Aanzet


* DAGGEDICHT - Gerard Reve - Loos alarm



* ‘In een adem uit – het geheim van het lezen
Daniel Pennac





* Literatuur grondmotieven en prototypes



* Hoe vrij is de Nederlandse poëzie?



* Nederlands en Vlaams proza in de 21ste eeuw


* Prometheus bevrijd
Essays als een orphische tegenkracht


* Blik op de horizon
Kinder- of jongerenoeken in de Lage Landen



* Vaarwel aan de TV-series
Over stripverhalen en beeldromans



Nederlandse literatuur

Referenties



* Geschiedenis van de Nederlandse literatuur



* “Een land van waan en wijs – Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur”



 

Studiebronnen


* De Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren


* De Koninlijke Bibliotheek Den Haag

* Het Letterenhuis Antwerpen

* Uit de romans –
Negen  manieren om een roman te beginnen

* Wim Brands [+ 4 april 2016]

* De canon van de Nederlandse Literatuur vanuit Vlaams perspectief

 
Tot slot







 



 


 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   
 

Vivat Academia nummer 8

Speciale editie
in de 2e Week van het Nederlands

De Nederlandse literatuur


   
 

Week van het Nederlands

  Aanzet
 


Na de tweevoudige aanloop brengen we als aanzet de visie over literatuur van Rita Ghesquière, vooral verdienstelijk om haar werk rond jeugdliteratuur.

In dit overzicht van onze eigentijdse Nederlandse literatuur vindt u verder ideeën die verschenen in vijf essays in TLC, The Low Countries – Arts and Society in Flanders and the Netherlands, 2016 jaarboek nummer 24, gepubliceerd door de Vlaams-Nederlandse culturele instellng “Ons Erfdeel”. Het betreft het deel daarin met de titel “The State of the Union” – een stand van zaken blz. 12-61 over poëzie, proza, essays, kinderboeken, komische strips en ‘graphic novels’ of strip- of beeldromans.

We noemen de auteurs en titels:
- Piet Gerbrandy, Hoe vrij is Nederlandstalige poëzie?
- Matthijs de Ridder, Nederlands en Vlaams proza uit de vroege 21ste eeuw
- Cyrille Offermans, Prometheus bevrijd – essays als orfische tegenkracht
- Mirjam Noorduijn, Een blik gericht op de horizon – Kinderboeken in de Lage Landen
- Toon Horsten, Vaarwel aan de series. Over komische strips en stripromans

 
Piet Gerbrandy   Matthijs de Ridder
Cyrille Offermans Mirjam Noorduijn Toon Horsten

Uit de opsomming van de titels voor de verschillende genres blijkt wel de bedoeling: een eigentijdse blik te werpen op belangwekkende auteurs, hun werken en hun ideeën ingebed in het geestelijk klimaat van deze tijd, anderhalf decennium in de 21ste eeuw, of de jaren die er net aan voorafgaan. Zo kan de geïnteresseerde lezer al is het ook slechts op het moment van de lectuur zich daarvan een idee vormen en mogelijk op iets langere termijn zijn eigen lectuur daarop afstemmen. Wie dat wil vindt er een adequate en bijzonder ruime keus.

Met veel dank aan de essayisten, de publicatie van The Low Countries en Ons Erfdeel zelf.
In het editoriaal van TLC 2016 van Luc Devoldere “Zwarte pudding en kaas? Lees het: het zegt niet wat het zegt”  heeft de auteur het o.m. over het verschil in bijbellezing in het noorden en in het zuiden in de 17de eeuw. In het noorden wordt Gods woord gelezen en zelfs geïnterpreteerd, het Woord emancipeerde het volk, in het zuiden bleef het Boek veelal gesloten en de mensen trippelden eromheen.

Dit jaar op 19 oktober is de Nederlandse literatuur voor de tweede keer na 1993 eregast op de Frankfurter Buchmesse, de grootste boekenshow ter wereld.

Niet een natie maar een taal verbindt deze literatuur, geschreven in Vlaanderen, Nederland, in Suriname en de Antillen. Heel wat clichés doen de ronde over de verschillende kenmerken van de Nederlandse taal en literatuur in het noorden en in het zuiden. Blijkbaar wordt minimalisme geprezen in het noorden. Schrijven is er sober en doeltreffend. In het zuiden evenwel zou uitbundigheid – taalkundige diversiteit en onzuiverheid, maniërisme – overheersen. De criticus Kees Fens gebruikte ooit de metafoor van de zwarte pudding en de kaas om de literatuur in Vlaanderen en die in Nederland te karakteriseren. De werkelijkheid is evenwel meer genuanceerd. Tot zover Luc Devoldere.

Het tweede grote luik omvat referenties naar belangrijke bronnen voor de Nederlandse literatuur en de bestudering ervan.

 

Omhoog

 

DAGGEDICHT - Gerard Reve (1923 – 2006) - Loos alarm

   
 
Kunstbroeder Carmiggelt zag mij eens,
jaren geleden, vrolijk op straat,
met vrienden schertsend en lachend,
vlak bij een cinema, en dacht:
‘Het lijkt waarachtig wel of hij gelukkig is.
Wat fijn, wat heerlijk voor die jongen,
maar wat rampzalig voor de literatuur.’

 

  Omhoog
 

Uit ‘In een adem uit – het geheim van het lezen
Daniel Pennac -1992


49

   
 

Ja, maar waar haal ik, in mijn dagindeling, dat dagelijkse uurtje lezen vandaan? Moet het af van de tijd met mijn vrienden? Van het tv-kijken? Van m’n reistijd? Van de avonden thuis? Van m’n huiswerk?
Hoe vind je de tijd om te lezen?
Een ernstig probleem.
Dat er geen is.
Als de kwestie van de tijd om te lezen zich voordoet, is dat omdat je er geen zin in hebt. Want welbeschouwd heeft niemand ooit tijd om te lezen. De kleintjes niet, de pubers niet, de groten niet. Het leven is een voortdurende belemmering om te lezen.
‘Lezen? Ik zou best willen, maar het werk, de kinderen, het huis, ik heb er de tijd niet meer voor…’
‘Wat ben ik jaloers op je dat jij tijd hebt om te lezen!’
En hoe komt het dan dat deze vrouw, die werkt, boodschappen doet, kinderen opvoedt, auto rijdt, drie mannen bemint, die vaak naar de tandarts moet en die volgende week verhuist, toch tijd vindt om te lezen, en die kuise, vrijgezelle rentenier niet?
Tijd om te lezen is altijd gestolen tijd. (Net als de tijd om te schrijven trouwens, en de tijd om te beminnen.)
Ontstolen – aan wat?
Laten we zeggen, aan de plicht om te leven.
Dat is ongetwijfeld de reden waarom de metro – dat oudbakken symbool van die plicht – de grootste leeszaal ter wereld blijkt te zijn.
De leestijd, net als de tijd die je aan de liefde besteedt, verruimt de levenstijd.
Als je de liefde moest bekijken uit het oogpunt van het benutten van de tijd, wie zou zich er dan nog aan wagen? Wie heeft de tijd om verliefd te zijn? En toch: wie heeft er ooit een verliefde gezien die niet de tijd nam om te beminnen?
Ik heb nooit tijd gehad om te lezen, maar niets heeft me er ooit van kunnen weerhouden een roman die me beviel uit te lezen.
Het lezen maakt geen deel uit van de organisatie van de sociale tijd, het is, net als de liefde, een manier van leven.
De kwestie is niet of ik wel tijd heb om te lezen (tijd die niemand me trouwens zal geven), maar of ik mezelf het geluk gun een lezer te zijn. …

In een adem uit
bladzijden 117-118

Daniel Pennac


  Omhoog
 


Literatuur: grondmotieven en prototypes

   
 
De visie van Rita Ghesquière over literatuur. Bruno Comer putte uit de tekst van haar afscheidscollege
We zijn verhalen,
toen ze in Leuven met emeritaat ging op 17 oktober 2009


‘Of we heel jong zijn of oud, we hebben taal en verhalen nodig om onszelf en de ander te begrijpen, om zin te geven aan de complexe wereld die ons omringt’, dat is een basisstelling van literatuurwetenschapster Rita Ghesquière. Literatuur is dus niet alleen een motor van grote cultuur, maar heeft evenzeer belang voor het leven van elk individu. De visie uiteenzetten van deze prof die in 2009 met emeritaat ging, lijkt een geschikte introductie voor dit nummer dat over de Nederlandse literatuur handelt temeer omdat de algemene literaire thema’s die in de wereldliteratuur voorkomen ook hun neerslag kregen in de eigen Nederlandse literatuur. Grondmotieven als het conflict en de reis zijn in Nederlandstalige fictie vaak heel herkenbaar.

Rita Ghesquière komt uit West-Vlaanderen, werd geboren in 1947 en bracht haar schooltijd door in het internaat. Ze heeft dus nog het Vlaanderen gekend met nauwelijks televisie, waar de verzuiling troef was en de Kerk sterk haar stempel drukte op het dagelijks leven. Het was de tijd waar je de meer gewaagde literatuur niet in het Nederlands, maar wel in andere talen mocht lezen. De betrachting om leerlingen vertrouwd te maken met Frans, Duits en Engels was zo belangrijk dat de censuur - die wel voor de Nederlandstalige boeken gold - even uit het oog verloren werd.


Conflict en Reis

Toen zij aan haar academische loopbaan begon, was ‘Mei ‘68’ al achter de rug en was de wereld danig veranderd. Het was een hele opgave om in een wereld vol nieuwe media de studenten het belang van de literatuur duidelijk te maken.

Toen ze de opdracht kreeg om het college ‘Europese Literatuur en Cultuur’ te doceren, zocht zij naar een methode om het wirwar van de literatuurgeschiedenis aanschouwelijk voor te stellen. Zij vertrok bij Homerus wiens Ilias de voorafbeelding is van het leven als ‘een strijd’ en de Odyssee van het leven als ‘een tocht’. Ze merkt op dat die werken, en zeker de Odyssee, met hun gelaagde structuur al een zekere complexiteit hebben. Er wordt een loopje genomen met de chronologie, er zijn verschillende vertellers aan het woord die diverse versies van hetzelfde verhaal opdissen. Het doel is de harmonie, maar Odysseus eindigt zijn tocht in het rumoerige Ithaka en moet daar op zoek naar zijn identiteit.

Volgens Rita Ghesquière worden beide grondmotieven, het conflict en de reis, in de latere literatuur voortdurend herhaald en met elkaar verbonden. De tragiek van een aantal hoofdrolspelers uit de Ilias wordt door de grote tragedieschrijvers verder uitgediept o.m. in de Oresteia (Aeschylus) en de Trojaanse vrouwen (Euripides). Latere auteurs (Racine) hebben die problematiek hernomen en hertaald naar hun eigen tijd.

Het verhaal van de strijd en het verhaal van de tocht trekken een spoor doorheen de westerse literatuur tot de deconstructie ze ontmantelt. Parcival en Lancelot zijn dolende ridders die telkens voor nieuwe uitdagingen worden geplaatst. Ook Dante, niet alleen auteur, maar ook hoofdfiguur van de Divina Commedia is een ‘homo viator’, een reiziger die tijdens zijn allegorische reis de lezer uitnodigt om een innerlijke bekering door te maken.

De Tocht en de Strijd krijgen komische allures in de grote verhalen uit de Renaissance.
Rabelais neemt op satirische wijze afstand van de middeleeuwse cultuur. Hij spot met de scholastieke opvoeding, met de zinloosheid van de oorlog en de verheerlijking van geweld. De reis van de reuzen verloopt langs de pas ontdekte Afrikaanse kustroute. Leermeester Epistemon daalt af in de onderwereld. De verschillende verhalen krijgen een gelukkig einde waarin telkens de vrijheid van het individu benadrukt wordt: ‘Fay ce que vouldras/Doe wat je wil’ sluit goed aan bij het antropocentrisme van de renaissance. De thema’s krijgen een steeds verschillende vorm en duiken eeuwenlang voortdurend op. Vergeten we niet dat het referentiewerk van de hedendaagse literatuur ‘Ulysses’ heet.


Prototypes

Het tweede selectiecriterium dat prof. Ghesquière naar voor schuift, is ‘the invention of the human’. Hiermee bedoelt zij dat het westerse denken in hoge mate meebepaald werd door personages uit de literatuur. Vertrouwde begrippen uit de psychologie - het Oedipuscomplex, het Elektracomplex – maken duidelijk dat deze discipline geput heeft uit het reservoir van grote verhalen om nieuwe inzichten te verduidelijken.

Odysseus wordt vaak gezien als het prototype van de westerse mens: de homo economicus die de techniek inzet om zijn doel te bereiken (het paard van Troje) en zichzelf onderwerpt aan strenge zelfcontrole zoals Adorno stelt. Levinas plaatst hem tegenover de Bijbelse Abraham. Terwijl Abraham door God geroepen wordt en de weg gaat van het onbekende, neemt Odysseus zijn lot in eigen hand en heeft hij een duidelijk einddoel ‘de thuiskomst’.

Daarbij wordt uiteraard verwezen naar de specifieke inbreng van Shakespeare. Personages als Hamlet, Iago, Lear en Macbeth beschouwt hij als prototypes die het denken over de mens uitgediept en verfijnd hebben; met andere woorden, deze personages hebben ons bewust gemaakt van de mogelijkheden van de mens. Veel literaire personages hebben dus een betekenis verworven die het concrete literaire werk overstijgt. Faust wordt vaak verbonden met de mateloze dadendrang van de Westerse mens die bereid blijkt om zijn ziel te verkopen. Raskolnikow de hoofdfiguur uit Misdaad en Straf (Dostojewski) is een ander personage dat vaak wordt opgevoerd als referentiepunt, wanneer de samenleving geconfronteerd wordt met de ondoorgrondelijkheid van de misdaad.


Geletterde mensen

Dit contact met de literatuur moet van de jeugd ‘geletterde mensen’ maken. Die gaat natuurlijk verder dan de functionele geletterdheid, het technische lezen. Boeken en verhalen verruimen die basisvaardigheid. Literatuur lezen leidt tot vertrouwdheid met de culturele traditie en met de historische ontwikkeling en leidt tot een kritische houding tegenover stereotypen en vooroordelen. De genuanceerde woordenschat en de gevarieerde zinsbouw doen de lezer verhalenpatronen zien, patronen die hem een houvast bieden en de emotionele en spirituele intelligentie aandikken.

Aandacht voor communicatievaardigheden en voor actualiteit heeft de laatste decennia aan de geletterdheid geknabbeld. Veel jonge mensen kunnen de informatie uit boeken, kranten en tijdschriften die de schrijvers van deze teksten als ‘gekend’ beschouwen, niet ontcijferen omdat ze de nodige achtergrondkennis missen.

Neem het voorbeeld van een tekst uit Le Soir tijdens het woelige 2008, het regeringsjaar van eerste minister Leterme. “Toute la Flandre lui regarde avec les yeux de Chimène”, schreef de Brusselse krant. Het vergt enige geletterdheid om deze subtiele uitspraak te duiden. Chimène is de geliefde van Roderigo Diaz de Vivar, de hoofdfiguur uit ‘Le Cid’ van Corneille – nog een typefiguur uit de wereldliteratuur. Die heeft echter haar vader vermoord omdat die zijn vader beledigd had. Bij Chimène is er dus sprake van een haat-liefde verhouding tegenover haar Roderigo. Het vergt dus enige geletterdheid om die verwijzing te duiden.

De verwijzing maakt ook een culturele breuklijn zichtbaar. Franse auteurs als Corneille en Racine zijn zo goed als verdwenen uit de handboeken van onze middelbare scholen. Ze behoren niet langer tot de eerste canon. Dit geldt dan weer niet aan de andere kant van de taalgrens en ook dat kan voor communicatieproblemen zorgen.

Hoe dan ook, redenen genoeg om een lans te breken voor meer aandacht voor literatuur in Vlaanderen!


Bruno Comer


  Omhoog
 

Hoe vrij is de Nederlandse poëzie?

   
 

Piet Gerbrandy begint zijn essay met te stellen dat het woord vrij is. Niets of niemand kan zijn vitaliteit en drang naar vrijheid dwarsbomen, hoewel vele sociale instellingen, bekrompen moralisme, geld of terreur het pogen te onderwerpen. De ziel van de dichter is verbonden met een begin dat noch kerk noch kanselarij ooit kunnen aan banden leggen. Dit romantiserend enthousiasme leidt ertoe dat poëzie het domein van absolute vrijheid kan opeisen meer dan andere artistieke disciplines. Ze is in staat ongehinderd te bewegen tussen de mensen als adem, licht of feromonen.

Het is onbegonnen werk op te sommen bij welke instanties de poëzie in het maatschappelijke leven prominent aan de orde komt. Zowat elke stad bijvoorbeeld heeft zijn stadsdichter – op vele plaatsen prijken gedichten op de muren – bloemlezingen en nieuwe bundels worden veelvuldig gepubliceerd en het is wel duidelijk dat dichters deel uitmaken van het commerciële circuit en dat in een tijd geteisterd door financiële crisissen. Heeft de dichter in een ivoren toren wel bestaan?


Nergens meer een centrum

Wie het landschap van de Nederlandstalige poëzie overschouwt gedurende de laatste jaren moet toegeven dat de poëzie bloeit, dat ze gekarakteriseerd wordt door een enorm veelvoudige structuur ondanks haar gering economisch belang, haar virtueel volledige verdwijning uit het onderwijs en de meestal lage graad van maatschappelijke relevantie die haar wordt toebedeeld, dat ze buitengewoon zichtbaar is. Is het van betekenis wat al die dichters te vertellen hebben? In welke mate zijn ze ingebed in sociale en economische structuren? En welke invloeden hebben globalisering, ecologische rampen, islamitische barbarij en een onbeheersbare migratie op die kunstvorm om nog te blijven vasthouden aan de idee dat de poëzie werkelijk vrij is?

Absolute vrijheid bestaat niet. Als we kijken naar de belangrijke Nederlandse dichters van het ogenblik, dan constateren we dat ze worstelen met de beperkende raamwerken opgelegd door de menselijke natuur, door socio-economische factoren en door de veronderstelde wetten van de literatuur zelf, dan is hun situatie fundamenteel niet verschillend van de andere dichters in de wereldliteratuur, maar zij streven naar nieuwe vormen daarvoor. Het is nu wel niet eenvoudig de dichters te vermelden die ware grootmeesters zijn. Op de eerste rang plaatsen we overleden dichters: Hugo Claus, Rutger Kopland, Gerrit Kouwenaar, Leo Vroman, H.H. ter Balkt. In tweede orde vermelden we Leonard Nolens, Anneke Brassinga, Tonnus Oosterhoff en Nachoem M. Wijnberg. Maar zij overtreffen andere dichters niet die hier niet worden genoemd. Dat heeft te maken niet met hun kwaliteit als dichter, wel met het feit dat de dichtkunst geen Centrum heeft. We denken niet meer in hiërarchische patronen en de poëziekritiek is geleidelijk overgegaan van de gewone publicaties naar de troebele wereld van het internet. Als wij toch namen noemen, dan is dat een willekeurige keuze uit een overvloedige hoeveelheid.


In de schaduw van de traditie

Tonnus Oosterhoff is bekend als een vernieuwer. Hij was de eerste gerenommeerde dichter die begon te experimenteren met de mogelijkheden van de digitale poëzie. Op zijn website verschenen gedichten die van vorm veranderden terwijl je ze leest, als om de voorlopige natuur te beklemtonen van elke uitspraak.

In sommige verzamelingen verstoorde hij de typografie van zijn gedichten door notities in zijn eigen handschrift toe te voegen, alsof de lezer enkel een ruwe versie in handen heeft. Hoe revolutionair die procedures ook voorkwamen, ze kunnen niet verbergen dat Oosterhoffs thema’s hoofdzakelijk traditioneel zijn, omdat hij schrijft over verlies, overgang en futiliteit. Inhoudelijk heeft hij weinig toe te voegen aan wat Sappho, Horatius en J.C. Bloem vertelden.

Runa Svetlikova, die de Herman de Coninckprijs kreeg voor het beste debuut in Vlaanderen, publiceerde de verzameling De zachte witte kamer, waarin de breekbaarheid van de wereld en van het menselijk bestaan centraal staan. Naar de vorm komt ze als vernieuwend over, waarbij ze verwijst naar recent wetenschappelijk onderzoek of een eigen stijl hanteert, maar waarover zij het heeft zit weer op het al te bekend terrein van liefde en dood. Svetlikova veroorlooft zich de vrijheid haar eigen universum te creëren, maar de eenvoudige bouwstenen zijn al duizend jaar bekend.


Vluchtelingenkampen zouden bij voorkeur aan de horizon moeten liggen

Andere dichters richten zich op de manier waarop de mensheid de wereld heeft geordend. Niet enkel wetenschapswetten bepalen onze invalshoek, wij worden ook geregeerd door structuren en concepten die we zelf hebben doen ontstaan. Politiek activisme blijkt weinig voor te komen in de Nederlandstalige poëzie, maar dat impliceert hoegenaamd niet dat de alarmerende realiteit van racisme, terreur en de vernietiging van onze leefomgeving geen thema’s zouden zijn in de eigentijdse dichtkunst. Zo ontbreekt bijvoorbeeld in de poëzie van Dirk Van Bastelaere, die zwaar beladen is met politieke theorie, geenszins het kosmologische perspectief. Dat geldt ook voor Mustafa Stitou in Varkensroze ansichten. Hoe kenbaar is de wereld? Feitelijk is dat niet echt een nieuwe vraag. Het feit dat Stitou heel erg gesteld is op zijn klassieken, komt ook naar voren als we zien dat deze seriegedichtern zijn gesteld in terzines. Suburbia is de hel, dat is duidelijk.


Vertrouwde ritmen

Voor een derde groep dichters zijn het juist de oude literaire conventies die de vrijheid van de dichtkunst inperken. Met een zekere graad van zelfspot kijkt Leonard Nolens terug op zijn Sturm und Drangperiode, die jammer genoeg niets nieuws vertoonde. Dat zie je in de vorm van zijn gedichten die hij een welbeproefde retorische orde oplegde in het verlengde van de oude tradities. Precies door die vertrouwde oude ritmen is Nolens’ poëzie zo populair.


Verwarring stichten

Toch zijn er enkele jonge dichters die momenteel strijden om die literaire traditie de grond in te boren. Tot dat groepje behoort Maarten van der Graaff die in 2014 de Buddinghprijs won voor het beste Nederlandstalige debuut. Hij ziet de traditionele vormen als voorbij en heeft er schik in verwarring te stichten, maar zijn persoonlijke betrokkenheid is groot. Hij kan uitgroeien tot een belangrijke dichter. Hoe scherp en opstandig Van der Graaff ook is, zijn wereld is herkenbaar als de onze. Dat is niet zo voor Marc Kregting. Zelfs betekenis en samenhang vliegen soms door het venster uit. In Onze Nietzsche: catechismen (2014) plaatst hij afzonderlijke zinnen toevallig bij elkaar. Maar de tekst is zo opgebouwd dat je na een poos de leitmotieven begint te ontdekken, maar het geheel blijft pertinent onverstaanbaar. Die chaos is tot onze verbazing niet enkel sterk amusant, maar heeft wat van een samenzweerderig effect. Dat ontstaat uit het ritmische effect van de afzonderlijke zinnen en de klankherhalingen waarmee ze met elkaar verbonden worden, die garanderen dat de tekst niet desintegreert op een auditief niveau. Taal zonder semantische samenhang blijft fascinerend zolang ze ondersteund wordt door klank en ritme.


Het tijdperk van de eenzijdige stromingen is voorbij

De Nederlandstalige poëzie heeft vele gezichten, is levend en wel. Haar sociale inbedding kan veranderd zijn, de komst van het internet heeft nieuwe publicatiekansen doen ontstaan, oude vormen worden aangepast of verworpen. Volgens Lucebert is het tijdperk van de eenzijdige stromingen voorbij. Maar uiteindelijk blijven dichters doen wat zij altijd deden, met de vrijheid en de beperkingen die ook de vlucht van de gierzwaluw en het lied van de lijster karakteriseerden.

Dat is een hoopvolle gedachte.

(Naar P. Gerbrandy)


  Omhoog
 

Nederlands en Vlaams proza in de vroege 21ste eeuw

   
  11 september 2001 N.Y., is een keerpunt in het postmoderne geloof in het einde van de ‘grote vertellers’, die allesbehalve de Nederlandse en Vlaamse literatuur hadden gedomineerd in de jaren 1990. Dat keerpunt bracht zeker een nieuw gevoelen van historisch bewustzijn tot stand, dat romans deed ontstaan die worstelden met de overmoed van het vorige decennium. Een voorbeeld daarvan is Marja Brouwers’ roman Casino uit 2004. Op het einde voelt de hoofdpersoon zich mee schuldig ondanks zijn wens naar moreel herstel van de oude waarden van goed en kwaad. Ook een dergelijk gevoel bezielt Lily de hoofdpersoon in Désanne van Brederodes roman Mensen met een hobby. Ook zij verliest haar herwonnen zelfvertrouwen en beseft dat haar hele inspanning slechts een hobby is. In hetzelfde perspectief kunnen Annelies Verbekes Slaap uit 2003 en Dimitri Verhulsts De helaasheid der dingen uit 2006 worden geplaatst evenals P.F. Thoméses
J. Kessels, De roman uit 2009 en Tommy Wieringa’s pikareske roman Joe Speedboat uit 2005. Dat geldt ook voor het hoofdpersonage Jörgen Hofmeester uit Arnon Grunbergs roman Tirza uit 2006. Diens steeds groeiende verbeelding is representatief voor de wijze waarop de Westerse wereld reageerde op de aanvallen van 9/11. Met zijn ontgoochelend verhaal waarin het Kwaad geconfronteerd werd met nog groter Kwaad, zogezegd omwille van de beschaving.

In de zoektocht naar een nieuwe verhaaltrant ontdekte men dan een fictief personage, zodat de theoretici van het postmodernisme gelijk hadden toen ze stelden dat de werkelijkheid onkenbaar is. Ondanks aanspraken op het tegengestelde bij de eeuwwisseling keerden schrijvers zeker hun rug niet naar de mostmoderne principes – in vele gevallen hanteerden ze die op verschillende manieren. In plaats van de wereld voor te stellen als een eindeloos lappendeken van verhalen en beelden, onderwierpen schrijvers de “werkelijkheid” aan klaarblijkelijke “waarheden” die de neiging vertoonden de zaken nog ingewikkelder te maken.

Waar romans de neiging vertoonden om rechtlijnig te zijn in termen van verhaallijn en structuur meer dan in de vorige jaren, daagden ze toch in vele gevallen de geschiedenis uit. Dat is het geval in De heldeninspecteur uit 2010 van Atte Jongstra. Daarbij kunnen we laten aansluiten de Canadatrilogie (1999-2006) van Pol Hoste, de Grote Europese roman uit 2007 van Koen Peeters. Voor hem is noch Brussel, noch Straatsburg het hart van Europa, maar Auschwitz en Mauthausen. Het zijn de plaatsen waar de geschiedenis spreekt van verschrikkelijke, maar reële menselijke emoties. Uitstel van grootse voornemens karakteriseren de personages in Het grote uitstel van Marc Reugebrink uit 2007. Tenslotte is er de duivelse roman van Jeroen Olyslaegers Wij uit 2009, waarbij het ideeëngoed van het Vlaams nationalisme niet enkel in de verbeelding kan blijven bestaan. Ofwel worden die ideeën met geweld afgedwongen ofwel worden ze gecommercialiseerd in de vorm van licht amusement of volksgezang.


De grenzen van literaire fictie

Voor Charlotte Mutsaers in haar roman Koetsier Herfst uit 2008 zou volgens haar hoofdpersonage Maurice Maillot literatuur een dichterlijke vorm zijn van terrorisme of hem aanzetten tot een vechter voor de zaak. Maar hij keert zich op het einde af van die ideeën. Toch wordt deze spitsvondige roman voorgesteld als het Evangelie van Maurice. Mutsaers voert hier de idee van waarachtigheid naar het extreme, maar toch blijft het perfect mogelijk de roman te lezen als een verhaal van universele menselijke inzet. Iets gelijkaardigs treffen we aan in Zwerm uit 2005 van Peter Verhelst, in De maagd Marino uit 2010 van Yves Petry, Post Mortem uit 2012 van Peter Terrin en de eigentijdse familie-epiek Pier en Oceaan uit 2012 van Oek de Jong, De omwegen uit 2013 van Jeroen Theunissen en in Wij en ik uit 2014 van Sakia De Coster.

Het compleet getal van romans die gewijd zijn aan de dringende kwesties van deze tijd is merkwaardig, speciaal rond het thema migratie. Het thema wordt aangepakt in een bijna documentaire stijl. Dat is zo voor Dimitri Verhulsts Problemski hotel uit 2003, Tom Naegels’ Los uit 2005, Tom Lanoyes Het derde huwelijk uit 2006, Tommy Wieringa’s Dit zijn de namen uit 2012 en in confronterende verhalen in Koen Peeters’ Duizend heuvels uit 2012 en Annelies Verbekes Dertig dagen uit 2015. De meest succesvolle roman van de laatste jaren in dat verband is ongetwijfeld La Superba uit 2013 van Ilja Leonard Pfeijffer met de Senegalese vluchteling Djiby als tegenspeler. Hij hoeft Ilja’s geld niet of wat dan ook, maar hij wil alleen zijn geschiedenis vertellen aan de mensen uit het Noorden.


Oorlog en dromen

Als je zou proberen het tijdsbestek van anderhalf decennium te overbruggen met literaire fictie, dan zou dat een poging zijn om de grove realiteit te vatten en onze creatieve maar ontoereikende verbeelding. Het meest voorkomende thema is wellicht dat van de oorlogsroman. In de voorbije jaren vanaf 1960 was de Tweede Wereldoorlog een volgehouden thema in het Vlaamse en Nederlandse proza. De oorlog wilde blijkbaar niet tot geschiedenis verworden. Een grote hoeveelheid oorlogsromans verscheen van getuigen uit eerste, tweede of derde hand. Uit eerste hand vertelde Hans Croiset met Lucifer onder de linden uit 2010 en Lente in Praag uit 2013. Uit tweede of derde hand in de volgende generaties schrijvers schreef Johan de Boose met Bloedgetuigen uit 2011, Nico Dros met Oorlogsparadijs uit 2012 en Jan Brokken met De vergelding uit 2013. In functie van de honderdjarige herdenking van W.O. I verschenen in Nederland dat nochtans buiten die oorlog bleef erg verschillende romans daarrond als Danya uit 2007 van Tomas Lieske, De Nederlandse maagd uit 2010 van Marente de Moor, Het grote zwijgen uit 2011 door Erik Menkveld en de novelle Een ware held uit 2013 van Martin Michael Driessen. In Vlaanderen waar echt gevochten werd in W.O. I was de gerichtheid op dat oorlogsgebeuren nog groter: Post voor mevrouw Bromly uit 2011 van Stefan Brijs, Woesten uit 2013 van Kris Van Steenberge, Meester Mitraillette uit 2014 van Jan Vantoortelboom en Godenslaap uit 2008 en De spiegelingen uit 2014 van Erwin Mortier. Hierbij worden de lezers geconfronteerd met de verschikkingen van de Grote Oorlog. In Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans komt de oorlog als het ware naar de schrijver en de lezer toe. Waar Hertmans de exploten vertelt van zijn grootvader in die oorlog vanuit diens notitieboeken, probeert de auteur tegelijk de kloof te dichten tussen de 21ste eeuw en dat onbegrijpelijke tijdperk waarin veteraan Urbain Martien leefde. Hij schildert het portret van een bedachtzame jonge man en kunststudent die zijn wereld in stukken zag slaan in een verscheurende nachtmerrie van geweld. Ook komt Hertmans ertoe zijn grootvader te begrijpen als een moedig man, vooral vanuit diens schilderijen waarin Martien poogde de wereld te veranderen door zijn lang verloren liefde te verbeelden. Hiermee voelt Hertmans zich in de geest verwant.

Verlangen is de blijvende verantwoordelijkheid van de literatuur.

(Naar Matthijs de Ridder)

 

Omhoog

  Prometheus bevrijd
Essays als een orphische tegenkracht
   
 

Nederlanders zijn sinds de 17e eeuw zeevaarders en handelslui en hebben de ontberingen van de zeevaart in hun natuur opgenomen. Dat soort mensen passen dan ook slecht in hiërarchische structuren en dat hangt samen met hun constitutionele predispositie tegenover de Reformatie en het verzet tegen de R.K. Kerk in die 17e eeuw. Daardoor ook zijn de Nederlanders niet gehecht aan land en geschiedenis en ook niet aan hun taal. In die gulden tijd waren zij in tegenstelling tot andere koloniale mogendheden niet uit op territoriale expansie of op het exporteren van hun cultuur of hun taal. Handelszin domineerde.


America

Dat verklaart ook dat de Nederlandse cultuur, vooral na W.O. II zo sterk Angelsaksisch georiënteerd is. Opvallend voor de Nederlanders is hun gerichtheid op Engels, de lingua franca van het internationaal kapitalisme en ook van de wetenschap, het kosmopolitisme en de daarmee verbonden cultuur. De literaire bijlagen bij de kranten houden de lezers in nauw contact met de nieuwe Britse en Amerikaanse publicaties. Ook de schrijvers, vooral de jongere worden daardoor beïnvloed door Angelsaksische auteurs. De Amerikanisering of commercialisering van de Nederlandse literatuur blijkt dramatischer dan in andere Europese landen. Er verschijnen nog heel wat boeken, wellicht hoe langer hoe meer, maar voor steeds minder lezers. Symptomatisch en onterecht is de enthousiaste ontvangst van het boek van de Engelse historicus Michael Pye The Edge of the World – How the North Sea Made Us Who We Are (2014) waar het belangrijker boek van René ten Bos Water, een geofilosofische geschiedenis (2014) nauwelijks opgemerkt werd.


Europa

Die oriëntering op Amerika gaat hand in hand met een gebrek aan belangstelling voor wat mogelijk niet nuttig is. Dat verklaart de aftakeling van de historische faculteiten in de menswetenschappen, wat met veel minder scrupules gebeurt in Nederland dan in andere Europese landen. Dat alles is vooral toepasselijk op Holland of de bevolking aan de Noordzee en de Angelsaksische dominantie blijkt minder in de andere delen van Nederland en in Vlaanderen, die minder geïsoleerd zijn van de verschillende continentale culturen. Waar in Nederland de kennis van het Frans en het Duits verschrompelen, blijven Vlaamse essayisten en prozaschrijvers meer in contact met Frankrijk en de Franse cultuur in het bijzonder. Dat is zo bij Paul de Wispelaere, Paul Claes, Stefan Hertmans en Luc Devoldere. Wellicht is het daarom dat het literaire experiment in Vlaanderen meer enthousiasme opwekte dan in het sobere Nederland. In elk geval weerstaat de kwalitatief waardevolle essayistiek de opgang van de eenzijdige Amerika georiënteerde, geheugenloze cultuur. Dat motief verenigt de hier aangehaalde auteurs - zelfs Jacq Vogelaar en Kees Fens, hoewel zij op het eerste gezicht sterk divergent lijken. De eerste werd beroemd of befaamd vooral als een experimentele schrijver in de traditie van een Kafka, Joyce of Beckett, terwijl de tweede vanuit een conservatieve katholieke achtergrond vooral belang stelde in vroege christelijke cultuur, middeleeuws kloosterleven, Sint-Augustinus en Dante. Beiden waren echter lezers met een open geest en een sterke zin voor wat in algemene zin aan de orde was, een leescultuur en –praktijk als de basis van de beschaving. Beiden waren gefocust op ongebreidelde energie, op de revitalisering van onbekende of vergeten maar interessante auteurs en tradities; Fens, de postkatholiek, vooral op de snelle verdwijning van de christelijke cultuur.


Medeplichtig

Vogelaar (1944-2013) is de belangrijkste literaire essayist van zijn generatie. Als jonge criticus veegde hij de vloer met het Nederlandse realisme. Hij verlegde zijn belangstelling naar het buitenland, in het bijzonder naar modernistische, experimentele, kritische auteurs als Robert Musil, Virginia Wolf, Andrey Platonov, Unica Zürn, Carl Einstein, Claude Simon, Julia Cortàzar, Thomas Bernhard, Maurice Blanchot, Wolfgang Koeppen en Danilo Kis. Met een nauwgezette verantwoordelijkheidszin als een soort medeplichtige introduceerde hij ze in de Nederlandse literatuur in lange, goed onderbouwde essays. Wellicht zijn belangrijkste essay is dat over concentratiekampen Over kampliteratuur uit 2006 – knap in elk opzicht en onovertroffen tegenover alles wat in het Nederlands of in een andere taal verscheen. Enigszins verwant daarmee is het werk van de Vlaamse historicus Gie van den Berghe, in het bijzonder met zijn monumentaal De mens voorbij uit 2008, een ambitieuze verrijkende studie van de theorie en praktijk van het vervolmaakbare “transhumaan” menselijk wezen. Zelfs tot op vandaag bestaat het streven om de mens te vervolmaken via moleculaire biologie.


Onbeperkt

Kees Fens was een van de beste en productiefste literaire essayisten – zijn bibliografie telt meer dan 40 titels – maar hij schreef geen enkel boek in de beperkte zin van het woord. De overgrote meerderheid van zijn boeken zijn verzamelingen van columns, een genre dat bijzonder populair is in Nederland. Daaraan verbonden is een duidelijk hoog ontwikkeld taaltalent voor ironie, sarcasme, absurdisme, speelsheid en onbeholpenheid, die weinig voorkomen buiten de krant. Daarbij komt voor Fens een sterk streven in termen van stijl en zijn onbeperkte, grillige belangstelling.  Hij schrijft even gemakkelijk over de spaties in een moeilijk modernistisch gedicht als over verdwenen geuren, de brieven van Erasmus, een winterlandschap van Hendrick Avercamp of de bocht in Regent Street. Fens behoort tot een uitzonderlijke generatie van columnisten uit de jaren 20 en 30 van wie Remco Campert en Henk Hofland nog in leven zijn en actief. Campert schrijft bijna gewichtloze melancholische reflecties neer. Hofland schrijft scherpe politieke en culturele anlyses. Tot die generatie behoren ook Rudy Kousbroek en Hugo Brandt Corstius, columnisten met een heel origineel, polemisch en hoog profiel. De invloed van die generatie van schrijvers van krantenartikels gedurende decennia op de Nederlandse publieke opinie kan moeilijk overschat worden. Zij komen oorspronkelijk uit de wereld van de literatuur in beperkte zin en vertoonden allen een hoog ontwikkelde zin voor stijl en vorm. Dat maakte het mogelijk voor de emancipatie van de politieke en culturele commentaar in de krant om het tot een moeilijk te definiëren maar volwaardig literair genre uit te groeien – een subgenre van het essay.


Bewakers

Brandt Corstius, opgeleid als linguïst en mathematicus met een bijzondere belangstelling voor vertaalmachines, was gedurende lange tijd de hevigste en dan ook de meest controversiële columnist in Nederland. Zijn philippicae – zijn meest geliefde genre samen met de satire en de pastiche werden gevreesd. Zijn stilistisch middel bij voorkeur was de hyperbool. De unieke kracht van zijn columns ligt in de weigering ook maar iets of iemand te ontzien, een onmeedogende herinnering aan Kraus en een onuitputtelijke formeel-literaire weelde van ideeën. Zijn magnus opus is beslist Opperlans! Taal- en letterkunde uit 2002. Dat niet gepagineerd lang boek levert een marathonprogramma op van superieure taalacrobatieën, vindingrijke beschrijving en verbazingwekkende demonstratie en is onvertaalbaar. Rudy Kousbroek begon als Vijftiger maar vanaf de jaren 60 ontwikkelde hij zich tot criticus, zo gevreesd als geestig met alle dogmatisme, modegerichtheid, geheimtaal en onzin in spirituele filosofie, inbegrepen godsdienst en in een ademisch, filosofisch, literair en pedagogisch discours. Aanvankelijk bekloeg hij zich over het gebrek aan manieren bij kinderen. Hij schrijft dat toe aan een gebrek aan continuïteit, een verzwonden belangstelling voor wat we gisteren waren en hoe we toen voelden en dachten. In melancholische overdenkingen bij (oude) foto’s, verzameld in Opgespoorde wonderen uit 2010 stelt hij dat alles wat mooi, kostbaar en kwetsbaar is, gewurgd wordt door de commercie.

Nicolaas Matsier is geen columnist maar in zijn werk, zelfs in zijn roman Gesloten huis uit 1994 en zijn autobiografisch Compositieportret uit 2015 hanteert hij de stijl van de column. Het lijkt op een grote, eindeloos verbonden collectie van kort proza, waarin de auteur zich vooral manifesteert als een zorgvuldige bewaker van eenvoudige, dagelijkse dingen en de daarbij aansluitende woorden, die vlug uit het leven verdwijnen en dan ook uit het collectieve geheugen. Mogelijk hoopt hij hiermee iets van die attitude te doen overleven. Op zijn manier draagt Matsier bij tot een thema dat impliciet en expliciet loopt doorheen de eigentijdse Nederlandse literatuur in de brede zin van het woord, de marginalisering van een humanistische cultuur van geduld, aandacht en verantwoordelijkheid voor wat dichtbij is door een post-humane, commerciële massacultuur gericht op vlug voordeel, waarvoor niets nog betekenis heeft.


Reizigers

De populaire boeken van Geert Mak zijn thematisch daarmee verwant, hoewel ze niets hebben van verzamelingen van columns. Het zijn eerder gedetailleerde, soms zelfs uitvoerige verhalen over wat er veranderd is in Nederland, Europa en Amerika sinds de 19e eeuw. We vermelden Hoe God verdween uit Jorwerd (1996), De eeuw van mijn vader (1999), In Europa (2004), Reizen zonder John (2012), reisverslagen doorheen Europa en Amerika.

Bij de vele uitstekende reisschrijvers vermelden wij hier zeker Lieve Joris, Chris de Stoop, Jan Brokken, Adriaan van Dis, Frank Westerman en de uiterst productieve Cees Nooteboom, die ook succesrijk is in Duitsland. Zo schreef Westerman als eerste over De slag om Srebenica (2015), over de Groningse boeren De graanrepubliek uit 2003, over de Russische ingenieurs die gedwongen industrialisering van het agrarische Rusland verheerlijkten in Ingenieurs van de ziel uit 2002.

Nooteboom schrijft over belangrijke politieke thema’s zoals de Val van Berlijn, maar heeft voornamelijk belangstelling voor cultuurhistorische en filosofische onderwerpen. Hij is zeker de meest bereisde Nederlander. Dat blijkt uit zijn Port Dauphin. Alle Afrikaanse reizen (2011), Eilanden, rif en regenwoud. Alle Australische reizen 2013), Continent in beweging. Alle Zuid- en Midden-Amerikaanse reizen (2013).


Weerstand

Je vindt een filosofische dimensie in nagenoeg alle hierboven genoemde boeken, hoewel filosofische en antropologische essays niet veel voorkomen in de Nederlanden. Uitzonderingen evenwel zijn Hans Achterhuis, Ton Lemaire en de Vlaming David van Reybrouck. Hans Achterhuis in De utopie van de vrije markt (2013) kritiseert de ideologie van het neo-liberalisme en het globaal kapitalisme en zijn uitwassen, de pak- en grijpcultuur. Ook bekritiseert hij de reactionaire kitschromans van Ayn Rand, die in de Verenigde Staten zoveel invloed hadden op de belangrijke vrije-markt-ideologieën. Hier onvermeld blijft ook niet Dit kan niet waar zijn van Joris Luyendijk, die de Londense bankiers in hun hemdje zet. Al in 1970 publiceerde Ton Lemaire zijn Filosofie van het landschap over de donkere zijde van de vooruitgang. Hij trok zich terug als lesgever aan de Universiteit van Nijmegen, trok naar de Dordognestreek en vestigde er zich als ecoboer, maar liet intussen zijn geëngageerd en veelzijdig oeuvre groeien. Zo publiceerde hij in 2007 een uitstekend boek over de sporen van vogels in de menselijke verbeelding van mythen en legenden. In 2008 schreef hij een boek ter ere van Claude Lévi-Strauss toen die 100 jaar werd. In 2013 volgde De val van Prometheus waarin hij ons eraan herinnerde, dat voor de Grieken, Prometheus niet alleen een symbool was van grootheid, vindingrijkheid en sluwheid voor de mensheid, maar ook van overdreven zelfvertrouwen, de hubris, gestraft door de goden. Volgens Lemaire herkent de moderniteit zichzelf enkel in een ongeketende Prometheus. Met Herbert Marcuse ziet Lemaire meer in Orpheus, als zanger en dichter, het symbool van de verzoening van mens en natuur en in talloze meestal kleinschalige Orpheïsche tegenpraktijken.

David van Reybrouck is cultuurhistoricus, archeoloog en filosoof. In 2010 publiceerde hij een van de beste boeken van het laatste decennium Congo, over het uitgestrekte Afrikaanse land dat door Leopold II beschouwd werd als zijn privé-domein, waarna het tot 1960 door België werd gekoloniseerd en daarna dramatisch desintegreerde gedurende een lange periode van dictatuur en in een eindeloze serie van bloedige burgeroorlogen. Dit boek is een volmaakte synthese van reisliteratuur, culturele antropologie en politieke geschiedenis, geschreven in een soepele grafische stijl. Het wordt ook ondersteund door talloze getuigenissen van personen uit alle lagen van de bevolking verbonden met de chronologie van de grote gebeurtenissen. Zowat 200.000 exemplaren van de Nederlandse versie werden verkocht. Nog belangrijke namen zijn Benno Barnard, Patricia de Martelaere, Piet Meeuwse en Willem Jan Otten. Verder zijn er Douwe Draaisma Waarom het leven versnelt als je ouder wordt. Hoe het geheugen ons verleden vorm geeft (2004), Trudy Dehue De depressie-epidemie: over de plicht het lot in eigen handen te nemen (2008), Luuk van Middelaar De passage naar Europa. Geschiedenis van een begin (2009), Siep Stuurman De uitvinding van de mensheid. Korte wereldgeschiedenis van het denken over gelijkheid en cultuurverschil (2009) Rens Bod De vergeten wetenschappen (2010), Paul Verhaeghe Identiteit (2012), Wouter Kusters Filosofie van de waanzin (2014).

Die boeken getuigen eveneens van mentale weerstand. Dat ze er zijn is niet verwonderlijk. Zij belichamen een ambitie die ingaat tegen het cynische neo-liberalisme dat de wereld in zijn verwoestende greep heeft. Prometheusgerichte krachten, die tegengewerkt werden in de decennia na W.O. II,  werden gedurende een kwarteeuw vrije loop gegeven zelfs in een oud Europa, dat de V.S. als een trouwe hond volgt, met rampzalige gevolgen voor de welvaartstaat en de “status van de cultuur”. De besproken essays maken hier deel uit – in de zin van Lemaire – van een veelvormige Orphische tegenkracht.

(Naar Cyrille Offermans)


  Omhoog
  Een blik op de horizon gericht
Kinder- of jongerenboeken in de Lage Landen
   
 

Worden boeken enkel geschreven voor kinderen of moeten die boeken ook literaire ambities hebben? Het gehakketak mondde ten slotte uit in de bevestiging van dat laatste standpunt. Jeugdboeken mogen gerust beoordeeld worden op hun literair-artistieke verdiensten van tekst en beeld. Imme Dros, Wim Hofman, Joke van Leeuwen, Bart Moeyaert, Anne Provoost, Toon Telligen zijn nu erkende jeugdauteurs die hun taal en verbeelding de vrije loop laten en worden gewaardeerd evenals de illustratoren Kristien Aertsen, Carl Cneut, Gerda Dendooven en Klaas Verplancke. Die tekenaars hebben de kunst van de illustratie in Vlaanderen verheven door hun durf buiten te lijntjes te kleuren. Daarbij komt de erkenning dat kinderen geen halve volwassenen zijn, maar vertrouwd zijn met alle emoties eigen aan volwassenen. Die auteurs trachten dus de ruimte van het volledige leven tot uitdrukking te brengen zoals Lucebert schreef.


De hemel gezaaid op de wereld’

Jeugdboeken verschillen van volwassenenliteratuur, doordat ze volgens Joke van Leeuwen geschreven zijn ‘van de bodem af’. Met een subversieve, kinderlijke blik, die vaak een flinke dosis absurde logica bevat, dwingen ze ons de wereld door andere ogen te bekijken of door nieuwe, althans voor een tijdje. Sjoerd Kuyper, die de driejaarlijkse Theo Thijssen Prijs in de Nederlanden won in 2012 samen met zijn jongere collega Edward van de Vendel, ondersteunt Van Leeuwens visie. Volgens hem is een goed jeugdboek ‘geschreven met het hart van een kind en met de hand van een volwassene’. Volgens Van de Vendel moet er een kinderlijke adem waaien doorheen het boek. Kinderboekenschrijvers hebben wel hetzelfde doel als schrijvers voor volwassenen: zij willen met woorden verbazing en verwarring opwekken. Grote levensthema’s als de dood zijn daarvoor uitstekende stof zolang de auteur het kinderlijke perspectief treft en het met eerbied behandelt.
Van de Vendel doet dat heel goed. Zijn poëziebundel Supergruppie uit 2003 – met levendige illustraties van Fleur van der Weel  creëerde met pen en inkt kindergedichten waarvan de bedrieglijke eenvoud recht naar het hart gaat. Ook Kuyper kan de emotionele wereld van een kind van de binnenzijde beschrijven. Dat vinden we in taferelen in Kuypers boek O rode papaver, boem pats, knal!  dat in dromerige kleuren wordt geïllustreerd door Marije Tolman.


De massa’s dicteren

Sinds het begin van de 21ste eeuw is de wereld vlug veranderd. Het leven kwam onder grote druk te staan van het web 2.0 en de opkomst van de nieuwe media. De hele wereld kwam in de digitale greep: constant online zijn we nu verbijsterd dat we systematisch de aanhoudende buldering die elke dag over ons heel walst verwarren met vrijheid van meningsuiting. Het gevolg is dat de massa’s het voor het zeggen hebben en de literatuur nauwelijks nog enige status overhoudt. Dat heeft uiteraard zijn weerslag op de wereld van de kinder- of jeugdliteratuur in Nederland. De oude garde betreurt dat de gouden eeuw van die literatuur voor altijd voorbij is en ze wenst een terugkeer naar de veilige tijden van vroeger toen er een onbetwistbaar verschil bestond tussen kinder- en jeugdboeken en literatuur voor volwassenen. Die critici hebben tot op zekere hoogte gelijk. Kinder- of jeugdboeken als een vorm van literatuur worden meteen gewantrouwd en als kindonvriendelijk bestempeld. Leraren, ouders, bibliothecarissen, recensieschrijvers en zelfs de schrijvers zelf hebben het over ‘de dictatuur van de literaire vorm’. Uitgevers staan er afkerig tegenover omdat ze vrezen dat die literaire boeken voor volwassenen of kinderen niet verkopen. Francine Oomens huidige series Hoe overleef ik willen eenvoudig meer geld maken dan de uitstekende literatuur van een Bart Moeyaert en Gerda Dendoovens De gans en zijn broer uit 2014 of De Noordenwindheks uit 2004 van het dubbeltalent Daan Remmerts de Vries.


Tegen het getij in

Ondanks de angst en de commercialisering zijn er jeugdschrijvers en illustratoren die tegen het getij in varen met een nieuwe ongebonden generatie van kinderboekenschrijvers in hun spoor. Gideon Samson en Simon van der Geest geloven dat de literatuur voor kinderen en voor volwassenen ontspruiten uit dezelfde bron. Voor Samson is het schrijven van kinderboeken een manier om zich artistiek uit te drukken los van de bekommernis om zijn lezers. Ook Kaatje Vermeire, een van Vlaanderens huidige grote illustratoren houdt geen rekening met de lezers terwijl ze tekent en ze vertrekt nooit vanuit het standpunt dat ze voor kinderen illustreert. Ook zij zoekt kunst te scheppen. Ook voor de succesrijke Ted van Lieshout die in 2012 de Woutertje Pieterse Prijs won met Driedelig Paard, een hoogtepunt in zijn oeuvre, zei vrijmoedig in een interview dat voor hem elk boek een kunstwerk moet zijn.


Mooie grenstrafiek

Opmerkelijk is dat kunstwerken in de vorm van kinderboeken de laatste jaren steeds meer van de grond komen. Vlaamse auteur Peter Verhelst en Carl Cneut bijvoorbeeld worden hogelijk geprezen voor hun schitterend prentenboek Het geheim van de keel van de nachtegaal uit 2009. Het boek is in feite een betoverende hervertelling van Hans Christian Andersens sprookje De nachtegaal (1843).

Eveneens een hoogtepunt van de laatste jaren zijn de beide dichtbundels van Bette Westera en Sylvia Weve Aan de kant, ik ben je oma niet! Uit 2012 en Dood-gewoon uit 2014. Zij tonen hoe bekwaamheid en verbeelding uitmonden in uiterst originele, creatieve boeken, waarin ethiek en esthetiek, indringendheid en humor hand in hand gaan met stoute sociale kritiek. Dat geldt ook voor Het Raadsel van alles dat leeft uit 2013, een verbazende verbeelding en tegelijkertijd een heldere representatie van de geschiedenis van de evolutie van Jan-Paul Schutten en het nieuwe Nederlands tekentalent Floor Rieder.

Het is merkwaardig en verheugend te noteren dat dit subgenre van kinderliteratuur de volle rijkheid heeft bereikt als literaire vorm en dat de laatste jaren zovele boeken erin geslaagd zijn voor kinderen het onzichtbare zichtbaar te maken door een subtiel samenspel van feit, beeld en verbeelding. Ook de uitgevers durven het aan en doen mee. Zo zou de Vlaamse illustratiekunst zonder een uitgever als De Eenhoorn nooit de groei gekend hebben die ze tot het beste heeft gemaakt in zijn genre. Experte daarin is Eenhoorns uitgeefster Marita Vermeulen die het boek Buiten de lijntjes gekleurd uit 2006 publiceerde en wel 21 talenten besprak die de fascinerende grenzen verkennen tussen illustratie en autonome kunst met verwijzingen naar de oude meesters uit de kunstgeschiedenis. De naïeve benadering is vertegenwoordigd o.a. door Kristien Aertssen, Guido Van Genechten en Ingrid Godon, wier prentenboek Ik denk uit 2014 met teksten van Toon Tellegen, die haar onverwacht plaatst tussen de rangen van louter autonome kunst. De stijl van Klaas Verplancke lijkt geïnspireerd te zijn door de Vlaamse Primitieven en Hiëronymus Bosch. Tom Schamps wonderlijke ‘kijk en vind’-boeken over Otto houden verband met het surrealisme.


Het onschuldige kind is er niet meer

Ongebondenheid, dat is wat de 21ste-eeuwse producenten van kinder- en jeugdboeken gemeenschappelijk hebben. In de wetenschap dat iedereen en alles in deze tijd met elkaar constant verbonden is, zien ze de hele wereld als hun speelplaats. Waarom muren optrekken? Die maken de wereld niet veiliger. Kinderen racen sneller over de elektronische snelweg dan volwassenen - zonder nood aan een rijvergunning. Ze gaan waar ze ook maar willen gaan. Ze stoppen wanneer ze dat maar willen. Zij delen wat zij maar willen, met vriend en vijand. Het onschuldige kind bestaat niet meer. De mythe is grondig ontluisterd. De wereld van de volwassenen heeft definitief de wereld van de kinderen doordrongen en daarmee de kinderboeken.

Zo schrijft Marjolijn Hof meesterlijke verhalen over kinderen die worden geconfronteerd met volwassen thema’s die de kinderen nauwelijks zelf kunnen beïnvloeden. Dat is zo in Hofs sterk geprezen debuut Een kleine kans uit 2006. Oorlogsgeweld, huiselijk lijden, incest, mishandeling die uitmondt in de dood, een geplande zelfmoord van een tiener, homoseksualiteit, er is vandaag geen onderwerp dat niet voorkomt in kinder- en jeugdboeken. De schrijvers zijn onmeedogend, maar stilistisch sterk met een krachtige kijk op de kinderziel. Een voorbeeld is Floortje Zwigtman, die eerst furore maakte met een veelvormige verrijkende Wolfsroedel, afpersing, expliciete seksscènes en prostitutie in de trilogie. Zwigtman is zonder genade. In haar opinie moet de onprettige kant van het bestaan niet gecorrigeerd worden net omdat het boek juist voor kinderen of jongeren is bestemd. In verschillende interviews beklemtoont zij dat ze allergisch is voor mensen die nog steeds denken dat kinderen en jonge mensen leven in een ‘liefelijke wereld’ waarin alles uiteindelijk tot een goed einde komt, met een moraal bij het verhaal.


Hemel of hel of beide

Diezelfde ongebonden ontwikkeling treffen we aan in kinder- of jeugdromans over de 1ste en 2de Wereldoorlog, die in grote getallen blijven verschijnen. De romans steunen minder op hun historische plot dan wel op de innerlijke groei van de jonge protagonisten en de onmogelijke dilemma’s van leven en dood, trouw en verraad waarmee ze worden geconfronteerd. Een eerste voorbeeld is Els Beertens boek Allemaal willen we de hemel uit 2008. Het handelt over vier jonge Vlamingen in W.O. II die balancerend op de dunne lijn tussen goed en kwaad komen tot het pijnlijke besluit dat de hemel waarnaar iedereen verlangt in feite uiterst lelijk is. Even indrukwekkend is een ander psychologisch oorlogsverhaal De Hondeneters uit 2009 van Marita de Sterck, dat gesitueerd is in W.O. I. Zij schetst een beeld van de Vlaamse buiten tijdens de oorlog doorheen de ogen van een jonge epileptische man waarbij ze bittere armoede, diepe honger en vuil verraad onthult waarbij mensen dieren worden. Even pijnlijk is Bajaar uit 2011 van Martha Heesen. Met de intriges van een Brabantse familiegeschiedenis uitgestrekt over de twee wereldoorlogen, die handelt over verwachting en hoop tegen alle eigenaardigheden in, waar ‘ooit’ overgaat in ‘nooit’. Benny Lindelaufs De hemel van Heivisj uit 2010 is een strak gecomponeerde roman over kiezen en niet kiezen en tegelijk alles verliezen, rijk in verhaallijnen, karakters en krachtige beelden, tintelende dialoog, humor en tragedie. Het hoogste percentage Joodse slachtoffers valt in Sittard-Limburg. De openingszin start hoopvol ‘Op een regenachtige namiddag moest ik naar de Hemel gaan’, maar eindigt hopeloos: slechts één percent overleeft de hel. Dit boek is wellicht de meest complete jeugdroman van de laatste tien jaar. Hij bewijst dat jeugdliteratuur eindelijk volwassen werd.


Levend en treffend

Hoewel in de Lage Landen de strijd rond de kinderliteratuur zich ontwikkelt en hoewel sommige critici van de oude garde erg somber doen over de toekomst van het artistieke kinderboek en jeugdboek, is het evident dat elk decennium genoeg letterlijk en figuurlijk prachtige, authentieke hoge kwaliteitsboeken voortbrengt om te bewijzen dat het genre nog altijd levend is en treffend. De vrijdenkers zijn machtiger dan degenen die zich aan grenzen gebonden voelen. De creativiteitsstroom is niet en nooit in te dammen. De ‘ruimte van het volledige leven’ is oneindig en onvoorspelbaar. Voor iedereen. En dat wij allen – kinderen en volwassenen gelijk – onze ongebreidelde verbeelding en de verhalen nodig hebben, die uit de 21ste eeuw voortspruiten om te weerstaan aan de onzekerheden van het noodlot en onze levens vrij en onvervaard te leven met onze blik gericht op de horizon.

(Naar Mirjam Noorduijn)

  Omhoog
  Vaarwel aan de TV-series
Over stripverhalen en beeldromans
   
 

De strips van Amerikaanse origine verschenen in de Nederlandstalige kranten in de aanloop van de W.O. II. Tijdens de Duitse bezetting werden die niet meer toegelaten en heel wat tekenaars begonnen hun eigen series op te zetten. Denk aan Tom Poes van schrijver en tekenaar Marten Toonder die vanaf 1941 in De Telegraaf verscheen. Een tweede golf kwam na de oorlog. Er was toen een grote behoefte aan een soort komische stripseries, die toegankelijk waren voor lezers van alle leeftijden. De strips waren in feite avonturenverhalen vol humor, hoofdzakelijk in een karikaturale stijl gevat met realistische elementen daarbij op de achtergrond. Suske en Wiske van de cartoonist Willy Vandersteen en in 1945 geïntroduceerd, werd vanaf het begin enorm populair. Toen Vandersteen van dagblad veranderde nam hij 20.000 abonnees met zich mee. De krant engageerde dan Marc Sleen om nieuwe series te tekenen. Dat werd dan Nero, de tweede Vlaamse na-oorlogse stripserie die ook heel populair werd.


Komische strips in de dagbladen in Nederland verschilden fundamenteel van die in Vlaanderen. In Nederland kregen die de vorm van een enkele strip met drie of vier tekeningen met onderschriften die de actie weergaven. De Vlaamse dagbladen kozen resoluut voor een dubbele tekening met tekstballonnetjes. De Nederlandse waren meer tekstgericht dan de Vlaamse. Marten Toonder wordt nog steeds beschouwd als een belangrijke letterkundige: hij bedacht talloze uitdrukkingen die hun weg vonden in de gewone omgangstaal. Niet toevallig schreven ook welbekende en heel populaire auteurs als Godfried Bomans en Cees Buddingh komische strips. Heel wat strips uit dagbladen werden later in albums verzameld in magazineformaat. Daardoor kregen ze een tweede leven. In Vlaanderen werden die albums vaak uitgegeven door de uitgever van de kranten waar ze eerst in verschenen en de verkoop bereikte vlug astronomische hoogte. Niet zo in Nederland. De verkoop van de stripalbums van Marten Toonder werden pas gegeerd, nadat ze door de literaire uitgeverij De Bezige Bij werden uitgegeven.


Eppo

Er waren ook albums die op de jeugd afgestemd waren. In Vlaanderen kwamen vertalingen van de Franse wekelijkse magazines Tintin en Spirou. Kuifje en Robbedoes werden het populairst. Kuifje kreeg ook Vlaamse tekenaars met ook Willy Vandersteen en Bob de Moor, die gedurende vijfendertig jaar de rechterhand waren van Hergé, de schepper van Tintin. De best bekende Vlaamse Robbedoestekenaar was Morris (Maurice de Bavere) wiens Lucky Luke een internationale sensatie is geworden. Later in de jaren 80 zou het wekelijks magazine Robbedoes een sleutelrol vervullen in de groei van de Vlaamse en Nederlandse komische strip. Marc Legendere (Biebel), Luc Cromheecke (Tom Curbon) en Gerrit de Jager (Roel en zijn Beestenboel) werkten mee aan Robbedoes.

In Nederland werd Donald Duck een van ’s lands meest populaire wekelijkse komische strips. Veel inhoud was vertaald, maar nu bevat hij ook Nederlands origineel werk. Ook populair maar het veranderde nogal eens van naam was Pep en Eppo. Het bracht veel Franse vertalingen, maar zorgde er ook voor dat er een specifieke Nederlandse komische stripscène ontstond. Maakten daarin naam door hun bijdragen de tekenaars Peter de Smet, Henk Kuijpers, Dick Matena, Martin Lodwijk, Daan Jippes, Hanco Kolk en Peter de Wit. Ook populaire kranten en zelfs vrouwenbladen publiceerden strips: Nieuwe revue maakte Gerrit de Jager beroemd met zijn De Familie Doorzon en het weekblad Libelle bracht de paginagrote Jan, Jans en de kinderen.


Vandaag blijven vele komische strips in Vlaanderen en Nederland bij het traditionele dagblad- en magazineformaat. In Vlaanderen staan ze bekend als ‘familiestrips’ omdat ze zowel jongeren als ouderen aanspreken. Ze halen indrukwekkende verkoopcijfers: De Kiekeboes van cartoonist Merko zijn goed voor een half miljoen albums per jaar, op de voet gevolgd door F.C. De Kampioenen van Hec Leemans, een spin-off van de populaire TV-serie. Zelfs van Suske en Wiske - zowat vijfentwintig jaar na de dood van zijn schepper Willy Vandersteen - verschijnen per jaar vier nieuwe albums. Suske en Wiske is nog altijd het enige komische magazine dat doorbrak in Nederland met verkoop van 440.000 exemplaren in de Nederlandstalige gebieden in de jaren 90. Sindsdien zakten de cijfers drastisch deels omdat de series in de dagbladen werden stopgezet. Sinds De Kiekeboes in de late jaren 70 is er geen enkele Vlaamse stripserie die nog doorbrak enkel via de kranten. De laatste dertig jaren is het seriekarakter veel minder belangrijk geworden. Intussen werden ook familiestrips gepubliceerd in de albumformule, wat op haar beurt nieuwe deuren opent en nieuwe mogelijkheden schept. Zo is er de gewelddadige spinn-off van Suske en Wiske Amoras van Charel Cambré en Marc Legendre die dat bewijst.

Wel in de kranten blijft in het bijzonder in Nederland de dagelijkse ‘gag strip’: enkelvoudige stripmoppen vergelijkbaar met het internationale Peanuts of Calvin and Hobbes. Peter de Wit tekent Sigmund en werkt samen met Hanco Kolk voor S1ngl. Mark Retera verlegt de grenzen van de bespottelijkheid of de suffigheid met Dirk Jan, Gerrit de Jaegers’ Zusje blijft in trek, en Aimée de Jongh draagt met Snippers bij aan het gratis blad Metro. Dat zijn maar enkele voorbeelden. Humoristische strips verschijnen voor het grootste deel in weekbladen met een enkele paginavullende komische strip per week – Boerke van Peter De Poorter, Esther Verkest van Kim Duchateau, en Kinky & Cosy van Nix. De alternatieve cartoonisten Brecht Vandenbroucke en Jeroom Snelders zijn ertoe geneigd de absurdistische voetstappen te volgen van Kamagurka en Herr Seele, die zelfs in de jaren 80 de pagina’s bereikten van Art Siegelmanns internationale ondergrondmagazine Raw.


Columns

Opvallend is ook dat vele tekenaars de overlapping gebruiken van de politieke cartoon, de komische strip en de editoriale column. Erik Meynen doet dat in Het Laatste Nieuws, waar hij de politici als cartoonfiguren afschildert. Peter Geenen produceert voor het dagblad Trouw en het maandblad Vrij Nederland doldwaze comics die verwantschap vertonen met de column of het editoriaal.

Omdat de markt hier beperkt is, zijn heel wat tekenaars in het buitenland gaan zoeken. Sommigen deden dat op de Franse markt in de jaren 80 en 90. De Nederlandse tekenaar Paul bijvoorbeeld werkte voor het Franse maandblad A suivre en in 2009 publiceerde hij een komische strip gebaseerd op een scenario van de Brusselse scenarist Jean Van Hamme (Thorgat XIII en Largo Winch). Die schreef ook scenario’s voor Griffo – Werner Goelen – die in de jaren 70 deel uitmaakte van het Antwerps Ondergrondcollectief Ercola, maar later koos voor de grote Franse uitgevers.

Een ander fascinerend oeuvre is dat van Marvano. Aanvankelijk produceerde hij vooral science fiction De eeuwige oorlog, Dallas Barr, maar nu richtte hij zich op historische trilogieën [Berlin, Grand Prix, De Joodse Brigade]. Marvano’s werk kan worden beschouwd als een keerpunt in de evolutie van de komische strip in de Lage Landen tijdens de laatste decennia. Het staat nog altijd in de traditie van de klassieke komische avonturenstrip van de Frans-Belgische school, maar het verschilt er ook van. In Marvano’s verhalen ontbreken ‘helden’ zoals ze doorgaans afgeschilderd worden in avonturenstrips. Goed en kwaad bestaan niet; niets staat bij voorbaat vast. Hij veroorlooft zich een hogere graad van vrijheid en verwacht dat zijn (volwassen) lezers hem volgen.

Jongere Vlaamse en Nederlandse cartoonisten hebben de laatste vijftien jaar ook gebruik gemaakt van die vrijheid. Series met terugkerende personages hebben een plaats ingenomen in de beeldroman, nu gewoonlijk een zelfstandig verhaal met onbepaalde lengte dat gebruik maakt van een verscheidenheid van technieken. Zij zijn vooral voor volwassenen ontworpen. Op de internationale scène gaven Marjane Satrapi met Persepolis en vooral Art Spiegelman met Maus de toon aan.


Tante Leny

Alternatieve of literaire comics zijn in feite niet zo nieuw: in de jaren 70 verschenen in Nederland zowat tweehonderd uitgaven van het magazine Tante Leny presenteert. Ze bevatten werk van Joost Swarte, Marc Smeets, Aart Clerckx en later Peter Pontiac. In dezelfde periode verschenen in Vlaanderen enkele uitgaven van Spruit van het Antwerps collectief Ercola. Maar een overvloed aan tekenaars buiten de hoofdstroom is een recente ontwikkeling en voor hen is de seriële komische strip dood en begraven.

Recente Vlaamse tekenaars zijn Judith Vanistendael Toen David zijn stem verloor, Brecht Evens Panther, Ergens waar je niet wil zijn, Randall. C Slaapkoppen en de denkbeeldige Olivier Schrauwen Arsène Schrauwen. Sommigen werden genomineerd voor belangrijke internationale prijzen.  Willy Linthout, auteur van de langlopende en volkse Urbanus comic, naar Urbanus van Anus kreeg verscheidene nominaties op zijn naam en kreeg wereldwijde erkenning voor Jaren van de olifant, een beeldroman volledig met polood getekend, waarin hij probeert in het reine te komen met de zelfmoord van zijn zoon.

Andere tekenaars banen zich een lokale of internationale weg met erg verschillende projecten zoals Stedko, Conz, Ken Broeders, Steve Michiels, Philip Paquet, Simon Spruyt, Wauter Mannaert, Jeroen Janssen, Joris Vermassen, Ephameron, Serge Baken, Ivan Adriaensens, Michael Olbrechts, Wide Vercnocke en Ben Gijsemans. Diens Hubert werd verkocht aan vooraanstaande Britse en Franse uitgevers van comics voordat hij verscheen.

We moeten de huidige ondervertegenwoordiging van vrouwen signaleren. Maar hier zit ook verandering in de lucht. Afgestudeerden van  Sint-Lucas aan de Brusselse kunstschool met Charlotte Dumortier, Inne Haine, Shamissa Debroey en Delphine Frantzen publiceerden beloftevolle beeldromans. De academische komische stripacademie met Judith Vanistendael, Ephameron en Ilah is voor het ogenblik volledig vrouwelijk.

In Nederland betekent Peter Pontiacs Kraut als beeldroman die handelt over de oorlogstijd van zijn vader, een betekenisvolle thematische verandering. De geïllustreerde autobiografie komt voorbij met Jean-Marc Van Tol Opkomst en ondergang van Fokke Johan en Sukkel, Gerrit de Jager Door zonder familie, Michiel van de Pol Terug naar Johan, Gerard Leever Gleeves dagboek, Barbara Stok en Maaike Hartjes. Anderen die belangstelling wekken met beeldromans als auteurs-tekenaars zijn Guido Van Driel Om mekaar in Dokkum, Peter Van Dongen Rampokan, Floor de Goede Dansen op de vulkaan, Mark Hendriks Tibet, Aimée de Jong De terugkeer van de wespendief, en Hanco Kolk wiens soms pijn inspirerende Meccano zijn meesterwerk is. Tim Enthovens bekroonde Binnenskamers is wellicht het merkwaardigste geïllustreerde boek van de laatste jaren, omdat het een autistische perceptie van de wereld met design en stilering probeert te overbruggen.

In vergelijking met hun Vlaamse tegenhangers worden de huidige Nederlandse illustratoren aangetrokken tot de literatuur en de visuele kunsten. De laatste vijftien jaar heeft Dick Metena klassiekers uit de literatuur getransformeerd van Jan Wolkers, Willem Elsschot en Gerard Reve. Milan Hulsing adapteerde succesrijk De aanslag van Harry Mulisch en Nanne Meulendijks produceerde een beeldroman van De wake van Ronald Giphart. Andere tekenaars creëerden ‘grafische biografieën': Rembrandt van Typex, Vincent Van Gogh van Barbara Stok en ook Jheronimus van Marcel Ruijters.


Scholing

De overschakeling van series naar vrijer artistiek werk is grotendeels toe te schrijven aan veranderingen op de markt van de komische strips, maar ook aan de huidige scholing van tekenaars. Vroeger moest iemand die cartoonist wilde worden in de leer gaan bij een ouder ervaren cartoonist. Nu zijn er kunstacademies in Brussel, Gent en Zwolle die uitstekende studies aanbieden in comics, terwijl elders opleidingen bestaan in animatie, design en grafische design die ook aandacht besteden aan de beeldroman. De artistieke visie van de tekenaars en hun ontwikkeling wordt nu beschouwd als belangrijker dan de marktnormen.

Dankzij o.m. die ontwikkelingen is de diversiteit van komische strips in de Lage Landen groter dan ooit. Toch wordt het nog steeds moeilijker om in het levensonderhoud te voorzien van de tekenaars. Voor hen bestaat er nog altijd een markt. Maar voor hen zijn de mogelijkheden toch erg gering. Kranten en magazines bieden hoe langer hoe minder een platform en ook de albumproductie is zwaar terug gevallen. Volgens de statistieken van stripspeciaalzaak.be werden in 2014 zowat 1.270 Nederlandstalige albums gepubliceerd. De meeste waren vertalingen, maar de Vlaamse en Nederlandse tekenaars moeten er niettemin mee concurreren op de markt. Al jaren krimpt de doorsnee editie van albums gestadig. De meest beeldromans verschijnen in druk met tussen de vijfhonderd en duizend kopieën en binnen enkele weken moeten ze hun weg maken vooraleer ze vervangen worden door nieuwe titels. En de overgang naar een inkomen genererend digitaal model moet nog gebeuren.

De regeringen zowel in Vlaanderen als in Nederland ondersteunen de stripauteurs en ook de uitgevers van beeldromans via hun respectieve literaire fondsen. Die ondersteuning is meer dan welkom, maar om het medium leefbaar te houden moeten de makers creatief rekening houden met de veranderingen in het genre, de problemen en mogelijkheden. Alleen subsidies zullen het schip niet drijvend houden.

(Naar Toon Horsten)


  Omhoog
 

Nederlandse literatuur

Referenties

   
  Omhoog
  - De geschiedenis van de Nederlandse literatuur
   
 

Op de website van het Netwerk Didactiek Nederlands (NDN) op de pagina Publicaties vindt u een presentatie van dit project. U vindt er de gepubliceerde boeken en ook de opzet van het initiatief.
Het laatste verschenen boekdeel Bloed en rozen - Deel 6 van de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur krijgt er bijzondere aandacht. Nog twee boekdelen worden verwacht.

Naar de presentatie op NDN

Geschiedenis van de Nederlandse literauur is een breed overkoepelend overzicht van de geschiedenis van de Nederlandstalige literatuur in negen of tien delen.
Een aantal vooraanstaande auteurs werken aan deze reeks. De verschillende delen beschrijven de literatuur uit Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot 2005. De reeks is nog niet compleet.

Nog fundamentele informatie over dit monumentaal opzet:

- op Taalunieversum

- op Ons Erfdeel


  Omhoog
  - De jeugdliteratuur gevat in een recent werk:
“Een land van waan en wijs –
Geschiedenis van de Nederlandse jeugdliteratuur"
   
 

Ook over de publicatie van dit recente standaardwerk over jeugdliteratuur vindt u op de pagina Publicaties van de NDN-website een volwaardige introductie.

Naar de introductie op NDN

Nog fundamentele informatie over deze geschiedenis:

- Taaluniebericht

- Recensie tzum


  Omhoog
  Studiebronnen
   
  Omhoog
  De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL)
   
 

De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL) is een digitale collectie van teksten die behoren tot de Nederlandse letterkunde, taalkunde en cultuurgeschiedenis van de vroegste tijd tot heden. De collectie representeert het hele Nederlandse taalgebied en komt tot stand door een samenwerking tussen de Taalunie, de Vlaamse Erfgoedbibliotheek en de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. De website wordt jaarlijks zo’n vier miljoen keer geraadpleegd.

Sinds de lancering in 1999 door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde groeide de site uit tot een populaire dienst die duizenden literaire teksten, secundaire literatuur en aanvullende informatie als biografieën en audiovisueel materiaal bevat.

Per 1 januari 2015 is www.dbnl.org opgenomen in de dienstverlening van de Koninklijke Bibliotheek (Den Haag). 

In een driejarenplan geeft de Commissie DBNL aan welke doelen zij in de periode 2015-2017 wil bereiken en welke activiteiten daarvoor worden ondernomen.

Zie voor informatie over de organisatie

Naar de DBNL-WEBSITE

  Omhoog
  De Koninklijke Bibliotheek – Bibliotheek van Nederland Den Haag
   
 

Collectie: Anno 2006 zitten in de KB 3,5 miljoen stuks bibliotheekmateriaal, waarvan 2,5 miljoen boeken. Dat komt overeen met ruim 68 kilometer plankruimte, waarvan 49 km voor boeken. De collectie beslaat vrijwel de gehele Nederlandse letterkunde, van grote aantallen middeleeuwse handschriften tot en met de meest recente publicaties. Tot de topstukken behoren bijvoorbeeld de in 1809 aangekochte Beatrijs, het in 2001 verworven Getijdenboek van Trivulzio, het in 2007 verworven Gruuthuse-handschrift.

Adres: Prins Willem-Alexanderhof 5, 2595 BE Den Haag, Nederland

Naar de website van de Koninklijke Bibliotheek

Meer informatie

  Omhoog
  Het Letterenhuis Antwerpen
   
 

Het Letterenhuis is het literaire archief van Vlaanderen. Het verzamelt en bewaart manuscripten, brieven, foto’s en andere documenten van onder meer schrijvers, dichters, uitgevers en literaire tijdschriften van 1800 tot heden.
Deze collectie vormt ideaal bronnenmateriaal bij onderzoek voor biografieën, tekstedities en literaire of (cultuur)historische studies.

Een overzicht van de collectie is online te bekijken in Agrippa, de databank van het Letterenhuis. Documenten kunnen in de leeszaal worden geraadpleegd.

De mooiste en meest aansprekende stukken uit het archief – inclusief schilderijen, affiches en sculpturen – vertellen in de tentoonstelling van het Letterenhuis het boeiende verhaal van de Vlaamse letteren in de 19de en 20ste eeuw.

Schrijvers en lezers, kunst en literatuur, heden en verleden ontmoeten elkaar ook op gelegenheidsexposities en op presentaties, lezingen, rondleidingen en literaire talkshows in het Letterenhuis.

Adres: Minderbroedersstraat 22, 2000 Antwerpen

Naar de website van het Letterenhuis


  Omhoog
  Uit de romans –

Negen  manieren om een roman te beginnen
   
 
Marja Brouwer – Casino

Tot de dag waarop hij Philip van Heemskerk ontmoette had zich in het leven van Rink de Vilder nog nooit iets voorgedaan waarbij zijn persoonlijke kwaliteiten ongestraft tot hun recht konden komen.

Een samenvatting van zijn hieraan voorafgaand curriculum vitae kan dan ook niet kort genoeg zijn. Hij werd geboren bij zonsopgang op 17 oktober 1962 in Den Haag, toen daar hoofdzakelijk de enigszins deprimerende saaiheid heerste van een hofstad in verval.

Tommy Wieringa – Joe Speedboot

Het is een warm voorjaar, in de klas bidden ze voor me omdat ik al meer dan tweehonderd dagen van de wereld ben. Ik heb doorligplekken over mijn hele lichaam en een condoomkatheder om mijn fluit. Dit is het stadium van de coma vigil, legt de dokter mijn ouders uit: ik heb weer een beperkte ontvankelijkheid voor mijn omgeving. Het is goed nieuws, zegt hij, dat ik weer reageer op pijn- en geluidsprikkels. Reageren op pijn is onmiskenbaar een teken van leven.

Peter Terrin – Post Mortem

Ze wordt geboren op 10 augustus 2004, Renée Steegman. Om 14 uur 56 verlaat ze met een diepe frons tussen de wenkbrauwen de moederschoot. Terwijl ik Tereza help ademhalen, hangt boven ons een vroedvrouw die tegen de gigantische buik duwt. Tereza wil niet bevallen, ze wil haar kind dicht bij zich houden, ze weet dat ze haar buik vreselijk zal missen. Ze is tien dagen over tijd, de gynaecoloog vindt dat het nu moet gebeuren.

Oek de Jong – Pier en Oceaan

Toen Dina wakker werd, was ze vergeten dat ze zwanger was. Ze werd gewekt door het gerinkel van melkflessen, dat weerklonk over het water van de Delpratsingel. Ze hoorde de voetstappen van de melkman, het rinkelen van de lege flessen in het rek op het ritme van zijn stappen, hoe hij bij de melkkar de lege flessen door volle verving en terugliep naar de huizenrij. Door het open dakraam stroomde koele lucht naar binnen en gleed over haar gezicht. Met gesloten ogen luisterde ze naar de melkman, die van huis naar huis ging.

Saskia de Coster – Wij en ik

Wij 1980

Niemand komt zomaar op de berg. Vrienden kondigen hun bezoek altijd ruim op voorhand aan. Altijd, zonder uitzondering. Het is een van die vele ongeschreven wetten in de verkaveling op de berg. Onverwacht bezoek zou wel eens voor een gesloten deur kunnen staan, heet het dan, en zou dan onverrichter zake moeten terugkeren, wat een zonde. De bewoners van de verkaveling hebben allemaal een druk bestaan. In hun villa’s midden in plassen groen gras, beschermd door bomen en manshoge omheiningen, komen zij tot rust. Normaal bezoek komt op afspraak. Die afspraak wordt weken voordien in een grote, genaaide agenda van een bank – de luxe-editie voor goede beleggers – van het jaar 1980 neergeschreven. Voor geheime afspraakjes wordt uitgeweken naar snelweghotels, verre vakantieoorden en private clubs met codewoorden.

Tommy Wieringa – Dit zijn de namen

Het echte ding

Pontus Beg was niet de oude man geworden die hij zich had voorgesteld. Er ontbrak iets aan. Er ontbrak zelfs tamelijk veel aan. Als jongen had hij een tijdje met een veiligheidsbril op zijn neus over het erf van zijn vader rondgelopen, met zijn handen op zijn rug – zo stelde hij zich het leven van een oude man voor. Soms gebruikte hij een tak als wandelstok. Meer dan iets anders wilde hij oud zijn. Traag en bedachtzaam, een kapitein die bedaard de storm doorstond. Hij zou sterven als een wijs man.

Marente de Moor – De Nederlandse maagd

Maastricht, 10 september 1936

Beste Egon,

Deze brief behoeft geen postzegel en zal zeker niet ongelezen blijven, want ik geef hem mee aan mijn dochter, die erop zal toezien dat je hem opent. Een persoonlijk antwoord verwacht ik allang niet meer, maar mijn hart juicht bij de gedachte dat jij het meest dierbare in mijn leven leert kennen. Janna, geboren in een tijd die jij mislukt noemde. Ook weet ik dat je erom zult lachen, met het cynische gegrinnik van iemand die is vergeten waarvoor de lach bedoeld is. Dat juist mijn dochter bevangen moest worden door die krankzinnige hartstocht die jij levenskunst noemt, ‘de levenskunst van het doden’, hoe verzin je het. Ze heeft me van slag gebracht. Zal het dan toch waar zijn dat aarde waarop een oorlog heeft gewoed, slechts strijd kan voortbrengen?

Stefan Brijs – Post voor Mevrouw Bromley

Martin was veranderd. Dat viel me meteen op toen hij in de deuropening verscheen en opgewonden verkondigde dat het oorlog was. Het was woensdagochtend 5 augustus 1914. Ik zat te lezen in Paradise Lost. Zijn komst verraste me meer dan zijn woorden. Ik wist niet wat te zeggen.

‘Dat is verdomd goed nieuws, niet?’ vroeg hij, verbaasd dat ik zijn enthousiasme niet spontaan deelde, en als om me te overtuigen voegde hij eraan toe: ‘We zullen die Duitsers eens ’n lesje leren!’

Stefan Hertmans – Oorlog en terpentijn

De verste herinnering die ik aan mijn grootvader heb, is die aan het strand van Oostende – een man van zesenzestig, keurig in het nachtblauwe pak, heeft met de blauwe strandschep van zijn kleinzoon een ondiepe put gegraven waarvan hij de opgeworpen rand heeft afgeplat, zodat hij en zijn vrouw daar enigszins gerieflijk kunnen gaan zitten. Het walletje achter hen heeft hij wat opgehoogd, zodat ze zich beschut weten tegen de aflandige augustuswind, die onder hoge nevelslierten op de terugtrekkende lijn van de golven aanwaait. ZE hebben hun schoenen en sokken uitgedaan en zitten licht met hun tenen bewegend te genieten van de koelte van het dieper liggende, vochtige zand – een voor mij als zesjarig kind ongewoon frivool lijkende daad van deze twee eeuwig in het zwart, grijs of donkerblauw geklede mensen.

  Omhoog
  Wim Brands [+ 4 april 2016]
   
 
Nagenoeg elke liefhebber van boeken kende Wim Brands als de maker van het VPRO-Boeken-programma.

Zijn overlijden schokte de hele literaire wereld in het Nederlandse taalgebied.

Een rijk en intens In Memoriam kunt u hier lezen.

Een mooi stuk over Wim Brands leest u in Ons Erfdeel gepubliceerd één dag na zijn overlijden Avond na avond wachtte hij op dat lied’ - Wim Brands (1959-2016)

In maart 2015 publiceerde hij de bloemlezing “De Nederlandse literatuur van de 21ste eeuw – de nieuwe schrijvers van het nieuwe millennium samengesteld door Wim Brands” Uitgave van Atlas Contact.

Op het eerste schutblad nog voor de titelpagina karakteriseerde de uitgever deze publicatie.

‘De Nederlandse literatuur leeft. In Nederland en in Vlaanderen. Wim Brands is een van de grote aanjagers van de Nederlandse letteren. Die rol vervult hij in eerste instantie met zijn televisieprogramma Boeken, waarin hij in de afgelopen tien jaar menige nieuwe schrijver aan een breed publiek heeft voorgesteld. Uitgangspunt van de interviews die hij met hen voerde was altijd: dit is mooi, dit boek moet je lezen.

In De Nederlandse literatuur van de 21ste eeuw stelt Brands in boekvorm zestig schrijvers aan ons voor die in dit millennium zijn gedebuteerd. Zestig schrijvers waarvan hij zegt: dit moet je lezen. Van elke auteur selecteerde Brands, bijgestaan door zijn dochter, een fragment dat zijn of haar werk typeert en dat zich laat lezen als een verhaal. Wat ontstaat is de allereerste staalkaart van de 21ste–eeuwse literatuur van de lage landen.’

Wie wil kennismaken in een kort bestek met onze eigentijdse Nederlandstalige romanliteratuur vindt in dit boek zijn gading.

 

  Omhoog
  De canon van de Nederlandse Literatuur
vanuit Vlaams perspectief
   
 

Kennismaken met literatuur op school

‘Straks beginnen tienduizenden jongeren aan een nieuw schooljaar in het middelbaar onderwijs, maar slechts een deel van hen zal kennismaken met onze auteurs uit het verleden. Er bestaat geen verplichte leeslijst meer. Aan literatuur wordt almaar minder aandacht besteed, zeker aan die uit het verleden. Ons literair erfgoed bestaat bijgevolg steeds meer uit standbeelden, steeds minder uit lessen literatuur. En dat is ronduit jammer. In deze tijden van flitsende beelden, hypes, blogs, YouTube-sterren en Facebookrellen, zou het mooi zijn jongeren ook kennis te laten maken met de kracht van de letteren en de betekenis van grote schrijvers in hun tijd. De geschiedenis ziet er anders uit door de ogen van Hugo Claus of Louis Paul Boon. Goede schrijvers doen je anders kijken naar de wereld en naar jezelf, ze laten je in de huid van anderen kruipen, ze nodigen je uit na te denken over wat op het eerste gezicht gewoon lijkt. Ze toveren met de taal die wij elke dag gebruiken zonder stil te staan bij de kracht ervan. En bovendien maken ze deel uit van onze geschiedenis en onze cultuur, zijn ze de basis waarop de levende schrijvers voortbouwen.’

Citaat uit
“Ons literair erfgoed bestaat steeds meer uit standbeelden, steeds minder uit lessen literatuur” Gazet van Antwerpen 29/08/2016 door Kris Vanmarsenille

Een heel mooie kans daartoe voor u lezers en voor leraren is DE CANON De 50+1 mooiste literaire werken uit de Nederlanden.

De Canon is een verzameling van hoogtepunten uit de Nederlandstalige literatuur. De Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) en het Vlaams Fonds voor de Letteren hebben de 50+1 belangrijkste en mooiste teksten uit de Nederlanden geselecteerd. De teksten moesten naast hun eeuwigheidswaarde en esthetiek aan twee voorwaarden voldoen: de auteur moest overleden zijn en de eerste publicatie van het werk moest meer dan 25 jaar oud zijn.

De selectie bestrijkt vele facetten van de literatuur: proza, poëzie, theater. De eerste gekozen werken dateren uit de middeleeuwen, de laatste uit de tweede helft van de 20ste eeuw.

De canon toont aan welke boeken er in Vlaanderen als essentiële werken uit de Nederlandstalige literatuur worden beschouwd.

Er is de website en er is het boek.

De website ‘Dynamische canon van de Nederlandstalige literatuur vanuit Vlaams perspectief’. De menupagina Werken geeft toegang met een beschrijving van de werken die in de canon werden opgenomen. U vindt er gegevens over het betreffende werk dat u via de cover bereikt en ook over de auteur.

 

Naast fragmenten uit de gekozen werken worden in het boek korte essays opgenomen waarin de auteurs gesitueerd worden binnen de Nederlandse letteren.

Uit het Woord vooraf citeren we nog:

‘Deze canon is geen in beton gegoten inventaris van zogenaamd verplichte lectuur. Dit is geen stenen tafel voor de eeuwigheid, wel een menukaart die de smaak van vandaag toetst aan de literaire keuken van ons verleden. De canon is een gids, een inspiratie. Niet méér, maar zeker ook niet minder.

De canon is een belangrijke schakel in een beleid van leesbevordering. Hij is een leidraad voor leraren, leesclubs, bibliothecarissen, uitgevers, theatermakers, cultuurministers, televisiemakers en andere lezers. De canon toont aan welke boeken er in Vlaanderen als essentiële werken uit de Nederlandstalige literatuur worden beschouwd.’ (blz. 10)

Om het didactisch gehalte van dit boek met de canon nog te onderstrepen geven we de opbouw nog even aan van de presentatie van elk literair werk. We nemen als voorbeeld het werk dat eerst wordt voorgesteld de Servaaslegende van Hendrik van Veldeke. Op blz. 14, een zwarte bladzijde met de tekst in het wit, staat bovenaan links SENTE SERVAS HENDRIK VAN VELDEKE (1170/1180). Daaronder wordt de figuur van Veldeke en zijn werk even gesitueerd. Op de volgende witte bladzijden 15-17 staat een essay met een wat ruimere situering van het werk zelf met zijn inhoud en de omstandigheden waarin het tot stand kwam. Op bladzijden 18-19 staat het fragment zelf uit de Sente Servas met de verzen 2919-2956 links in verzen de Middelnederlandse tekst in gotisch schrift en in de rechter kolom de vertaling in huidig Nederlands met bovenaan de situering van de gekozen verzen binnen het geheel van het werk.

En zo worden achtereenvolgens alle literaire werken voorgesteld.

Gesneden brood voor de leraar Nederlands en voor de literatuurliefhebber die de herinnering aan zijn eigen literatuuronderwijs snel en accuraat wil oproepen.

  Omhoog
 

Tot slot

   
 
Ik ben niet alleen gek op boeken, ik hou ook erg van lezen, en maak daar toch nog steeds tijd voor vrij. De Nederlandse literatuur is er voor u.


We eindigen met een uitspraak van de Nederlands-Surinaamse schrijfster Astrid Roemer in de radio-uitzending op Klara van zaterdagvoormiddag 1 oktober 2016:

“Lezen is eten”
  Omhoog

Colofon

Redactie van het e-zine 'Vivat academia" Editie 8

- Bruno Comer, hoofdredactie - voorzitter VVA-afdeling Brugge
- Ghislain Duchâteau, eindredactie - vicevoorzitter VVA-nationaal
- Paul Becue, redactielid - voorzitter VVA-Nationaal

Afmelding

Wie deze nieuwsbrief liever niet ontvangt, kan zich afmelden met een berichtje naar
het VVA-secretariaat