aanname. 
 
Zelfs als we even in de  rendementslogica treden, is het maar de vraag tot welke ‘winst’ de beoogde  massale verengelsing zou leiden. In Nederland waar na de masters de  verengelsing van de bachelors nu volop gaande is, valt de schade van een  dergelijke operatie op te meten. De massale toestroom van buitenlandse  studenten als gevolg van de verengelsing zet er het hoger onderwijssysteem  stevig onder druk. De aangezwollen groepen maken van interactief onderwijs vaak  een verre wensdroom. Docenten kunnen minder tijd besteden aan elke student,  aangezien het personeelsbestand de toestroom aan studenten niet kan bijhouden.  De kwaliteit van het onderwijs komt nog verder onder druk te staan doordat  docenten en studenten zich in het Engels veel minder geraffineerd kunnen  uitdrukken dan in het Nederlands. De vermeende bijdrage tot de Nederlandse  economie valt - afgezien van de stijgende vastgoedprijzen - tegen, aangezien het  gros van de buitenlandse studenten na hun studie Nederland weer verlaat, vaak  omdat ze onvoldoende Nederlands beheersen om een baan te kunnen vinden. Het  ‘rendement’ is dus wel zeer relatief. 
 
Belangrijker nog zijn de  maatschappelijke risico’s. De verengelsing vergroot de kloof tussen hoog- en  laagopgeleiden. Willen we terug naar een samenleving waar een taalkloof gaapt  tussen elite en volk? Moet een arts niet in staat zijn om in bevattelijk  Nederlands te spreken over de medische conditie van zijn patiënten? Geldt iets  gelijkaardigs niet voor een ingenieur op de fabrieksvloer? Een universiteit die  het Nederlands zelf niet cultiveert, vervreemdt van de bevolking die  belastingen betaalt om haar in het algemeen belang te financieren. Bovendien  moeten laagopgeleide migranten Nederlands leren om zich in te burgeren, terwijl  dat van de hoogopgeleide migrant-universiteitsprofessor die er de skills en de  brains voor heeft kennelijk niet mag worden verwacht. Erger nog, de  verengelsing doet het hoger onderwijs als sociale emancipatiemachine stokken.  De offensieve verengelsingswil staat haaks op honderd jaar democratisering van  het hoger onderwijs in Vlaanderen. De Nederlandse Academie voor Wetenschappen  stelde in een recent rapport dat de verengelsing de toegang tot het onderwijs  voor zwakkere sociaaleconomische groepen en migranten nog verder bemoeilijkt.  Als we de marktgeoriënteerde logica van de rankings achter ons laten en ons  richten op het democratische model van de universiteit dat het onze is, ligt in  de emancipatie van die groepen de dringendste taak van ons hoger onderwijs. En  dat kan dus het best in het Nederlands. De taal van het hoger onderwijs heeft  dus een evident maatschappelijk belang. Zij kan dus niet overgelaten worden aan  sluipende besluitvormingsprocessen, maar moet het voorwerp zijn van publiek  debat. 
                
              Antoon Vrints (geb. 1978) doceert geschiedenis  (docent t.t.) aan de Universiteit Gent en is verbonden aan de onderzoeksgroep  Sociale geschiedenis na 1750 aldaar. Hij is gespecialiseerd in de sociale  geschiedenis van de Eerste Wereldoorlog en in conflictregulering in  langetermijnperspectief en publiceerde onder meer Bezette stad. Vlaams-nationalistische  collaboratie in Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog (2002) en Het theater van de straat. Publiek geweld in Antwerpen tijdens de eerste  helft van de twintigste eeuw (2011). Daarnaast is hij een van de  co-editors van de eerste tegenfeitelijke geschiedenis van België. Antoon Vrints  is lid van de redactie van Stadsgeschiedenis, Wetenschappelijke Tijdingen en Historiant. 
                | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            
              
                  | 
                AANBEVELINGEN  Concrete voorstellen rond het taalgebruik in het hoger onderwijs – An De Moor,  Odisee – KULeuven | 
               
             
                                | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            Op 7 februari 1968 viel de regering  Vanden Boeynants over de kwestie "Leuven Vlaams" na een interpellatie  in het parlement door Jan Verroken, fractieleider van de  christendemocraten. De splitsing was onafwendbaar en de KU Leuven werd volledig  Nederlandstalig. Vandaag, 50 jaar later, merken we een sterke toename van het  gebruik van Engels in het hoger onderwijs. 
               
Het is echter essentieel dat het Nederlands  als belangrijkste onderwijstaal gebruikt wordt omwille van de volgende  
              
                - pedagogische redenen: er is een  duidelijk leerverlies bij het gebruik van een andere taal dan de moedertaal;
 
                - sociale en maatschappelijke redenen:  een vreemde taal als onderwijstaal creëert een extra barrière voor het hoger  onderwijs, wat sociale ongelijkheid versterkt. Bovendien lopen we het  risico dat er een sociale kloof ontstaat tussen een Nederlandstalige  samenleving en een Engelstalige academische elite;
 
                - culturele redenen: bij verdringing  als wetenschapstaal en onderwijstaal door het Engels verliest het Nederlands  een belangrijk facet en wordt het een huis-tuin-en-keukentaal. Deze verdringing  is momenteel al volop bezig onder druk van de academische elites.
 
               
              De filosofie van de huidige taalwetgeving op  het hoger onderwijs is goed: ze zorgt er namelijk voor dat het Nederlands als onderwijstaal de  regel blijft  en anderstalige (lees: Engelstalige)  opleidingen de uitzondering zijn. Sinds de aanzienlijke versoepeling van de  wetgeving in 2011 is er al veel meer ruimte gekomen voor anderstalig  onderwijs en we zien sindsdien in de praktijk dan ook een snelle  verengelsing. Wie ervoor pleit de huidige taalwetgeving nog verder te  versoepelen, laat het basisprincipe los dat het Nederlands de regel is. Het  houdt dan ook de facto een pleidooi voor een ongebreidelde  verengelsing in. Om dat te vermijden en zelfs terug te dringen, stellen we een  aantal concrete maatregelen voor. 
              
                Concrete voorstellen 
                   
                  1. 
                  OP  DECRETAAL NIVEAU 
               
              
                - Het  huidige decreet op het taalgebruik in het onderwijs is goed, moet dus minimum  behouden blijven en idealiter aangescherpt met kristalheldere regels. De  huidige formuleringen laten nu teveel verschillende interpretaties toe (cf.  “aantoonbare meerwaarde”). Er moet daarom een instrument voorzien worden dat  beleidsmakers en opleidingen een houvast geeft. 
 
                - De  controle en de naleving ervan moet wel aangescherpt worden. De  regeringscommissarissen moeten de praktijk controleren onder meer aan de hand  van bevragingen van studenten met vragen zoals: „Komt de naam van de titularis  van een opleidingsonderdeel overeen met de naam van de docent die de les  effectief geeft?“ en „Is het opleidingsonderdeel in het Nederlands geen  spookvak maar wordt er effectief les in het Nederlands gegeven?“ Praktijken zoals  spookopleidingen kunnen niet door de beugel. Het zou goed zijn bij  overtredingen een financiële sanctie in te bouwen.
 
                - Aanvragen  voor opleidingen in een andere taal moeten weloverwogen en beter beargumenteerd  worden, inclusief de afweging van de voor- en nadelen voor elk vak apart en  aandacht voor de maatschappelijke component. Momenteel zijn alle aanvragen kopieën van elkaar en worden ze klakkeloos goedgekeurd. 
 
                - De  berekening van de percentages anderstalige opleidingen in het huidige decreet  moet verduidelijkt worden. Daarnaast pleiten we ervoor deze percentages niet op  basis van het aantal opleidingen maar op basis van het aantal studenten te  berekenen.
 
                - Er  moet een vaste monitoring gebeuren van het aantal opleidingen in een andere  taal. Deze monitoring wordt bij voorkeur gedaan door de  regeringscommissarissen.
 
                - Voor  bacheloropleidingen zien we geen noodzaak aan opleidingen in het Engels. Er  zijn geen wetenschappelijke redenen voor het gebruik van het Engels in een  basisopleiding en er zijn sociale redenen tegen het gebruik van het Engels. De  universitaire basisopleiding moet in het Nederlands plaatsvinden. 
 
                - Vakken  - met uitzondering van taalvakken - die niet in het Nederlands gegeven worden,  moeten een lagere financiering krijgen. De financiering van het hoger onderwijs  door de Vlaamse gemeenschap moet toch in de eerste plaats gericht zijn op de  eigen studenten en niet op buitenlandse studenten.
 
                   
                  2. OP  INSTELLINGSNIVEAU  
               
              
                - In  Vlaanderen zou niemand een volledig anderstalige opleiding mogen krijgen. Er  moet steeds een deel van de vakken in het Nederlands gevolgd worden. Er moet  dus gedurende de hele opleiding gewerkt worden aan de academische en  professionele taalvaardigheid Nederlands van studenten. 
 
                - Bij  de rankings van universiteiten pleiten we ervoor grenzen te stellen aan de  wegingsfactor buitenlandse studenten. In ieder geval mogen prestigeoverwegingen  - zoals de rankings - de taalkeuze van opleidingen niet bepalen.
 
               
              
                3. OP DOCENTENNIVEAU 
               
              
                - Om  les te geven moet een docent het C2-niveau (Europees Referentiekader) in de  lestaal kunnen aantonen. Dat is een taalniveau hoger dan het huidige decretaal  vastgelegde C1-niveau.
 
                - Overschakeling  naar Engels is meer dan een taalwissel. Naast taalkennis op een voldoende hoog  peil om interactie te optimaliseren, moet een docent daarom ook ondersteuning  krijgen bij de uitdagingen waar the international classroom hem/haar voor  stelt. Dat betekent professionalisering op het vlak van niet alleen  linguïstische maar ook van interculturele en pedagogische vaardigheden.
 
                - Binnen  een academische loopbaan moet er voldoende rekening gehouden worden met  publicaties in het Nederlands.
 
                   
                  4. OP  NIVEAU VAN DE STUDENTEN 
               
              
                - De  doelstelling voor onze eigen studenten moet een goede meertaligheid zijn. Dat  betekent een goede taalbeheersing van zowel het Nederlands als vreemde talen.  Hierbij mag niet alleen Engels aandacht krijgen.
 
                - Dat  geldt ook voor de inkomende studenten, in het bijzonder de Erasmusstudenten.  Het EU-beleid voor meertaligheid heeft twee doelstellingen: de  taalverscheidenheid in Europa beschermen en het leren van vreemde talen  stimuleren. In de praktijk worden binnenkomende Erasmusstudenten in Vlaanderen  in Engelstalige getto’s geduwd samen met de andere buitenlandse studenten. Veel  interactie met de Vlaamse samenleving is er niet. 
 
                  De volgende voorstellen komen  hieraan tegemoet: 
                
                  - alle  inkomende studenten moeten taallessen Nederlands volgen en een bepaald niveau  bereiken. Dat kan afgedwongen worden met een waarborgsysteem (cfr. Denemarken);
 
                  - er  moet voldoende capaciteit voor deze taalbaden ter beschikking staan en de  nodige financiering moet hiervoor uitgetrokken worden
 
                 
               
              We zijn het bovendien eens met de  aanbevelingen van prof. dr. Danny Pieters, in het bijzonder de instelling van  een fonds om de vertaling van onderzoek in het Engels naar de thuistaal en van  de thuistaal naar het Engels te financieren. 
              Tien beleidsaanbevelingen voor verdere  actie 
                van prof. dr. Danny Pieters  
              1.      Alle universiteiten moeten waarborgen dat alle loopbanen (behalve die  intrinsiek een kennis van een vreemde taal impliceren, zoals taalonderwijs)  toegankelijk zouden zijn op basis van een studieprogramma in de thuistaal; elke  universiteit zal de overeenstemmende onderwijssporen zelf voorzien of door  netwerken tussen universiteiten. 
                2.     Alle studenten brengen een deel van hun curriculum  in het buitenland door of hebben in het eigen land internationale ervaring. 
                3.     De buitenlandse ervaring moet de student echt  onderdompelen in het bezochte land, in zijn cultuur en taal; hem/haar niet  opsluiten in een getto van Engelssprekende buitenlandse studenten. 
                4.     Onderzoekers hebben de plicht om de eigen  wetenschappelijke taal te ontwikkelen; om ze aan te zetten dat te doen moeten  subsidiëring en erkenning van het onderzoek afhankelijk worden gemaakt van de  publicatie van de onderzoeksresultaten in de thuistaal (aansluitend bij  mogelijke andere talen). 
                5.     Er moet een fonds worden ingesteld om de vertaling  van onderzoek in het Engels naar de thuistaal en van de thuistaal in het Engels  te financieren. 
                6.     Prijzen of beloningen moeten in het leven worden  geroepen voor wie het beste heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van de eigen  wetenschappelijke taal in zijn/hun vak. 
                7.     Bijzondere subsidiëring moet worden ingesteld voor  onderzoek in de thuistaal over hoogst belangrijke onderwerpen die niet afdoende  aanwezig zijn op de internationale wetenschappelijke scène. 
                8.     Bijeenkomsten en documenten die een officieel  karakter hebben, die nieuwe regels in het leven roepen, nieuwe rechten en  plichten, moeten steeds worden gesteld in de officiële thuistaal. 
                9.     Het is gewettigd te verwachten dat alle aangeworven  buitenlandse stafleden de officiële thuistaal van de universiteit kennen of  leren. Het tempo en de graad waarin een buitenlandse collega de thuistaal moet  beheersen kan verschillen; op zeker tijdstip evenwel moet die beheersing  aanwezig zijn en aangetoond worden. 
                10.  De personen die zich bekommeren om de verdediging van de eigen taal  en cultuur moeten elkaar vinden en netwerken, zo nodig in het Engels, om de  taalkundige diversiteit te promoten. 
                
              An de Moor is licentiate in de Germaanse  filologie en geaggregeerde voor het secundair onderwijs. Beroepshalve is ze talenbeleidcoördinator  aan de Odisee hogeschool & KULeuven campus Gent en Brussel. Daarnaast is ze  een zeer bezige bij en onder andere voorzitter van de Beweging Vlaanderen-Europa  en van Vlaanderen Feest!, lid van de raad voor de Nederlandse Taal en Letteren (Taalunie), lid van  de raad van bestuur van het Vlaams cultuurhuis de Brakke Grond (Amsterdam), lid  van de VLOR Werkgroep Taalbeleid & Werkgroep Internationalisering Hoger  Onderwijs, voorzitter van het Vlaams forum taalbeleid en taalondersteuning en ondervoorzitter  van het Nederlands/Vlaams platform taalbeleid hoger onderwijs.  | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            
              
                  | 
                Taaltrots – lezing Peter Debrabandere – 6 oktober 2018 Alden Biesen | 
               
             
              Slotcongres 50 jaar Marnixring Internationale  Serviceclub Onze pijlers peilen, Alden Biesen, 6 oktober 2018 
               | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            
              
                 | 
                Over “TAALTROTS”  
                  Lezing Peter    Debrabandere  
                   
                  Docent Hogeschool Vives, Brugge 
                  Hoofdredacteur Neerlandia 
                  Lid Marnixring Gent Borluut 
                   
                  Lid Werkgroep Taal en Onderwijs van de VVA   | 
               
             
              Dames en heren, 
                 
                Van Willem Frederik Hermans is bekend dat hij zich mateloos ergerde aan de  minachting die de Nederlanders koesteren voor hun eigen natie. Hij moet ooit  gezegd hebben: “Ik ken geen één volk dat zijn taal zo minacht als het  Nederlandse volk.” Als Hermans nu nog leefde, dan zou hij vaststellen dat het  alleen maar erger geworden is … en dat de Vlamingen zich langzamerhand bij de  Nederlanders aansluiten. Want ja, vergeet niet dat in Vlaanderen alleen de  V-partijen de opmars van het Engels in het hoger onderwijs willen tegenhouden.  De druk om de poorten wagenwijd open te zetten voor nog meer Engels, is enorm. 
                 
                Lees de treffend geformuleerde tekst van Debrabanderes lezing over de realiteit van de huidige houding tegenover onze eigen taal: waar is  onze taaltrots gebleven? 
                 
              | 
           
          
            |   | 
            Omhoog  | 
           
          
            |   | 
             
                In memoriam dr. Robrecht Vermeulen 
              
                
                    
                     
                   
                 
                | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            Op vrijdag 28 september 2018 overleed dr. Robrecht Vermeulen. Robrecht was  erg actief in de Vlaamse Beweging. Zijn verdiensten kunnen zeker niet  onderschat worden. Vooral Brussel en de Vlaamse Rand lagen hem nauw aan het  hart. 
                 
                 
Dat blijkt  ook al uit de diverse functies die Robrecht in het verleden heeft uitgeoefend. Op  de rouwbrief konden we ze allemaal terugvinden: 
 
Oud-voorzitter  Doktersgild Van Helmont  
Oud-voorzitter  Vlaams Artsenverbond (VAV)  
Oud-voorzitter  Orde der Artsen  
Oud-voorzitter  Overlegcentrum Vlaamse Verenigingen (OVV) 
Oud-voorzitter   Vereniging  Vlaamse Academici - Afdeling Brussel  
Stichtend  lid van Alumni KU Leuven - Kern Brussel  
Lid  van de Orde van den Prince, VIRA en Pro Flandria  
 
 
Zoals  u kunt zien was hij vroeger voorzitter van VVA-Brussel, maar ook daarna bleef  hij er een actieve rol vervullen als bestuurslid. Robrecht maakte ook deel uit  van de Centrale Raad van de VVA tot eind augustus toen hij zijn ontslag heeft ingediend. De  aanleiding is wellicht zijn ziekte geweest. Als arts en cardioloog zal  hij heel goed geweten hebben hoe zijn gezondheidstoestand  op het einde  van zijn leven was.  Persoonlijk heb ik hem nog ontmoet op de 11 juli-viering te  Antwerpen en toen leek er nog niets aan de hand te zijn.  
 
 
Robrecht  werd 80 jaar. Hij laat 4 kinderen en 6 kleinkinderen na. De uitvaart  greep plaats in de abdijkerk van Vlierbeek te Kessel-Lo. Toen bleek ook dat  Robrecht zich heel verdienstelijk heeft gemaakt voor die kerk en haar parochie. 
 
             
              Als  eerbetoon publiceren we hieronder het In Memoriam dat op 6 oktober tijdens de  begrafenisplechtigfheid werd uitgesproken door de heer Willy De Waele, voorzitter  van het OVV (Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen). We zijn als VVA Robrecht  Vermeulen bijzonder dankbaar voor alles wat hij voor onze vereniging heeft gedaan. 
                 
                 
                We  bieden vanuit de VVA zijn echtgenote Geneviève en de hele familie onze innige  deelneming aan en wensen hun veel sterkte toe. 
   
   
                Paul  Becue 
               
              Voorzitter 
              _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ 
              In memoriam Robrecht Vermeulen 
                  
                door Willy De Waele, voorzitter OVV 
   
                Niets liet vermoeden dat ik Robrecht op 17  september 2018 in de vooravond op het perron van het noordstation te Brussel  voor de laatst zou zien.  
   
                Gedurende de treinreis van Mechelen naar Brussel  hadden wij het nog uitgebreid over onze verwachtingen en mogelijkheden voor een  vrije Vlaamse Natie.  
   
                In het bijzonder had Robrecht het nog over de  miskleun van de wet betreffende de contingentering van artsen en tandartsen.  Zijn bekommernis was terecht; de Franstalige minderheid laat niets onverlet om  de uitvoering van deze wet onmogelijk te maken.  
                Robrecht zag geen heil meer in het federaal  staatsverband omdat de Vlaamse demografische meerderheid in 1970 tot een  politieke minderheid gedegradeerd werd met medewerking van “Vlaamse “politieke  formaties.  
   
                Robrecht was vooral getroffen door de vaststelling  dat een redelijk en rechtmatig Vlaams politiek programma niet meer langs  democratische weg  gerealiseerd kan worden omdat de Franstalige minderheid over  een arsenaal van blokkeringen beschikt en er ook gebruik van maakt.  
   
                Gedurende de voorbije jaren heb ik samen met  Robrecht de Vlaamse partijvoorzitters geconfronteerd met een uitgebreide nota,  waarvan Robrecht medeauteur was. Met deze nota werd de aandacht gevraagd voor  de demografische, democratische en financiële problemen waarmede Vlaanderen  geconfronteerd wordt.  
   
                Al deze voorzitters hebben erkend dat er binnen het  federaal staatsverband geen ruimte is voor Vlaanderen en tevens hun  machteloosheid bekend om er iets aan te veranderen.  
                Persoonlijk had ik heel veel steun van Robrecht,  die ik 4 jaar geleden als voorzitter opgevolgd heb. Telkens wist hij gepast  tussen te komen en de scherpe hoeken af te ronden.  
   
                Zonder enige stemverheffing, maar steeds gepast en  met goed onderbouwde tussenkomsten, kon Robrecht tegengestelde meningen probleemloos  verzoenen.  
   
                Als blijvende nagedachtenis aan Robrecht een paar  verzen uit het “Gebed voor het Vaderland”:  
   
  Maak dat uit de oude bron  
  Nieuw leven nogmaals vloeit  
  Schenk ons de taaie kracht om fier,  
  vol vroom vertrouwen.  
  met nooit gebroken moed  
  Ons land herop te bouwen.  
   
                Willy DE WAELE  
Voorzitter OVV
 
  | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            Toespraak VVA-Voorzitter Paul Becue – bij de opening van het  academiejaar Afdeling Brugge 30 september 2018 
              | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
             
              Beste voorzitter  Bruno, beste leden van het Dagelijks Bestuur en alle VVA-leden, 
               
                Bruno vroeg mij gedurende  een van de dagen van de warme hete zomer, waar we nu al allemaal reeds heimwee  naar hebben, om tot u een woordje te richten, wat ik dan ook graag doe.  Vooral na deze mooie harpuitvoering  door Jacques Vandevelde. De harp is m.i.  een van de mooiste instrumenten. 
              De VVA bestaat al heel lang. Op de website vindt u de geschiedenis terug vanaf 1935, maar de roots zitten nog verder in de studentenbewegingen  van na de eerste wereldoorlog. De VVA is ook geëvolueerd, nl. van een  militante beweging die ressorteerde onder de Vlaamse Beweging, naar een  vereniging die nu vooral de nadruk legt op de polyvalente en pluralistische  ontwikkeling van haar leden. De VVA is immers politiek neutraal. 
              We maken nog steeds  deel uit van de Vlaamse Beweging. Zo zit de VVA in het OVV, of het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen. Jammer genoeg zien we daar een radicalisering naar  rechts: het Davidsfonds nam in juni ontslag en juist op dat ogenblik werd  Schild en Vrienden lid. Die laatste is recent in het nieuws geweest en  plaatste de Vlaamse Beweging jammer genoeg in een negatief daglicht. 
              Als VVA trachtten we  binnen de Vlaamse Beweging een nieuwe wind te doen blazen. De realiteit is  immers totaal verschillend in vergelijking met die van 30-40 jaar geleden. Vlaanderen  is nu economisch welvarend en heeft veel autonomie verworven door de  opeenvolgende staatshervormingen. De  Franse taal heeft ook veel van haar glorie en chauvinisme verloren en het  Engels is nu een grotere bedreiging voor de handhaving van de Nederlandse taal.  Alles zou binnen de Belgische context wel wat efficiënter kunnen gebeuren, maar  Vlaamse onafhankelijkheid staat niet bij onze prioriteiten. We moeten ook af van  de polariserende houding tegenover de Walen. Zij zijn immers niet meer de  grootste bedreiging. De belangrijkste uitdagingen liggen immers in de  globalisering en de multiculturele samenleving. Die tendens is onoverkomelijk  en we moeten ons er dus aan aanpassen. In Antwerpen bijvoorbeeld is 60 % van de  schoolgaande bevolking van allochtone afkomst. Een scenario waarbij de  burgemeester iemand van allochtone afkomst wordt, zoals we zien in Rotterdam en  Londen, kan dus niet zomaar van tafel geveegd worden. We moeten daarmee leren  leven. 
              De grote vraag is dus  hoe we ons Vlaams karakter, onze Vlaamse eigenheid kunnen bewaren. Of met  andere woorden: wat is de Vlaamse identiteit? Als VVA trachten we daar een  antwoord op te geven. De Nederlandse taal en christelijke cultuur maken daar  deel van uit, maar multiculturele aspecten kan men niet veronachtzamen. In het  verleden, en nu nog steeds, is Vlaanderen welvarend geweest door zijn openheid  tegenover de buitenwereld. De taltijke schilders uit de Vlaamse school, die we  in musea over de hele wereld zien, tonen dat ruimschoots aan. Door de handel  met de wereld werd Vlaanderen rijk en konden vele schilders van het schilderen  hun beroep maken. De zakenlui konden hen immers goed betalen. 
              In de pers werd naar  aanleiding van de kwestie Schild en Vrienden de identitaire beweging en de  vraagstukken daaromtrent, in rechtse hoek geplaatst. We willen dat ontkennen en  in een ruimer kader plaatsen met een open vizier naar de wereld toe. De mensen  zijn ongerust door de huidige snelle evoluties en zoeken naar een houvast. De  identiteitskwestie kan daartoe bijdragen. Als VVA trachten we hierop via een  boekpublicatie een antwoord te bieden. Maar het zal niet gemakkelijk zijn. Dat gebeurt  allemaal mits goedkeuring van de Centrale Raad, waarin de lokale afdelingen  vertegenwoordigd zijn. 
              VVA-Centraal houdt  zich dus o.a. daarmee bezig. Om de verandering te belichamen werd de naam  gemoderniseerd: we zijn nu de Vereniging Vlaamse Academici en niet meer het  Verbond (oubollig). We hebben ook de VVA-speldjes heringevoerd en we zullen waarschijnlijk ook  enkele VVA-vlaggen bestellen.  Andere topics zijn de Algemene Ledendag, die  twee jaar geleden nog in Brugge plaatsvond en in 2019 in Oostende (niet zo ver  van hier dus: we rekenen op uw talrijke aanwezigheid), het tijdschrift E-Zine,  de Facebookgroep van de VVA, de Werkgroep taal en onderwijs. 
              Maar het zwaartepunt  van de VVA-werking ligt natuurlijk bij de lokale afdelingen, zoals hier in Brugge. Zonder  goed werkende afdelingen is VVA-centraal, en als beweging, niet veel waard. Het  is de dynamiek van de lokale afdeling en haar bestuursorganen die de VVA  levendig maakt. Ik heb het programma van Brugge al ingezien en het is rijk  en gevarieerd. Pascal Paepen was een paar jaar geleden ook in Antwerpen aan het  woord. Vorig jaar heb ik trouwens deelgenomen aan het interessante  bedrijfsbezoek aan Barco in hun nieuw hoofdkantoor en in maart gaan jullie  Ardo in Ardooie bezoeken. Ardo is ook een heel rendabele trendsetter in de  Europese bedrijfswereld. Men noemt trouwens deze streek in West-Vlaanderen de  groentetuin van Europa. 
              Maar zoals bij iedere  vereniging vragen al die activiteiten voorbereiding en organisatie. Het komt  niet vanzelf. Het is ook niet steeds gemakkelijk, want de bestuursleden hebben  daarnaast nog andere professionele activiteiten te vervullen. Het is dus  belangrijk dat de leden zelf hiertoe bijdragen: vele kleintjes maken immers een  groot. En het moet voor iedereen ook plezierig blijven: we zijn immers een vrijetijdsvereniging.  Maar ook een aflossing van de wacht is onontbeerlijk. Nieuwe personen hebben  nieuwe ideeën en dat kan voor een vereniging alleen maar interessant zijn.  
              Dat geldt zowel op  lokaal als centraal niveau. Op centraal niveau bestaat de uitdaging er bijkomend  in om een jongere persoon te vinden die bedreven is in de sociale media. De  facebookgroep van de VVA kan zeker nog uitgebreid worden. Het voordeel van de  sociale media is dat als je een grote groep leden hebt, die op hun beurt van  andere groepen nog deel uitmaken, je via het delen van boodschappen een  mlultiplicatoreffect creëert. Zo kunnen bv. de VVA-activiteiten van Brugge  gedeeld worden met anderen. Mensen komen dan misschien eens langs, vinden het  interessant en gezellig en willen zelfs eventueel lid worden. Dat is een wapen  dat we nog niet voldoende uitspelen. Het E-zine zou verminderd kunnen worden tot  bijvoorbeeld twee edities per jaar: aan het begin van het academiejaar en juist na de  Algemene Ledendag. Op centraal niveau is het ook essentieel dat iemand met een  grote liefde voor de Nederlandse taal de Werkgroep taal & onderwijs  animeert. Een van de strijdpunten is immers de strijd tegen de verengelsing van  het hoger onderwijs. We hebben daar reeds op gescoord. Zo werd onlangs een  brief gestuurd naar de Guimardstraat (katholiek onderwijs) toen men het  lespakket voor Nederlands met een uur reduceerde. En de Guimardstraat heeft  geantwoord, met een brief ondertekend door alle toplui, inclusief  directeur-generaal Lieven Boeve. Ik vestig er trouwens uw aandacht op dat de  VVA volgende week zaterdag in de namiddag te Leuven samen met het Nederlands  Algemeen Verbond en het KVHV een colloquium organiseert rond de verengelsing  van het onderwijs. Iedereen is zeker van harte welkom. 
              Dus hoe meer zielen  hoe meer vreugd? Maar ook: hoe meer medewerkers, hoe beter. 
              Ik wens jullie alvast  allemaal een leerrijk, interessant en leuk academiejaar toe. En we zullen  daarop toosten tijdens de receptie. Want waarin onderscheidt de mens zich van  het dier? Dat hij drinkt wanneer hij geen dorst heeft. 
              Ik dank u voor uw aandacht.               
              Paul Becue 
                 
                30 september 2018 
                 
                  | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            Wijnendale 1940: een  geschiedenis vol misverstanden  
              (deel 2) 
               
  Bruno Comer 
   
              | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            In een vorig artikel hebben we uitgelegd hoe belangrijk  militaire aspecten zijn om de Duitse overwinning van mei ’40 te begrijpen. Die  werden echter decennialang veronachtzaamd en dat heeft gevolgen voor ons begrip  van het onderhoud in Wijnendale. Verschillende facetten van dit stuk  vaderlandse geschiedenis worden veel duidelijker als je rekening houdt met de  merkwaardige militaire geschiedenis die zich toen afspeelde. 
               
Zo merkten de ministers op dat Leopold III van in het begin  van de campagne een defaitistische houding vertoonde. Waar lag de oorzaak van  Leopolds neerslachtigheid? Over de allereerste dagen van de campagne zijn  daarover geen getuigenissen, het is pas vanaf 15 mei dat daarvan sprake is.  Maar dan heeft de Duitse doorbraak bij Sedan al plaatsgevonden. Met andere  woorden, Leopold III zag niet vanaf 10 mei de nederlaag aankomen, maar pas na  het Duitse succes in de Ardennen. Hij begreep meteen dat die doorbraak het lot  van het Franse leger bezegelde.  
 
 
Philippe De Gaulle 
 
En hij was de enige niet. Philippe De Gaulle heeft in 2001  zijn memoires gepubliceerd die vooral handelen over het leven met zijn vader.  Hij vertelt dat de generaal zijn zoon al op 15 mei 1940 bij zich heeft geroepen  en hem bevolen heeft om met het hele gezin uit Colombay les-deux-Eglises - een  dorp aan de noordgrens van Bourgondië dat ver achter de Franse linies lag - te  vluchten, want De Gaulle was ervan  overtuigd dat de Duitsers eraan kwamen. De Gaulle wist heel goed dat de wegen  overspoeld zouden worden door vluchtelingen en dat zijn gezin in abominabele omstandigheden   terecht zou komen, te meer daar Anne – het twaalfjarig zusje van Philippe –  zwaar gehandicapt was. Als een vader een dergelijk bevel aan zijn zoon geeft,  dan weet hij dat de teerling geworpen is.  
Voor goed ingelichte experts was het op 15 mei 1940 duidelijk  dat de campagne verloren was. En daar hoorde Leopold III bij. Maar zijn  ministers blijkbaar niet, zij hadden zo geen doorgedreven kennis van het militaire  gebeuren. Hij kon echter geen open kaart spelen met de regering omdat de  Belgische legerleiding, waarmee hij zich zo sterk vereenzelvigde, deels  verantwoordelijk was voor de doorbraak in Sedan dat op 160 kilometer van de  Duitse grens ligt. De Duitse pantserdivisies hadden die afstand ongestoord  kunnen afleggen en waren quasi ongehinderd door de Belgische Ardennen kunnen  trekken, een gebied dat met zijn vele rivieren en valleien zeer goed  verdedigbaar was. Zowel de Belgische als de Franse generale staf hadden erop  vertrouwd dat de linie aan de Maas voldoende sterk was om een Duitse aanval  tegen te houden. Maar die aanval lukte wel. Nochtans had die vermeden kunnen  worden door de troepen van Hitler al in de Belgische Ardennen tegen te houden. 
 
Het defaitisme van Leopold III was er dus niet omdat hij op  10 mei niet geloofde in de mogelijkheden van het Belgisch leger en zijn  bondgenoten, maar was ingegeven door de militaire situatie die tussen 10 en 15  mei een zeer onverwachte ontwikkeling had gekend.  
 
 
Wanhopige situatie 
 
Ook tijdens het onderhoud in Wijnendale had de koning een  veel beter inzicht in de strategische situatie dan zijn ministers. Hij zag in  dat de strijd verloren was, maar wilde zich niet meteen overgeven. Hij  oordeelde dat het Belgisch leger zich, ter wille van de militaire eer, tot de  laatste kogel moest verdedigen. Hoe dan ook kon de strijd niet lang duren, want  dat omsingelde leger werd niet meer bevoorraad en de munitie zou snel op zijn.  
 
We moeten ons goed realiseren hoe de toestand was van het  Belgisch leger (zie kaart 1): het zat opgesloten in een gebied dat ongeveer  samenvalt met de huidige provincie West-Vlaanderen en een klein stukje  Oost-Vlaanderen, Frans-Vlaanderen en de streek van Rijsel tot Douai. Het Britse  Expeditiekorps en de meest mobiele eenheden van het Franse leger was eenzelfde  lot beschoren. Het ging daarbij over meer dan een miljoen soldaten,  verschillende tienduizenden vluchtelingen en de plaatselijke bevolking. Ze  waren afgesloten van iedere bevoorrading: munitie, drinkwater, voedsel, benzine  en reserveonderdelen. De rest van het Franse leger was teruggedrongen in  Noord-Frankrijk en de dichtste eenheden bevonden zich op 60 kilometer van de  saillant van Duinkerke. Tussenin lag het Duitse leger dat een herstel van de  verbinding met de saillant onmogelijk maakte. 
 
Het onderhoud in Wijnendale ging niet over de vraag of het  Belgisch leger moest capituleren of niet. Zowel de koning als zijn ministers  waren het erover eens dat de strijd  verder gezet moest worden. Spaak en Pierlot  wensten echter dat de koning zijn ministers zou volgen naar het buitenland en  dat wilde de koning niet. Hij is bij zijn leger gebleven en wist dat hij  krijgsgevangen  genomen zou worden, want capitulatie was onvermijdelijk. Toch  heeft hij nog 60 uren verwoed weerstand geboden. De slag om de Leie, die op  zichzelf zinloos was want het omsingelde Belgisch leger was hoe dan ook  verloren, heeft aan ongeveer 3.000 Belgische soldaten het leven gekost en  daarbij moeten nog evenveel burgers geteld worden. We komen dus aan 6.000 doden  voor de periode van 24 tot 28 mei, het grootste bloedbad uit de Belgische  geschiedenis. Het was erger dan de slag om de IJzer in oktober 1914. 
 
Over de verliezen aan Duitse kant zijn er geen juiste gegevens  bekend, maar die waren zwaar. De Amerikaanse journalist William L. Shirer kon  als ingezetene van een toen nog neutraal land, mee optrekken met het Duitse  leger en hij schrijft: ‘Gedurende enkele  dagen in mei volgde ik Reichenaus 6e leger door België en kon ik  persoonlijk waarnemen met welke vasthoudendheid de Belgen vochten tegen de  enorme overmacht’.  
 
 
Halt Befehl 
 
De Belgische weerstand moet Hitler verrast hebben. Op 24 mei  had hij immers zijn tanks die in Grevelingen stonden, op 15 kilometer van  Duinkerke, halt laten houden (zie kaart 2). Tegelijkertijd liet hij het zesde  leger van von Reichenau een zware aanval ondernemen op de stellingen van het  Belgisch leger achter de Leie. De latere veldmaarschalk stond met zijn troepen  op 80 kilometer van Duinkerke.  
 
Het ‘Halt Befehl’ heeft heel wat controverse uitgelokt.  Waarom liet Hitler de tanks Duinkerke niet veroveren vanuit Grevelingen? Op 24  mei was dat wellicht mogelijk. Toen hij twee dagen later het bevel gaf, stootten  ze op hevige weerstand want de Engelse bevelhebber Lord Gort had de tijd  gekregen een ijzeren ring rond Duinkerke te leggen. Het duurde meer dan een  week, tot 4 juni, alvorens de Duitsers die konden doorbreken. Tegen dan waren  meer dan 300.000 Engelse en Franse soldaten ontsnapt naar Engeland.  
 
Over het waarom van het ‘Halt Befehl’ zijn diverse  hypothesen naar voor geschoven, waarop we in dit artikel niet diep zullen  ingaan. Bekend is de uitleg van Hitler dat hij de Engelsen nog een kans wilde  geven om eervol vrede te sluiten en daarom hun leger liet ontsnappen.  
 
Deze uitleg wordt door de historici verworpen. Hitler heeft  meteen door gehad dat hij een bok geschoten had en zocht snel naar een uitleg  om zich te kunnen rechtvaardigen. Want als hij de Engelsen wilde sparen: waarom  dan die zware aanval op de stellingen van het Belgisch leger die zijn eigen  leger zware verliezen heeft gekost? Ook de Engelse troepen aan de Leie bij  Komen werden meedogenloos aangevallen. Hitlers uitleg klopt niet om diverse  redenen die we hier niet verder bespreken.  
 
We schuiven de mogelijkheid naar voor dat Hitler ervan  uitging dat het Belgisch leger de wapens meteen zou neerleggen nu het  ingesloten was en dat daardoor de weg naar Duinkerke zou openliggen voor von  Reichenau. Het Nederlandse leger had op 15 mei meteen gecapituleerd toen bleek  dat de situatie hopeloos was. Een verdere vernietiging van het land, na het  bombardement op Rotterdam, moest worden vermeden. ‘Waarom zouden de ingesloten Belgen nog verder doorvechten?’, heeft  hij zich wellicht op 24 mei afgevraagd.  
 
En bijna heeft hij gelijk gekregen. In zijn boek  ‘Kroongetuige’ dat in 2001 – bijna 20 jaar na zijn overlijden in 1983 –  verscheen, schreef Leopold III dat het Belgisch leger ogenblikkelijk  gecapituleerd zou hebben mocht hij in de vroege  morgen van 25 mei op de wens van de regering zijn ingegaan en naar het  buitenland gevlucht zijn.  
 
 
Leopold III: geen  pacifist 
 
We kunnen uiteraard niet nagaan of deze bewering juist is, maar  het is een reële mogelijkheid. En als het zo is, dan ziet het Halt Befehl van  Hitler er opeens veel rationeler uit. Een woeste Duitse aanval op het Belgisch  leger aan de Leie zou op 25 mei de capitulatie van het Belgisch leger uitgelokt  hebben en enkele uren later stond von Reichenau in Duinkerke. De polders ten  westen van Duinkerke, in de richting van Grevellingen, waren onder water gezet  en tanks konden daar moeilijk aanvallen. Een aanval vanuit het oosten was dus  rationeler, voor zover de verwachting uitkwam dat de Belgen meteen na het  vertrek van hun koning de wapens zouden neerleggen.  
Blijkbaar heeft Hitler de strijdlust van Leopold III  onderschat. Een bewijs voor deze stelling is er niet. Zoals gezegd: Hitler  heeft snel ingezien dat hij zich vergist heeft en niemand laat veel sporen na  van zijn eigen fouten. De Führer zou wel gezegd hebben dat het Belgisch leger het enige leger was dat zich in mei ’40 behoorlijk  verdedigd heeft. Hij doelt hier duidelijk op de weerstand aan de Leie, want  dat is tijdens de veldtocht de enige confrontatie geweest tussen de hoofdmachten  van beide legers. Impliciet zegt hij dat die weerstand hem verrast heeft. 
   
Leopold III was alles behalve een pacifist zoals hem  onmiddellijk na de capitulatie door de Franse eerste minister Reynaud,  Churchill en Spaak aangewreven is en zoals hij nog steeds bij de publieke  opinie aangeschreven staat. Iemand die 6.000 mensen laat omkomen in een strijd  die bij voorbaat verloren was, kun je geen vredesapostel noemen. Dikwijls wordt  Leopold III naar voor geschoven als de man  die West-Vlaanderen (en dus ook  Brugge) van de totale vernietiging heeft behoed. Maar in zijn boek  ‘Kroongetuige’ ging Leopold III er net prat op dat hij niet de oorlog heeft  verkort, maar verlengd!  
 
Omdat hij bij zijn troepen is gebleven, heeft de capitulatie  niet plaats gehad op 25 mei - maar op 28 mei. Het verschil tussen beide zijn  verschillende duizenden doden en zestig kostbare uren die de Fransen en Britten  de tijd heeft gegeven om de verdediging rond Duinkerke te organiseren. Maar dat  laatste is het resultaat van het toevallige verloop van de geschiedenis en niet  van een weloverwogen beslissing aan het begin van de Slag aan de Leie.  
 
Leopold III heeft op 25 mei de strijd niet verder gezet met  de rechtstreekse bedoeling de Fransen en de Engelsen te helpen, want hij geloofde  niet meer in hun kansen. Bovendien wist hij niets af van Hitlers Halt Befehl,  dus kon hij niet weten welk cruciaal belang de Belgische weerstand zou hebben  voor het welslagen van ‘operatie Dynamo’. De weigering van de koning om op 25  mei de regering te volgen naar het buitenland, heeft - niet gepland - een  rechtstreekse invloed gehad op het verloop van de inscheping in Duinkerke die  een cruciale fase in de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog was. 
 
 
Ingewikkelde  discussie 
 
Na de oorlog is de capitulatie op zichzelf niet meer aan  Leopold III aangewreven geweest. In 1949, in volle Koningskwestie, heeft Spaak  verklaard dat de beslissing van Leopold III om zich op 28 mei over te geven, de  juiste was. De verwijten tegenover de koning hadden alleen nog betrekking op  zijn weigering om de regering te volgen op 25 mei 1940 en op zijn gedrag  tijdens de bezetting.  
 
In 1940 werd de overgave hem wel ten kwade geduid en deze  wijziging in het standpunt van de tegenstrevers van de koning maakt de discussie  erg ingewikkeld. Op 30 mei 1940 kwamen gevluchte Belgische parlementsleden  bijeen in Limoges, waar een niet officiële zitting van het parlement plaats  had. De capitulatie werd daar volledig afgekeurd. Wel viel het op dat de  regering een gematigder standpunt innam dan de parlementsleden. Vanwaar kwam  de emotionele reactie van de gekozenen van het volk? Er was natuurlijk de rede  geweest van de Franse eerste minister Reynaud en de hevige reactie van de  Franse en Britse media.  
 
Maar mogelijk speelde een andere factor een rol. Sinds de  verovering van Abbeville op 20 mei was het Duitse leger niet verder naar het  zuiden opgerukt. De Wehrmacht moest zijn posities consolideren na de  bliksemsnelle opmars van Sedan naar Abbeville (360 kilometer op vijf dagen  tijd) en bovendien hadden de Duitsers de handen vol met het opruimen van de  Belgische, Britse en Franse weerstand rond Duinkerke.  
 
Die stilte aan de lange frontlijn dwars door Noord-Frankrijk  van Abbeville tot aan het noorden van de Maginotlinie (zie kaart 1), schiep bij  de bevolking en bij de beleidsverantwoordelijken de illusie dat de Duitse  opmars stil gevallen was. Het front vertoonde grote gelijkenis met dat van de  Eerste Wereldoorlog. Het grote verschil was dat de havens van Duinkerke, Calais  en Boulogne in Duitse handen waren, wat in ’14-’18 nooit het geval was geweest.  De toestand was dus ernstig, maar niet hopeloos. Het front vormde nog steeds  een aaneengesloten geheel dat door Noord-Frankrijk liep (de Weygand linie, naar  de Franse opperbevelhebber van dat ogenblik) en aan de oostkant – waar de  gruwelijke slag van Verdun had plaatsgevonden – beschikte het Franse leger nog  over de goed uitgeruste en nog intacte Maginotlinie. 
 
Op 30 mei, de dag van Limoges, dacht iedereen dat een nieuwe editie van de  stellingenoorlog, zoals in 14-18, in de maak was. 
Eind mei heerste er dus een wijd verspreid gevoel dat de  slag om Frankrijk nog niet verloren was. De Belgische regering in ballingschap  bijvoorbeeld, was van plan om een klein leger te vormen met de jongelui die naar  Frankrijk waren getrokken als gevolg van het mobilisatiebevel dat ze ontvangen  hadden. Maar: ‘dat kon zonder haast  gebeuren’.  
En diamantbankier Paul Timbal was met een partij diamanten  ter waarde van 100 miljoen frank (van toen) vanuit de Pelikaanstraat naar de  Charentes gevlucht. Hij had plannen om voor het verder verloop van de oorlog de  diamantbewerking en – handel in die regio verder te zetten. Op 31 mei  controleerde hij de lichtinval in het casino van Royan om na te gaan of dit  gebouw geschikt was als ontmoetingsoord voor de diamantairs.  
 
Deze twee anekdotes wijzen erop dat zowel de regering als de  hogere financiële kringen niet verwachtten dat het spoedig tot een overgave van  het Franse leger zou komen.  
Het is in die sfeer dat de zitting van Limoges heeft  plaatsgehad. En natuurlijk, wanneer je denkt dat het nog zin heeft om de strijd  verder te zetten, komt een capitulatie harder aan dan wanneer je ervan  overtuigd bent dat de zaak verloren is. We kijken te veel naar Limoges met de  kennis van de feiten die zich achteraf hebben afgespeeld. Maar de parlementsleden  gingen ervan uit dat de veldtocht nog niet beslecht was. Vandaar de harde  reactie tegenover Leopold III.  
 
Het Duitse offensief richting Parijs dat op 6 juni  losbarstte – een week na Limoges – maakte snel een einde aan de illusie dat de  Weygand linie zou standhouden. Nauwelijks acht dagen later marcheerden de  Duitsers Parijs binnen. 
 
             
              Illustraties: 
              
                - Kaart 1: Deze kaart geeft schematisch de  toestand weer van het Belgisch leger op 24 mei 1940. De Duitsers hebben het,  samen met Britse en Franse troepen, omsingeld door vanuit Abbeville naar Calais  en Grevelingen op te rukken. De rest van het Franse leger staat aan de Somme  (Amiens) en de Aisne. De Maginotlinie is nog intact.
 
                   
                    
                   
                   
                 
                - Kaart 2: De situatie op 24 mei meer in detail  bekeken. De Duitsers staan in Gravelines, op 15 kilometer van Duinkerke.  Nochtans wordt de aanval ingezet aan de Leie, op 80 kilometer van de Franse  havenstad. Daar heeft het Belgisch leger post gevat. (Bron: K.H. Frieser: ‘Le  mythe de la guerre-éclair’).
 
                   
                    
                   
                 
               
              Deze gruwelijke diagrammen met de verliescijfers  van het Belgisch leger tonen aan dat die in de periode van Wijnendale en nadien  het zwaarst waren.  
               
              Bron: www.meetjesland1940.be. 
               
              
  
  
  
  
 | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            Interview met Kevin Kelly  
              ‘Virtual Reality komt – in  a big way’  
              De Tijd 14 mei 2018  
              Roel Verrycken 
                 
                | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            Als we met  een like op Facebook al veel van onszelf prijsgeven, wacht dan tot virtual  reality doorbreekt. ‘De hoeveelheid persoonlijke data die dan zal worden  verzameld, is immens’, voorspelt de Amerikaanse techdenker Kevin Kelly. ‘Maar  het zal gebeuren, het is onvermijdelijk.’  
              Als Silicon Valley een  huisfilosoof in dienst zou nemen, zijn er weinigen die meer in aanmerking komen  dan Kevin Kelly. Zijn Plop-baard doet het niet meteen vermoeden, maar de  65-jarige veelschrijver is al enkele decennia een van de invloedrijkste techdenkers en  onvervalste techno-optimisten.  
              Lees het interview met Kevin Kelly 
               
  
  | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            Paul Becues boek ‘Falen - Een les op weg naar succes!'  | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            
              
                  | 
                Het woord faillissement is erg geladen en  roept negatieve gevoelens op. Werkgelegenheid gaat verloren en leveranciers  kunnen hun vorderingen niet meer innen. Nochtans is het faillissement een  fenomeen van alle tijden en draagt het naast andere vormen van stopzetting bij  tot het proces van creatieve destructie, dat de basis vormt voor innovatie en  verdere groei. 
                   
                  Een faillissement is ook een leerschool voor  de ondernemer, maar dan moet hij of zij wel een tweede kans krijgen. Hoewel  faillissementen dus noodzakelijk zijn om ondernemerschap aan te moedigen, staat  de huidige ondernemerscultuur in Europa er niet voor open. Ook België doet het  op dit vlak niet goed en bengelt op het vlak van ondernemingsinitiatieven  achteraan in het Europese peloton. De Belg heeft schijnbaar een heilige schrik  voor het faillissement en de mislukking. 
'Falen: een les op  weg naar succes!' brengt een diepgaande analyse van al deze aspecten binnen de  Belgische context. Daarenboven komt ook de internationale dimensie ruimschoots  aan bod. | 
               
                           In de periodiek Boekenmagazine van 4 september  2018 staat een beklijvend interview met auteur Paul Becue. Daarin gaat hij in  op de thematiek van het boek rond faillissementen en geeft hij een inzicht in  de toedracht van het gebeuren en een perspectief om vanuit de ervaring naar  reëel succes te streven.  
            Lees hier de tekst van het interview 
               
              | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            Vergane glorie – Het leven aan de tapkast – Joris Luyckx | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            
              
                  | 
                De stad Tongeren  heeft  een markt waar het fijn is om in  de zomer  te toeven op een terrasje met  een lekker biertje. Ambiorix kijkt met zijn stoere bronzen bast en zwaard weg  naar de statige basiliek en wekt de indruk dat hij weinig oog heeft voor de  tempeliers op de caféterrassen achter zijn rug. Maar we weten dat de Eburonen  ook trek hadden in het sap van de korenaar of het bloed van de druif. 
                   
                  
  | 
               
             
              Het café of de kroeg  was altijd de verzamelplaats voor de gewone mensen om dorst te laven en wat bij te praten.  
              In de zestiende eeuw,  onder het Spaans bewind waren de  herbergen plaatsen waar een overschot van rebellen elkaar heimelijk opzocht,  waar gefluisterd werd in dieventaal en schimpliedjes werden gebrouwd. Haveloze, ruige zwervers, wallebakken en geuzen die hun verdriet en miserie met pijp en  tabak wilden verjagen. Bier en wijn liepen van de tafel op hun knieën. 
              “Daar in dat  kleine café aan de haven, daar zijn de mensen gelijk en tevree….“. Zo wat  elke Vlaming kent die melodie gezongen door de   Nederlander Pierre Kartner alias Vader Abraham. 
              Vroeger waren er veel  meer cafés dan nu. Een biertje drinken, een kaartje leggen was de normaalste  zaak van de wereld. Er waren stamcafés en bruine cafés waar de borreltjes klaar  stonden. Het “werkvolk“ kwam  voor en na de dagtaak binnen, ze   dronken een borrel of een pilsje en gingen weer weg. Men kende eigenlijk  drie levens: het eerste thuis met man of vrouw, het tweede het leven op het  werk en het derde of extra bestaan speelde zich af in het café. 
              De Nederlandse  schrijver Simon Carmiggelt putte veel stof  voor zijn cursiefjes uit gesprekken aan de bar. Marnix Gijsen schreef over de “Kroeg van groot verdriet“ waar maatschappelijke schipbreukelingen  aanspoelden en vertelden over hun wedervaren. De Nederlandse bioloog en  schrijver Midas Dekkers wijdde er een boek aan onder de titel  
  “Volledige  vergunning“ (1). 
              Het interieur van het  café was een van schemerlicht, eiken balken en lambrisering  met boven de toonbank een spreuk zoals :”God ziet mij hier vloekt men niet“. Sommige drankhuizen  hadden zelfs een gewijde sfeer van lichtschuw glas in lood en bierglazen en  flessen die als kandelaars stonden opgesteld in rekken achter de toog. 
              Leuzen als “Waar  mijn Stella staat is mijn thuis“ lokten de verbruikers. Een drempel  van  enkele treden gaf aan dat je in een ander tijdperk  terecht kwam en maakte je van voorbijganger klant. Het was een plaats om te  vergeten en dat deed je ook letterlijk: een jas, een bos sleutels of een  portefeuille. Bruin is de kleur van het  hout en laat niet veel sporen van morsen achter. 
              Hygiëne en  gezelligheid gingen niet altijd samen. ’s Morgens werd alles gereinigd met  emmers en dweilen. In cafés met houten vloer of bruinrode terracottategels  gebruikte men strooizand.  
              
              In het stamcafé stond  de stamtafel. Aan het formaat kon je de clan herkennen, om hier aan te schuiven  moest je van goeden huize zijn. Een hechte stam herkende je aan het wantrouwen  tegenover vreemden. Toeristen werden geschuwd. Drinken kon het praten sterk  beïnvloeden. En soms was het oeverloos gezwets. Als kroegloper werd je koning  en hoewel iedereen gelijk is, was het  café toch geen democratie. Om legendarisch te zijn moest de kroegbaas  beschikken over een zekere mate van onbeschoftheid om lastige of ongewenste klanten  het gat van de timmerman te wijzen. 
              De mens is, volgens  Midas Dekkers, een geboren nathals. Als een dolgedraaide  thermostaat die de kachel hoger zet naarmate  het warmer wordt, versterkt de alcohol bij elke slok de behoefte aan de  volgende. Maat houden was alleen voor grote drinkers weggelegd. De lever kan  maar één glas bier,wijn of jenever per uur wegwerken. 
              Hij beschrijft de mens  als een schemerdier en schemering werkt in op de zintuigen. Bier, jenever,  vrouwelijk schoon en muziek wekken op tot genot binnen zekere perken. In een  mum van tijd werd de ruimte een soort  privésanatorium. 
              De kroegloper was geen  ochtendmens en in het bruine café en het schaarse licht voelde hij zich als een  holbewoner. Men denkt maar aan de schilderijen van Rembrandt . 
              Vroeger was een café  gevuld met een rookgordijn en de gordijnen stonden stijf van  
                nicotine. Inmiddels  zijn de asbakken verdwenen en kan men nog alleen in open lucht zijn plengoffer  brengen aan de goden. 
              Eertijds werd veel  gezongen en muziek gemaakt, vooral schlagers en smartlappen. De accordeon moest het afleggen tegen  de jukebox. De herberg was ook een oord  van bezigheid. Het altaar van de biljart stond in het midden en men hoorde de  klank van ivoren ballen. Daarnaast was er een grote prijzenkast. Men kon ook Darts  spelen en er stond een gokkast zoals in het liedje van Michel Delpeche (“Chez Clairette”) : 
                 
                “A sa façon de nous app’ler les gosses 
                  On voyait bien qu’elle nous aimait beaucoup                 
                  C’etait chez elle que notre argent de poche                 
                  Disparaisait dans les machines à sous"   
              Er kwamen veehandelaars, schippers, roddelaars, toogrechters en  toogprofeten. Men tapte in grote koude glazen bier met een bijna kauwbaar schuim. De kroegentocht moest niet onderdoen  voor de rondgang van getuigen van Jehova. Het café was het decor voor  schilderijen van Jan Steen of David Teniers met hartstocht, dronkenschap en  ruzie. Het was ook de verzamelplaats voor kunstenaars en intellectuelen. 
              Na de zondagmis  of de uitvaartdienst trok men in de  dorpen naar de kroeg.  
                Kerk en kroeg waren  complementaire wachtkamers voor de eeuwigheid. De handelingen aan de tapkast  hadden ook een soort ritueel, plengoffer om ons te verzoenen maar priesters  mochten deze publieke plaatsen niet betreden. 
              Geheelonthouders  trokken ten strijde onder het motto “Ach  vader, drink niet meer...”. 
                De vele  verkeersongevallen met dodelijke afloop brachten een scherpe alcoholcontrole en  de aansporing “Glaasje op, laat je  rijden“. De urinoirs en W.C.’s werden niet altijd proper gehouden en af en  toe waterde iemand naast de pot. Er waren échte "kroegtijgers“ bij de  klanten. 
              De herbergen droegen  allerlei namen op uithangborden zoals “In den smorenden indiaen, “, “De  dry gapers“ ,”Het beloofde land“ of “In de klaveren zot“ en  veelal namen van dieren. 
                De Lierse schrijver  wijlen Felix Timmermans was gefascineerd   door huisnamen en uithangborden. 
              Een mens zonder kroeg  was een chauffeur zonder auto of een pastoor zonder geloof. 
                Kroeglopen is  therapeutisch en beter dan een consultatie bij de psychiater. “De mens sjokt  hijgend 42 km. voor een shotje endorfine waar een borreltje in een cafeetje 42  m. verder wonderen kan doen“(1). 
              Vandaag worden  cafés  meer vervangen door restaurants.  Uitgaan wordt mediterraan met pinda’s en  blokjes kaas. De jonge mensen zoeken  licht, lucht en ruimte en niet het schemerlicht van “De aardappeleters“ geschilderd door  Vincent Van Gogh. 
                                                                                                     
                Joris  Luyckx 
(1) Midas Dekkers “ Volledige vergunning”, uitgeverij Bas  Lubberhuizen,2017, 235 blz | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            "Een herfst vol charme en natuurbeleving" –  
               
              Verslag van een driedaags  reisje van VVA-Limburg naar Spa-Francorchamps en Stavelot 23-24-25 oktober  2018 – 
               
              Joris Luyckx 
              "Herinneringen zijn jachthoorns waarvan de klank wegsterft in  de  
                                                         wind“ (Guillaume  Apollinaire)"               
                 
                | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
             In het verleden werd  reeds de schoonheid bezongen van de  Ardennen, zodat de meest besnaarde faun, dronken van dauw zijn lier zou  verstoppen in het bos. Het is het eldorado voor woudlopers, torenklimmers,  burchtbestormers, aspirant-trappisten, citytrippers en - in dit voorkomend  geval - academische badjasvrienden. Het is het land van nimfen, feeën,  bosgeesten, weerwolven, trollen en toverheksen. Het zou volgens sommigen beter  beheerd worden door dichters dan door technocraten. Je hoort er de jachthoorn blazen  en ‘s avonds de bronstige edelherten  burlen en de reeën blaffen. 
Wie kan aan de lokroep  uit het zuiden van ‘t land weerstaan  wanneer de haard weer wordt aangestoken, de kastanjebomen ruisen, de pompoenen  zwellen, de wijnpers wordt opgesteld en het sterrenbeeld van Pegasus aan de  hemel verschijnt. 
              Oktober heeft iets van een kelner met op zijn draagbord een cocktail met  de rode kleur van wodka, bananenlikeur en grenadine. Zij schenkt haar beker  vuur aan de wegstervende natuur. De sierlijke eiken ontdoen zich van het  laatste bladhandje van goud en de avondzon zet alles in een renaissancelijst  van vermiljoen. Op het vensterschap  staat een pot kweeperenjam. 
              Verloren tussen het groen ligt  het kuuroord Spa met de dubbele torenspitsen van de Sint-Remacluskerk die als een landmark oprijzen. Het is een  romantische plaats en zomerverblijf van de groten der aarde die er bij wijze  van kuur mineraal water kwamen drinken, fysieke activiteit en vermaak kwamen zoeken. In het centrum is  de tijd blijven stilstaan en elk moment verwacht je dat een diligence met  bepoederde dames met lange jurken en grote hoeden om de hoek komt gereden.  Vandaag is het een vergane glorie, een aardige stad om geschiedenis op te snuiven. Straten en  pleinen zijn vandaag als een kunstwerk van Jan Fabre bezaaid met auto’s als  blikken kevers in alle kleuren en maten. Voor Gunther was het soms een  huzarenstuk om met zijn touringcar door de straatjes te wriemelen.               
              Centraal staat de Peter-de-Grotebron (“Pouhon Pierre le Grand“). Die bron werd reeds in 1559 vermeld in de geschriften  van een bekende geneesheer. Ze werd herhaaldelijk in latere documenten vermeld  en verbouwd. In 1717 was Tsaar Peter de Grote op doortocht bij zijn reizen door Duitsland en Frankrijk en bracht hij een  bezoek aan de bron. Zijn standbeeld voor  het gebouw in staatsie-uniform  is mooi  en niet het aloude beeld van de gebaarde zwartogige, baardeloze reus die  gekleed in groene Duitse jas en  zwarte  steek met hoge laarzen vol modder ergens op de natte straten van een Russische  stad uit zijn rijtuig klom. Wellicht kwam de autocraat een beetje “abspecken“  of bronwater drinken ter afwisseling van  overvloedig gebruik van vodka.     
              
              We konden op onze beurt een bekertje van het levende water drinken en proeven van een 
                soort aftreksel van bessen ons aangeboden door de toeristische dienst. 
              De plaatselijke gids Jean leidde ons met grote ijver rond in de stad met  haar gebouwen en parken. Na de lunch maakten we met de autocar een  bronnenwandeling langs de vele bekende waterbronnen rond Spa zoals de bron van  Barissart en Géronstère. 
              Het Radisson Blue hotel zou zich twee nachten over ons ontfermen. We  werden er onthaald met heerlijke gerechten en ook de kamers boden voldoende  gelegenheid voor een verkwikkende slaap. Het hotel was via een kabelbaan  rechtstreeks verbonden met de termen en dat werd dan ook door liefhebbers  aangegrepen om boven op de heuvelrug in het nieuwe kuuroord te genieten  van wellness, balnotherapie en  thermoludisme. 
              Op woensdag 24 oktober bezochten we de 6,5 km. lange omloop van  Francorchamps - volgens de gids Bart de  beroemdste racebaan ter wereld en de perfecte locatie voor het organiseren van  snelheidswedstrijden. Vanop de  administratieve gebouwen hadden we een perfect uitzicht op de zgn. Radillon, een  spectaculaire oprit die vertrekt bij de  bocht van het Rode Water. De snelle en steile (17 %) curve maakt het circuit  ter plaatse tot de meest opwindende bocht. 
              
                
                    | 
                 
               
              Bart, zelf voormalig racepiloot, vertelde ons over topsnelheden,  G-krachten, stuurvaardigheid en veiligheidsregels op de baan. We konden ook  kennis maken met het controlecentrum en het hart van de omloop van waaruit het hele gebeuren door middel van een reeks  schermen gevolgd wordt, zodat tijdig  ingegrepen wordt waar nodig. Ook kregen we inzage  in de zeer ruime perszaal met alle faciliteiten voor de media. Na het  middagmaal reden we naar het domein Berinzenne, natuurhuis en museum en maakten  een korte wandeling in de Fagne.                Na de terugkeer in het hotel omstreeks 17.30 uur konden de senioren  gebruik maken van de thermen. 
              Op  donderdag 25 oktober was het  de beurt aan Stavelot met zijn beroemde abdij uit de 18e eeuw en grootste archeologische site en  belangrijkste erfgoed van Wallonië,  waarin drie musea werden ondergebracht. Met de gids doorliepen we de  geschiedenis van de abdij met haar opeenvolgende abten. Naast het historisch  museum van het Vorstendom Stavelot-Malmédy bezochten we in de kelderverdieping ook het museum van het  circuit van Francorchamps. 
              
              Stavelot is ook de stad van de  “Blancs Moussis“, een folkloristische groep van mannen die op 30-31  maart met Laetare (de Waalse carnaval) rondtrekt gekleed in witte pij en de  vrouwen aantikt met een varkensblaas. Het is een imitatie van de vroegere  monniken die van de prins-abt verbod kregen deel te nemen aan de carnaval. 
              Het museum van Guillaume Apollinaire (1880-1918) was niet toegankelijk wegens een opfrissing  naar aanleiding van de 100ste verjaardag van de “verdwijning“ van  de dichter. Het museum is uniek en   schetst het verblijf van de dichter in de streek. De bezoeker wordt er  ondergedompeld in de artistieke wereld van de auteur van het “Chanson du  Mal-Aimé“. 
              Rabelais, markies De Sade en Apollinaire waren auteurs van een door wellust verteerd oeuvre. De voorbije duizend jaar is de Franse erotische traditie  toonaangevend geweest in de Westerse cultuur “Prikkelende paragrafen en  dartele verzen“. De literaire carrière van Apollinaire kende een verborgen  dimensie. In zijn boek “Les onze mille verges“ trekt hij alle registers  open. In “L’Enfer de la Bibliothèque Nationale“ maakte hij kennis met het  werk van Markies De Sade. Hij parodieert zijn grote roerganger en zijn humor doet denken aan Rabelais. Voor velen  is hij de utvinder van het “surrealisme“. Hij sterft vooraleer de beweging uit  de startblokken is geschoten. Wanneer zijn grote liefde Annie Playden hem in  1904 definitief afwees was hij  diep  ongelukkig. Het leverde de wereldliteratuur de klassieke gedichten “La  chanson du mal aimé“ (de hymne van de  onbeminde) en “Le pont Mirabeau“. 
              De lunch in het restaurant was voortreffelijk. Meerdere mannen hadden na  toiletbezoek een geheimzinnig lachje op het gelaat. Bij nader toezicht bleek  dat het kleine kamertje behangen was met allerlei scabreuze erotische prentjes  . 
              Het was al laat na de middag  dat de gids ons kon rondleiden in de stad langs de Sint-Sebastiaanskerk waar we  het reliekschrijn uit Rijnlands-Maaslands zilverwerk (1268) van St.-Remaclus  konden bewonderen. Daarna ging de tocht verder over het marktplein tot aan de  abdij, waar we werden opgewacht door de  autocar. 
              Jeanine dankte namens de hele groep medereizigers Ghislaine en Gérard  voor de  onberispelijke organisatie van  deze driedaagse en dat werd dan ook beaamd door een warm applaus. Ook Gunther  de chauffeur werd in de dankbetuiging  betrokken. 
                Dankzij de uitmuntende terreinkennis van Ghislaine mochten we in het verleden al meermaals enkele belangrijke Waalse steden  bezoeken. We hopen dan ook vurig dat er nog een vervolg komt. 
              Proficiat Ghislaine! 
                              Joris Luyckx 
              Foto's: Aimé Smeets  | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            
              
                    | 
                  Mentale aspecten van sport en presteren – Redevoering van hoogleraar  sportpsychologie Nico van Yperen UGroningen.  
                    30 oktober 2018 | 
                 
                | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            De universiteit van Groningen creëerde  een nieuwe leerstoel voor sport- en prestatiepsychologie (Sport &  Performance Psychology). De eerste hoogleraar sportpsychologie in Nederland  werd Nico van Yperen. Op 30 oktober 2018 hield prof. Van Yperen zijn  academische intrederede in de Aula van de Rijksuniversiteit Groningen met als  titel “Mentale aspecten van sport en presteren’. De lichte bewerking van de  academische rede is gepubliceerd in het tijdschrift De Psycholoog. Hier kunt u ze lezen. 
              In de uitnodiging voor die academische zitting vindt u ook beknopt  waarover het gaat. 
                 
                | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            Kroniek van taal en onderwijs 3 – Ghislain Duchâteau  | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            Op zaterdag 27 oktober 2018 vergaderde de Centrale  Raad van de VVA in Antwerpen. Op  de  agenda stond ook de werking van de Werkgroep Taal en Onderwijs. Vanuit de Werkgroep  Taal en Onderwijs stelt coördinator Ghislain Duchâteau zijn 'Kroniek  van Taal en Onderwijs 3' voor over 
               
              1. het urental Nederlands in het katholiek secundair onderwijs,  
   
              2. de verengelsing in het hoger onderwijs en  
   
              3. de positie en status van het Nederlands in deze periode.  
   
              U  kunt de Kroniek bereiken op de pagina Werkgroepen van de website van   VVA-Nationaal. Om de Kroniek rechtstreeks te lezen klikt u hier. 
               
              
  | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
          
            |   | 
            Colloquium ‘Samenwerken loont. Troeven voor de Lage Landen’ 1 december 2018   Bergen-op-Zoom 
              Aankondiging, uitnodiging en inschrijving 
                 
                | 
           
          
            |   | 
              | 
           
          
            |   | 
            Samenwerken loont. De Vereniging  Vlaamse Academici (VVA) ging daarom samen met de bekendste Vlaams-Nederlandse middenveldorganisaties  (Orde van den Prince, Marnixring, Davidsfonds, Masereelfonds, Rodenbachfonds,  Vermeylenfonds, VL@S, stichting Willem de Zwijger, stichting NOB, VVB, VOS, Pro  Flandria) in op de uitnodiging van het Algemeen-Nederlands Verbond en de  Beweging Vlaanderen-Europa om een colloquium onder het thema Samenwerken  loont te organiseren.  
                              Noteert u alvast het volgende in uw  agenda? 
                 
                -            Datum: zaterdag 1 december 2018, van 13.30 uur tot  17.30 uur 
                -            Locatie: Stadsschouwburg ‘De Maagd’ in Bergen op  Zoom 
                -             Titel van het colloquium: Samenwerken loont.  Troeven voor de Lage Landen 
                              Na een inleidende uiteenzetting door  Daan Schalck (co-CEO van North Sea Port) volgen twee debatten en een  slottoespraak.  
              Het eerste panelgesprek heeft als thema Taal als drager van  cultuur, met Jan Hautekiet als moderator en met als sprekers em. prof.   Godelieve Laureys, prof. Lotte Jensen, Nozizwe Dube en Rint Sybesma.  
              De rode  draad in het tweede debat is Samenwerken aan een innovatieve ruimte met  Vlaams Vertegenwoordiger Axel Buyse als moderator en onder andere Joost Uwents  en Lia Voermans als panelleden. 
              Ook hieraan werkt de VVA voluit en actief mee. 
              Inschrijven kan  tot 25 november via een mailtje naar secretariaat@vlaandereneuropa.eumet  opgave van uw naam, adres, e-postadres, gegevens van  mede-inschrijvers én storting van 10 euro p.p. op rekeningnummer BE11 0682 2720 5248 van  de Beweging Vlaanderen-Europa,  Collegelaan 106, 2100 Deurne, met vermelding  van uw naam, 'Coll. 1.12.2018' en het aantal personen voor wie u  inschrijft.  
               
              
  | 
           
          
            |   | 
            Omhoog | 
           
            |