Redactioneel


* O Quae Mutatio Rerum -
Het KVOHV




* Voordracht Piet Carpentier over de geschiedenis van het VVA





* Karakteristieken en tendensen in de VVA-Publicaties en in het VVA - Paul Becue



* De beleidsnota van het VVA - Paul Becue



* De onderzoeksrechter in de branding - opsporen in de rechtstaat - Joris Luyckx


* Erkenning voor academisch werk over Vlaamse Beweging - Lof voor Louis Vos Lieve Gervers - Lode Wils


* De ongeziene blikken op de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur - Ghislain Duchâteau



* Verslag van een internationaal symposium over de Nederlandse historicus Pieter Geyl - Reinier Salvarda


 


 


 


 



 


 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

 





 



 


 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
   
 

Vivat Academia nummer 9

februari 2017

Speciale editie: het Archief van het VVA

   
   
  Redactioneel
 
Beste VVA-Vrienden,

Dankzij de goede zorgen van Ghislain kunnen we u weer het huidige e-zine aanbieden. Het is wel een erg speciaal nummer, want de hoofdmoot gaat over de geschiedenis van het VVA.

De aanleiding was het feit dat we in de VVB-lokalen, waar ons administratief secretariaat is gevestigd, in het voorjaar van 2016 ongeveer 40 edities van ons vroeger tijdschrift Vivat Academia terugvonden. We bladerden daar eens in en waren van oordeel dat het toch mooi materiaal was dat op de website moest komen. Iedereen kan het dus zo consulteren.

We gingen dus op zoek naar alle andere nummers van Vivat Academia en van het een komt het andere. We ontdekten de voorloper hiervan, Mededelingsblad AVOHV, de KVOHV-Tijdingen, drie VVA-monografieën, enz. … Met uitzondering van de KVOHV-Tijdingen (1934-1940) is alles intussen gescand en geïndexeerd. Tegen de Algemene Ledendag op zaterdag 22 april e.k. te Brugge zullen ook de KVOHV-Tijdingen consulteerbaar zijn. Mede dankzij het engagement van Ghislain is alles nu consulteerbaar op de website onder de rubriek “VV-Archief”. We raden iedereen eens aan daarin te grasduinen en zo getuige te zijn van de rijke geschiedenis en rol die het VVA gespeeld heeft in de strijd voor de Vlaamse ontvoogding. Het is de moeite waard.

In dit e-zine vindt u een syntheseartikel hiervan, dat ook op de website staat. Voorts vindt U nog een schets van het ontstaan van het AVOHV dat in 1960 transformeerde in het VVA, en een herneming van een artikel over de geschiedenis van het VVA geschreven door dr. P. Carpentier en dat reeds gepubliceerd was in nr. 70 van Vivat Academia (1989).

We moeten deze rijke geschiedenis van het VVA koesteren en zeker respecteren. Maar anderzijds staat de wereld niet stil, en moet o.i. de Vlaamse Beweging en dus ook het VVA, een andere invulling krijgen. Dat komt tot uiting in de beleidsnota die we in de zomer van 2016 geschreven hebben en waarachter de Centrale Raad van het VVA zich heeft geschaard. We hopen zo dat het VVA op andere jongere leeftijdsgroepen een grotere aantrekkingskracht kan uitoefenen. Dat wil niet zeggen dat het VVA niet leeft. Ik had het genoegen de bestuursvergaderingen in de Afdelingen Brussel, Campinia, Antwerpen en Oost-Vlaanderen te bezoeken en ik kon zelf merken dat er veel engagement is om telkens weer een mooi programma in elkaar te boksen. Dat gebeurt in niet altijd even gemakkelijke omstandigheden.

In dezelfde zin besliste de Centrale Raad op 18 februari 2017 de naam van het “Verbond der Vlaamse Academici” te veranderen in “Vereniging Vlaamse Academici”. Die naam heeft een meer eigentijds karakter. De initialen VVA en het logo blijven onveranderd.

Naast de geschiedenis van het VVA vindt u ook nog andere historische bijdragen in dit e-zine. Opmerkelijk is de laudatio die prof. L. Wils geschreven heeft bij de uireiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw aan de prof. L. Vos en L. Gevers op 11 juli 2016. Lode Wils geldt als de pionier van de Vlaamse wetenschappelijke geschiedschrijving en L. Vos wordt enigszins als zijn opvolger beschouwd. Louis Vos komt trouwens op 28 maart spreken voor de afdeling Antwerpen en iedereen is welkom!.

Tot slot herhalen we dat het e-zine alleen maar leefbaar is als iedereen van tijd tot tijd zijn steentje ertoe bijdraagt.

We wensen u veel leesgenot.

Paul Becue

Algemene voorzitter

19 februari 2017



 

Omhoog

 

O Quae Mutatio Rerum? Het Katholiek Vlaamsch Oud-hoogstudenverbond (KVOHV)

   
 

Het artikel geeft kort de voorgeschiedenis van het VVA weer. Het is afkomstig uit de ADVN-Mededelingen en werd ons overgemaakt door Tom Cobbaert. Het ADVN is het Archief, Documentatie- en Onderzoekscentrum voor het Vlaams-Nationalisme.
Website
: http://advn.be/.

De voordracht van Piet Carpentier over de VVA-geschiedenis (Vivat Academia nr. 70) sluit daarop aan.

***

Het Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond (KVOHV) behoort tot de traditie van oud-hoogstudentenbonden waarvan de eerste in 1886 van start ging. Zo werd onder de impuls van Emiel De Visschere in december 1886 de Oud-Hoogstudentenbond van West-Vlaanderen opgericht. In navolging van West-Vlaanderen werden er ook oud-hoogstudentenbonden opgericht in de vier andere Vlaamse provincies. Samen bliezen ze in 1907 de voormalige Vlaamse Katholieke Landsbond nieuw leven in onder de naam Katholieke Vlaamsche Landsbond (KVL). Het voornaamste strijdpunt van de oud-hoogstudentenbonden was de vernederlandsing van het onderwijs en van de Gentse Universiteit. Wegens de oorlog en de deelname aan het activisme van tal van vooraanstaanden hielden de meeste bonden na 1918 op te bestaan. Reeds vanaf 1924-1925 werden naar aanleiding van de Leuvense studentenrevolte, nieuwe oud-hoogstudentenbonden opgericht in Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen. Zij kwamen evenwel nooit tot een krachtenbundeling, terwijl de naoorlogse KVL onder de leiding van Frans Van Cauwelaert een veel bredere beweging was geworden.

De afwezigheid van een actieve oud-hoogstudentenbond bleef niet onopgemerkt voor het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV). Voorzitter Piet Meuwissen richtte in 1933 de Oud-Studentenbond Leuven (OSB) op. In Antwerpen werd twee jaar later een Katholieke Vlaamsche Oud-Hoogstudentenbond (KVOHB) gesticht. De twee verenigingen vonden elkaar al snel en smolten op 8 maart 1936 samen tot het Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond (KVOHV). Het KVOHV werd van meet af aan georganiseerd als een landelijke federatie met een centrale raad en vijf gouwbonden. Het secretariaat was in handen van de Brusselse advocaat Andreas Van Houwe, die het in september 1938 aan algemeen secretaris Jozef Custers overdroeg. Van 1936 tot 1940 was Hendrik Van de Wijer voorzitter van het KVOHV. Als drijvende kracht achter Nieuw Vlaanderen, een onafhankelijk Leuvens initiatief met rechtse intellectuele inslag, zorgde hij ervoor dat dit weekblad de spreekbuis werd van het KVOHV. Hoewel het tijdschrift pas vanaf 1937 officieel het orgaan van het KVOHV werd, leunden zowel de oud-hoogstudentenbond als het tijdschrift inhoudelijk meteen dicht bij elkaar aan. Beide streefden naar federalisme en een concentratie van rechts Vlaamse en katholieke krachten. In de zomer van 1936 organiseerden ze trouwens, samen met KVL, een succesvol Congres van de Vlaamsche Concentratie. Een daaropvolgend gepland congres over federalisme ging uiteindelijk niet door. Het KVOHV organiseerde verder politieke diners met vooraanstaande tafelsprekers, centrale voordrachten over actuele thema’s en publiceerde brochures over het taalstatuut in het leger en de ‘kolonisatie’ van Vlaanderen. Daarnaast bleef het KVOHV contact houden met het KVHV, onder meer op de jaarlijkse Vlierbeekfeesten, waar in 1938 een overkoepelend Vlaams Academisch Verbond werd opgericht.

De Tweede Wereldoorlog betekende het einde voor de actieve werking van het KVOHV. In 1950 werd in Antwerpen opnieuw een Vlaams Oud-Hoogstudenverbond opgericht, ofschoon er onder voorzitterschap van Corneel Heymans in maart 1951 een algemene vergadering van het KVOHV werd georganiseerd. Beide verenigingen versmolten in mei 1951 tot het Algemeen Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond (AVOHV), dat vanaf 1960 Het Verbond der Vlaamse Academici (VVA) zou heten.

Het archief van het KVOHV (BE ADVN AC 819) werd onlangs (her)ontdekt en door het ADVN (Archief, Documentatie- en Onderzoekscentrum voor het Vlaams-Nationalisme) ontsloten. Gevormd door secretaris Jozef Custers, omvat het archief voornamelijk de periode 1938-1940. Via Jozef De Troyer kwam het archief in de jaren 1970 bij VVA-voorzitter Pieter Carpentier terecht. Na zijn overlijden werd het samen met zijn persoonlijk archief (BE ADVN AC 817) het archief van VVA Antwerpen (BE ADVN AC 818) aan het ADVN overgedragen. Het archief van het KVOHV bevat uitgebreide briefwisseling betreffende de algemene werking en de centrale raad. Dossiers over de bestuursvergaderingen, de afdelingen, ledenwerving en activiteiten vervolledigen samen met knipsels over standpunten en andere katholieke studentenbewegingen dit boeiende archief.

Naschrift

Eind november 2016 heeft Paul Becue ook het archief van VVA-Antwerpen dat in zijn bezit was overgedragen. Het betreft al de verslagen van het Algemeen Bestuur in Antwerpen sinds de jaren ’80, die de voormalige secretaris Vera Vercruysse hem een paar jaar geleden overhandigd had. Ook alle stukken van Becues voorzitterschap in Afdeling Antwerpen (2008-2014) werden overhandigd.

We raden alle VVA-Afdelingen hetzelfde te doen. Enkel zo kan het erg interessante erfgoed van het VVA als vereniging op duurzame wijze bewaard blijven voor het nageslacht.

Deze tekst blijft permanent bereikbaar op de VVA-website onder de rubriek VV-Archief
pagina KVOHV-tijdingen

  Omhoog
 

Voordracht dr. med. Piet Carpentier over de geschiedenis van het VVA (Afdeling Antwerpen)

   
 

Hieronder publiceren we opnieuw de voordracht die dr. med. gynaecoloog Piet Carpentier in 1989 gehouden heeft naar aanleiding van de duizendste V.V.A-activiteit te Antwerpen. Hij spreekt er over de geschiedenis van het V.V.A. na eerst enkele algemene beschouwingen. Piet Carpentier heeft zich steeds sterk ingezet voor het V.V.A.. Hij was eerst voorzitter van de V.V.A.-Afdeling Antwerpen en werd daarna Algemene Voorzitter. Hij was ook jarenlang Algemene Voorzitter van het V.V.A. Hij was lang een van de drijvende krachten van het V.V.A. Op 20 december 2016 vond de 1.500ste activiteit plaats in de Afdeling Antwerpen. Gelet op het thema van dit e-zine vinden we het de moeite waard om deze tekst opnieuw ‘integraal’ te publiceren.

Ook deze tekst blijft permanent bereikbaar op de VVA-website onder de rubriek VV-Archief pagina KVOHV-tijdingen.

Speciaal aangeboden aan onze jongere leden.

Naar aanleiding van de 1000ste bijeenkomst van V.V.A. Antwerpen: Dr. Carpentier op zijn best.

Dat ik hier vandaag op deze duizendste verjaardag van het V.V.A.-Antwerpen mag aantreden om U een overzicht te geven van onze jarenlange geschiedenis, die als een firmament met de sterren van zoveel honderden vergaderingen is bezaaid, vervult mij met trots, maar ook met huiver. Het is immers onmogelijk binnen een kort tijdsbestek U de volledige kronijke te brengen van zovele jaren.

Het probleem is niet nieuw, zoals voldoende blijkt uit de proloog van Henry V, waar Shakespeare door hetzelfde gevoel van onmacht wordt overvallen en daarom een beroep doet op de “imaginary forces”, de verbeelding van het auditorium “turning the accomplishments of many years into an hour glass”, om als het ware de verrichtingen van zovele jaren te dwingen in een vernauwende zandlloper. Edoch, de geschiedenis laat niet toe, de teugels van Uw verbeelding al te zeer te vieren en dus wil ik een poging doen om U het ontstaan, het wezen en het doel van het V.V.A evenals zijn plaats in de context van de recente, Vlaamse geschiedenis te schetsen zonder uw academisch geduld op de proef te stellen door het voorlezen van een lijst namen en feiten. Ik zal U deze laatste slechts vermelden in zover ze dienstig zijn om mijn opzet te stofferen. Ook met het gebruik van wierook wil ik zuinig omspringen – quid hoc ad aeternitatem - al zal ik er, begrijpelijk, meer aanwenden voor de doden dan voor de levenden en meer voor de ouderen, die allengs tot de geschiedenis gaan behoren dan voor de jongeren. Tevens zal U mijn schroom aanvoelen bij het behandelen van mijn eigen mandaten. “Le moi est haïssable” leerde ik van niemand minder dan van Jozef Van Overstraeten, al heb ik me nadien wel vaak afgevraagd, wie de euvele moed had opgebracht hém dat te vertellen!

Wanneer we vandaag omzien en de “faits et gestes” overschouwen van de afdeling Antwerpen van het Verbond der Vlaamse Acdemici, kunnen we niet ontkomen aan een gevoel van fierheid en ontroering. Fierheid om wat het V.V.A., om wat wij allen samen hebben tot stand gebracht, ontroering om hen, die ons daarbij aanvoerden of ter zijde stonden, doch reeds van ons zijn heengegaan. Voor deze laatsten en voor de ouderen onder ons was het V.V.A een belangrijk stuk van hun leven. Zij werden volwassen in een tijd, dat er om de meest elementaire rechten van onze Vlaamse volksgemeenschap in het stiefmoederlijke België hard en vooral vasthoudend moest worden gestreden. Gelooft U me, het was een goede strijd en hij bracht vele vruchten voort, in die mate zelfs, dat onze kinderen het onrecht praktisch niet meer hebben ervaren en er soms aan twijfelen, of het wel ooit heeft bestaan, in die mate ook, dat de Vlaamse strijd, thans sterk verdund gemeengoed is geworden en dreigt te verflauwen … Hier, precies hier, ligt nog altijd een taak voor het V.V.A., om op te roepen, om aan te sporen, om, als Cassandra, te waarschuwen voor het houten paard van de listige tegenstanders. Timeo Danaos et dona ferentes!

Hier dan raken we aan het wezen én de oorsprong én de ratio van onze vereniging. Ze dankt haar ontstaan, evenals trouwens vele van haar kenmerken en erfelijkheden aan de studentenbeweging. De student is jong, vurig, idealistisch, denkt dat hij alles weet en kan en gaat derhalve in een handomdraai de wereld veranderen. De oud-student is rijper, wijzer, bedachtzamer en beseft om zich heen kijkend, welk voorrecht hij heeft genoten te kunnen studeren en wat dit aan zijn gemeenschap heeft gekost. Hij beseft dat deze gemeenschap voor het grootste deel bestaat uit werkende mensen, die wel zijn studies hielpen mogelijk maken, maar zelf niet hebben gestudeerd, soms zelfs amper geletterd zijn en mede daardoor telkens weer gewillige slachtoffers worden van de Belgische biefstukpolitiek. Hoe kan hij beter wederdienst bewijzen aan zijn volk, dan door zijn kennis, vorming en intellect ten dienste te stellen van de strijd voor de rechten van dit volk, door publicaties, moties, manifestaties, door met een blik gericht op de toekomst initiatieven te nemen of te eisen, door bovenal als een wacht op de kantelen, te waken en te waarschuwen. Dit vraagt studie, bezinning, overleg en vorming.

Welnu, alles wat ik zoëven aan de rechtgeaarde oud-student heb toegeschreven, heeft het V.V.A. in zijn doelstellingen opgenomen en binnen de eigen gelederen georganiseerd. De interdisciplinaire wederzijdse vorming werd in de hand gewerkt door voordrachten en ontmoetingen, uitstappen, bezoeken en reizen. Dat bij dit alles levensblijheid, jouissantie en feestelijkheden allerhande niet achterwege bleven, was slechts het natuurlijk gevolg van de hoger uiteengezette studentikoze erfelijkheid. Een echt V.V.A-er blijft gans zijn leven student en kan nooit tot bourgeois ontaarden.

Ziedaar dan onze psychologische afstamming, maar ook objectief-geschiedkundig wortelt het V.V.A in de studentenbeweging. Reeds voor ’14 bestonden er Vlaamse studentenbonden, waarin ook de oud-studenten een plaats hadden en die deel uitmaakten van gouwbonden, gegroepeerd in een overkoepelende landsbond, die onder leiding stond van Adelfonds Hendrickx en ook van de U, beter bekende, Ernest Claes.

De wereldramp van 14-18 kwam dit alles tragisch onderbreken. Gelukkig, ook al is ons gezichtsveld vaak te beperkt om het waar te nemen, niets van wat men voor Vlaanderen doet, gaat verloren. Vele studenten en oud-studenten hebben aan de IJzer een cruciale rol gespeeld in de organisatie van de frontbeweging, die de betonnen grondvest is geworden van onze Vlaamse strijd. "Hier ons bloed, wanneer ons recht! Wat een hartenkreet en wat een vraag. Het antwoord van de geschiedenis, dat niemand toen kon horen, luidde eigenlijk: "nooit... of misschien met veel geluk en moeite min of meer
op het eind van deze eeuw ..." En... de grote oorlog liep ten einde, maar de boer, hij ploegde voort ...en zijn zonen, die gingen studeren, ditmaal wederkerig impuls ontvangend van de fronters, hervatten ook de studentenbeweging. En omdat ze nu met veel meer waren, ontstond het K.V.H.V.(Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond) en het K.V.O.H.V. (Katholiek Vlaams Oud-Hoogstudenten Verbond), dit laatste onder de leiding van prof. dr. Jozef van de Weijer en mr. Jo Custers. Het gezaghebbende tijdschrift "Nieuw Vlaanderen" in dezelfde kringen van start gegaan, werd zowat het lijfblad van het K.V.O.H.V.

Dit alles speelde zich hoofdzakelijk af te Leuven, dé hogeschool van Vlaanderen. De mensen waren toen nog erg katholiek en zelfs, ik zou bijna zeggen, vooràl voor de West-Vlamingen, was Gent slechts een tweede optie. Brussel en Luik kwamen helemaal niet in aanmerking, behalve dan voor Paul Beeckman, die te Luik zijn rechtenstudies ging beëindigen na het consilium abeundi, tegen hem door het Leuvense rectoraat uitgevaardigd.

En dergelijke consilia zijn er heel wat gevallen tegen onze studentenleiders, ook zelfs in de colleges, waar veel overtuigde Vlaamse jongens, behorend tot het bezielde en bezielende A.K.V.S. (Algemeen Katholiek Vlaams Studentenverbond) eveneens werden weggestuurd. Was het bestuur van dit land altijd al gekenmerkt door vijandige bekrompenheid en kortzichtigheid, het bestuur van de Kerk was het toen niet minder en de primaten van Mechelen uit die tijd, leken af en toe meer de biologische term dan de kerkelijke titel te verdienen. Gelukkig voor Vlaanderen, was er de trouw van de meer onafhankelijke abten en kloosterlingen en van de geheel ambitieloze "petits vicaires". Ondanks alle tegenkanting kwam de Vlaamse studentenbeweging sterker dan ooit op gang, organiseerde glansrijke Groot-Nederlandse congressen, groeide en bloeide en toen kwam, in 40-45, de tweede wereldramp over ons land.

Het was weer hetzelfde en toch heel anders: er kwam ditmaal geen IJzerfront, er kwam een Oostfront, een groot verschil. Het bewijs van de Vlaamsvijandigheid van België werd geleverd, klaar als kristal. Het had na '18 geen enkele dankbaarheid betoond tegenover de IJzerjongens, die voor het land hun bloed hadden vergoten en de koninklijke belofte van "gelijkheid in rechte en in feite" werd nooit nagekomen. Na '45 vervolgde België met de meest onverbiddelijke genadeloosheid de Oostfrontsoldaten, die nota bene, niet eens een bondgenoot van het land hadden bekampt, maar wel de wapens hadden opgenomen tegen een bedreiging voor onze Westerse beschavinq, welke bedreiging ten andere nog in onze dagen tot een nooit geziene wapenwedloop heeft aanleiding gegeven!

Waar België na '18 schoorvoetend amnestie had toegestaan voor de activisten, blijven we daar nu nog steeds op wachten voor de veroordeelden van na '45, nu nog steeds, 44 jaar later! En nog altijd gaan de franskiljons, de Franstalige Brusselaars en de Walen daar prat op, zonder blijkbaar een ogenblik te beseffen wat ze zouden zijn zonder ons.

De repressie of beter het schrikbewind na '45 was van een ongekende brutaliteit en onrechtvaardigheid, men wilde en men zou de Vlaamse strijd, eens en voor goed, de grond instampen. Toen dat na een paar jaar ei zo na gelukt scheen te zijn, brak de dag aan dat men voorzichtig, en van mond tot mond, toch weer met Rodenbach kon zeggen: "Daar roert entwat in Vlaanderen ..." en inderdaad, daar begint dan ook onze recente geschiedenis, het heropstarten van onze oudstudentenstrijd, zoals de ouderen onder ons, die volop hebben beleefd en meegestreden. Haec - hodie - meminisse juvabit! Ja, laten wij het ons vandaag herinneren en daarin vreugde scheppen!

De eersten om na de oorlog, zoals dat toen heette "het gevallen vaandel" van de oud-hoogstudentenbeweging opnieuw op te nemen waren als voorzitter, onze Vlaamse Nobelprijswinnaar, prof. dr. Corneel Heymans en als secretaris, meester Frans van der Elst (nvdr.: Van der Elst werd later voorzitter van de Volksunie). Er werd druk vergaderd en overleg gepleegd en men besloot met een zuiver Vlaams onverzuild imago en vrij van alle partijpolitiek naar buiten te treden en daarom werd in de reeks initialen, de K. van katholiek vervangen door de A van algemeen, zodus het Algemeen Vlaams Oud-Hoogstudenten Verbond, A.V.O.H.V. Niet iedereen was met die A erg gelukkig en de Leuvense NIA (nos jungit amicitia), wat katholieker zeker dan de rest, haakte af. A.V.O.H.V., het was een hele mondvol natuurlijk en dus werd vanaf 1960, vooral onder invloed van de volgende algemene voorzitter, prof. dr. Walter Opsomer, de beweging omgedoopt tot Verbond der Vlaamse Academici, kort V.V.A. De hem opvolgende algemene voorzitters, willen we hier volledigheidshalve enkel vermelden. Het waren in de loop der jaren respectievelijk dr. med. Karel Goddeeris, dr. jur. Paul Beeckman, Uw dienaar, dr. med. André van Lerberghe, prof. dr. med. Piet de Somer, rector van Leuven en dr. jur. Roger Devriendt, de huidige algemene voorzitter.

Van meet af aan in 1952, was onze afdeling Antwerpen de sterkste en de meest actieve. Haar eerste voorzitter was dr. jur. meester Jozef de Smet, een overtuigd en moedig maar onbesproken Vlaming, onbesproken in zake repressie natuurlijk - dat behoorden alle vooraanstaanden toen nog te zijn. Helaas werd zijn voorzitterschap weldra afgebroken door zijn al te vroegtijdig overlijden. Hij werd in '53 opgevolgd door Walter Opsomer, zoon van de geadelde schilder Isidoor baron Opsomer, wiens titel hij later erfde. Walter werd zonder enige twijfel onze meest verdienstelijke voorzitter en hield dat volle tien jaar uit, van 1953 tot 1963, en hoe! Hij was terzelfdertijd algemene voorzitter, gaf een blad uit voor het V.V.A., een werkelijk tijdschrift, waar het latere Vivat Academia maar schamel tegen was, en dat hij zelf grotendeels volschreef, kloeg zonder verpozen in de felste bewoordingen het onrecht aan en hield niet op te ijveren voor amnestie, voor een universiteit Antwerpen en voor federalisme. Hij wist zich bovendien te omringen met uitstekende medewerkers, waarvan wij er twee meer bijzonder willen vermelden. De eerste was dr. jur. Walter Bouchery, een onstuimige natuur, een Vlaamse vechter, die als secretaris de andere bestuursleden in allerlei acties en initiatieven als een slavendrijver voortjoeg en terroriseerde, maar ipso facto de afdeling stevig uitbouwde. Ook hij werd ons, ingevolge een tragisch verkeersongeval, door de dood al te vroeg ontrukt. Na hem kwam als secretaris dr. jur. Jef Heinz, aan wie, naast burgemeester Craeybeckx, een enorme verdienste toekomt in de strijd voor de Antwerpse Universiteit. Zonder hem was ze er wellicht niet of slechts veel later gekomen. Merkwaardig genoeg, heeft hij daarna in alle bescheidenheid het strijdgewoel verlaten. Vlaanderen, ook de stillen werken aan u!

Walter Opsomer werd in '63 als voorzitter opgevolgd door dr. med. Mon van Thillo, een telg uit een familie van bijzonder uitgeslapen Kempenaren! Hij verspreidde vreugde, goed humeur en jouissantie om zich heen, als een immer aanwezig fluïdum. Aldus was hij, reeds in de eerste jaren van deze afdeling, na bepaalde vergaderingen de animator geweest van menig onvergetelijke studentikoze nacht! Zijn dynamisme, diplomatische gaven en invloed op vrienden én andersdenkenden vervingen met positief resultaat nauwkeurigheid en stiptheid. Hij was de levende weerlegging van de bekende Amerikaanse bestseller "How to win friends and influence people", waar als allereerste stelregel wordt voorgehouden zich de namen van de mensen nauwkeurig in het geheugen te prenten. Welnu Mon had dat helemaal niet nodig "to influence people" en zeker niet "to win friends". What's in a name? Van den Boeynants was voor Mon steevast Boeynaems en Theillard de Chardin zowaar één keer Gérard Dujardin. Ook na zijn mandaat bleef hij nog lange jaren een onmisbare vezel in het hart van de afdeling, een vriend en een vader en hij kreeg van ons de titel van erevoorzitter. Nu nog voelen we, als we aan hem denken, de treurnis van het afscheid, toen hij ons in 1976 is ontvallen. Mon werd in '65 als voorzitter opgevolgd door drs. Joris Denis, die jarenlang secretaris en ook een bijzonder nauwgezette penningmeester was geweest. Hij was dus een heel ander type én van beroep een hoog ambtenaar op een ministerie in Brussel, waar hij er zich, met zijn typische vasthoudendheid, liet op voorstaan, steeds onberispelijk Nederlands te spreken, hoewel hij het Frans beheerste op een wijze, waar iedereen van opkeek. Onberispelijk waren ook zijn voorkomen en zijn vestimentaire attributen, kortom, hij was het type van de Vlaamse gentleman en deed aldus onze afdeling alle eer aan. Het was volop in de "happy sixties" en onze afdeling was, door ledenaantal en activiteit, op een hoogtepunt van bloei, toen mij in opvolging van Joris, in '68 het voorzitterschap werd toevertrouwd. In feite was dit het gevolg van de niets ontziende overtuigingskracht van Mon, die mij zowat in de voorzitterszetel had gekatapulteerd. Gelukkig kreeg ik de kostbare hulp en wijze raad van Jan Debeuckelaere en Valeer Portier, die meer ervaring hadden van het verenigingsleven en van het politieke bestel. Het werden vier zware, maar vruchtbare jaren, we straalden goed uit en hadden regelmatig prominente sprekers over de vloer, waaronder vaak universiteitsrectoren van zeer diverse pluimage, want de strijd voor de universiteit Antwerpen begon naar een positieve uitkomst over te hellen en Piet de Somer was bang dat Leuven daaronder zou lijden. In die tijd werden we vrienden en zo konden we hem later aantrekken als algemeen voorzitter.

Ik werd in '72 opgevolgd door ons aller vriend Jan Debeuckelaere, zoon van de ruwaard Adiel, bezield met hetzelfde vuur, maar tevens gekenmerkt door hetzelfde pragmatische en dezelfde realiteitszin. Het bestuur van de afdeling was bij hem in efficiënte handen en de programmakeuze, zo van de voordrachten als van de activiteiten, getuigde van zin voor politiek en voor cultuur, zowel in historisch-artistieke als in meer gastronomisch-aardse perspectieven.

Hij gaf op zijn beurt in '74 de leiding door aan Valeer Portier, de West-Vlaming uit Gistel, de bezielde, de onvermoeide Vlaamse strijder, die dan nog terzelfdertijd voorzitter was van het Algemeen Nederlands Zangverbond, het A.N.Z. De verdienste van Valeer reikt voor onze afdeling veel verder dan de twee korte jaren van zijn mandaat. Het belang van zijn invloed als bestuurslid voor en na die periode is niet in te schatten. Hij heeft aan de wieg gestaan van onze afdeling. Hij was de wijze mensenkenner die kon raad geven, waarschuwen en vermanen, die sprekers uit de hoogste en uit de meest uiteenlopende kringen wist aan te trekken, die steeds onvervaard de waarheid recht liet wedervaren en altijd opnieuw bereid werd gevonden om zich in te zetten. Zonder dat iemand het merkte, vooral hijzelf niet, heeft hij zich in de dienst voor Vlaanderen ongenadig versleten, zodat hij ons niet zo lang geleden, maar veel te vroeg, is ontvallen. Mi lanct na di, geselle mijn.

Valeer werd als voorzitter in '76 opgevolgd door iemand uit zijn streek, waarbij men niet kan spreken van nepotisme ten hoogste van droit du sol. Het was Herman van Steenland, eveneens uit Gistel en tevens zoon van een vader, wiens naam een bijzondere plaats inneemt in de annalen van de Vlaamse strijd. Herman zette op waardige wijze de traditie van zijn voorgangers verder, met minzaamheid, welsprekendheid en gezond verstand. In zijn mandaat, maar ook in zijn invloed als bestuurslid, daarvoor en daarna, ontwaren we steeds weer de hang naar het culturele, het literaire, het schone.

Zijn opvolging in '78 komt, zij het nu meer bepaald van de kust, weer uit dezelfde streek. - Hoe kan het anders, West-Vlaanderen heeft de wereld bevrucht! - Het is Rudi Deryckere, een briljant ingenieur maar niet louter een man van cijfers. Hij is welbespraakt, houdt zich onvoorwaardelijk aan zindelijk Nederlands en is een geducht tegenstander in een debat, dat echter ingevolge zijn milde humor nooit ontaardt. Zijn kennis en belangstelling zijn encyclopedisch en strekken zich uit naar handel en nijverheid, naar cultuur en literatuur in verschillende talen en naar de diverse ideologieën, die onze wereld beroeren. Illich schreef voor hem meer dan één "Iivre de chevet" !

Zijn opvolger in '80 is apotheker Emiel Hoet, tevens bibliofiel van goeden huize en in de jaren daarvoor man van Lies. Lies was een begrip, een sieraad van onze afdeling, zo Antwerps, zo Boergondisch, zo bruisend van leven, maar die ons zo jong en zo pijnlijk verliet. Toch aanvaardt Miel daarna het voorzitterschap, rustig, kalm, efficiënt, uiterlijk onverstoord door de beproevingen en de zorgen. Ook ideologisch houdt hij het vaandel hoog en wil daarbij heel af en toe een conservatief tintje laten doorschemeren, dan bewijst dit alleen hoe onverzuild wij zijn.

Na hem krijgen we, het werd stilaan tijd, in '83 een dame als voorzitter, Mevrouw Yvonne Lammens, neuroloog en psychiater, gevormd in Nederland, en ook aan de academie van Antwerpen, maar dan in de plastische kunsten. Ze brengt een hele nieuwe noot in het bestuur, vrouwelijk, artistiek, progressief ... en staat terdege haar mannetje. De bestuursvergaderingen te haren huize voor het zomerreces, zullen legendarisch blijven.

Na haar breekt in '86 het mandaat aan van onze huidige voorzitter, weer een dame, Mevrouw Kris d'Huyvetter-Swinnen, die in haar jonge tijd de Sorbonne en vermoedelijk ook de landen daaromtrent heeft plat gelopen. Haar onze Thatcher te noemen, zou niet rechtvaardig zijn en veel te vleiend voor de Engelse eerste minister. Haar belezenheid is onvoorstelbaar, haar energie kent geen grenzen en haar organisatietalent is spreekwoordelijk. Na in de leer te zijn gegaan bij ingenieur Meten Montaye, heeft ze, vooral in het ons door de geschiedenis ontnomen deel van Vlaanderen, reizen ingericht, die niet louter uitstapjes waren, maar echte vormingsdagen, labore et constantia. Haar laatste en meest originele innovatie is het schrijven, en in de kortste tijd nog wel, van toneelstukken, gebaseerd op een klassiek gegeven, sterk aanleunend bij de actualiteit, opgevoerd door eigen leden en tot ver buiten onze eigen ledenkring belangstelling genietend: Dr. No, Julius Caesar, Romeo en Julia.

Goede vrienden, commilitones,

Aan het eind van mijn overzicht gekomen, merk ik, dat ik u de geschiedenis van het VV.A. (nvdr. van Antwerpen) heb willen bijbrengen, zoals dit vroeger op school gebeurde voor de Egyptenaren, hoofdzakelijk door het opsommen van de dynastie der farao's. Vergeef mij als ik te veel mensen en te weinig feiten heb besproken, teveel vertelde over de voorzitters en te weinig over de andere leden. Ik wil proberen dit goed te maken.

Vooreerst de andere leden: ze alle vernoemen is natuurlijk uitgesloten, zelfs alleen de meest verdienstelijke vermelden is al niet mogelijk. Daarom heb ik er twee uitgekozen, die door hun trouw en volharding, kunnen gelden als symbolen van geheel ons ledencorps.

De eerste is Jozef Peeters, doctor in de pedagogie en psychologie, die ons recent in zijn vierennegentigste levensjaar is ontvallen. Jozef Peeters, is er Vlaamser naam? Ook hij stond aan de wieg van deze afdeling en nam daarna, achtereenvolgens als lid, als bestuurslid en als erebestuurslid, met nooit aflatende trouw deel aan al onze activiteiten. Hij was de vriendelijkheid, schuchterheid en bescheidenheid in persoon, maar als de Vlaamse belangen in het gedrang kwamen, richtte hij zich op als een leeuw! Ook nog als de ouderdom ging wegen en de stem ging verzwakken, stond hij recht en sprak zijn woord, het woord van een rechtvaardige, het woord van een onkreukbare, het woord van een intellectueel en belezen man. Ja, belezen was hij en een bibliofiel, zijn huis puilde uit van de boeken, hij kende de geslachten van koningen, hertogen en graven, hun onderlinge huwelijken, hun maîtresses en verwantschappen en kon over hen met omhaal van omstandigheden vertellen, alsof hij er zelf bij geweest was. Wij, zijn vrienden, hadden allen een plaats in zijn astrologisch systeem en wij hadden allen één of meer voorgangers in zijn geschiedenis: Goethe, Newton, Danton, Bismarck... et j' en passe. Wél moet worden toegegeven, dat hij onze respectievelijke sterrenbeelden, wat we dan ook mochten zijn, maagd of schorpioen, door een of andere spits gevonden conjunctie of oppositie van hemellichamen, gaarne in de richting van de leeuw omboog, maar dat zal wel een onbewuste uiting zijn geweest van zijn diepgeworteld flamingantisme. Goeie Jozef Peeters, we hebben u zolang bij ons gehad en we moeten daarvoor dankbaar zijn, maar toch zullen wij u erg missen: gij waart een zeer bijzonder kruid in onze Vlaamse soep.

Er is een tweede man, die ik wens te vermelden en in wie ik alle getrouwen en gedienstigen van onze afdeling wil eren. Het zou onrechtvaardig zijn, hem zelfs in deze beknopte historische schets voorbij te gaan, want hij heeft het mandaat vervuld van vele voorzitters! Het is Erik Brinckman, penningmeester van deze afdeling en gelijktijdig ook van de Centrale Raad sinds wel twintig jaar. Wat zou het VVA, wat zou deze afdeling zonder hem zijn geweest? Voorwaar ik zeg u, een heel stuk minder, want een vereniging is maar zo gezond als haar financiën. Weer een West-Vlaming, uit Brugge, en weer een ingenieur, werkzaam bij Gevaert, een bijzonder schrandere en exacte geest, die de taal der cijfers volledig beheerst en vooral ook aan het bestuur duidelijk laat begrijpen. Erik in naam van ons allen wens ik u hier te huldigen en te danken. Kristin, ik kan niet laten u hierbij te betrekken, omdat ge Erik altijd geholpen en gesteund hebt, omdat ge tot in uw huishouden met ons VVA begaan waart en in de loop van vele jaren telkens weer sprekers hebt gezocht en ingeleid. Kristin, ook bedankt.

En nu de feiten. Ik heb al te weinig gesproken over de interessante, korte of soms uiterst lange, lezingen, over de vinnige debatten, de heftige discussies, de toespraken van eerste ministers, ministers en partijleiders, de luisterrijke banketten met burgemeester Craeybeckx, goeverneur Kinsbergen en onze betreurde Johan Fleerackers en de, zoals dat heet "ruisende", beter beroezende en wel eens fel bewogen balnachten, de vieringen, onze vijfhonderdste, ook hier in dit huis, onze plechtige openingen van het academisch jaar, de interessante wandeltochten en uitstappen, de reizen, de skivakanties, mét de kinderen, wat soms, ongeweten en ongewild, leidde tot een huwelijkspolitiek avant la lettre. Een groot aantal van al deze activiteiten, de zogenaamde "extracurriculaire", werden niet eens meegeteld om het cijfer 1000 te bereiken!

Ik heb niet gesproken over onze zusterafdelingen, meestal uit onze schoot ontstaan. Over Campinia Academica, die in de streek van Turnhout en Herentals, reeds voor '14 een zelfstandig bestaan leidde en zeer vroeg bij het VVA aansloot. Over Taxandria in de Voor- en Noorderkempen, over Klein-Brabant, over Mechelen, zovele dynamisch-actieve afdelingen, vijf in totaal in de gouw Antwerpen. In feite een tijdlang zes, want om weloverwogen een generatieprobleem te voorkomen, schonken wij ook het leven aan een Jong-V.VA.-Antwerpen. Toen na verloop van tijd zijn leden en bestuursleden zelf niet meer zo jong bleken te zijn is het Jong-V.VA teruggekeerd in onze warme moederschoot.

Waar tijd en woorden te kort schieten, wil ik tot besluit de balans opmaken en alles herleiden tot de drie krachtlijnen van onze jarenlange actie: universiteit Antwerpen, federalisme, amnestie. Het eerste, de universiteit Antwerpen, hebben we samen met burgemeester Lode Craeybeckx weten af te dwingen. Men zal ons dat wellicht betwisten, want de overwinning heeft vele vaders. Die vaders hielden zich aanvankelijk gedeisd, want het was geen schoon kind, het was een soort Siamese drieling, maar het groeide goed op en het evolueert nu naar eenheid en volwassenheid. Het federalisme. waarvoor wij met talrijke andere Vlaamse organisaties altijd hebben geijverd en mee gemanifesteerd en waarvan Theo Lefèvre ons in ons eigen stamlokaal kwam vertellen, dat we het er nooit zouden doorhalen, - ik zal het nooit vergeten, het was 17 oktober 1967, in Rusland vierde men glorierijk de vijftigste verjaardag van de Oktoberrevolutie - dat federalisme is nu moeizaam in wording, elke dag opnieuw, maar het moet en het zàl er komen. En de amnestie ...wel, die kwam er niet, ondanks alle moeite en inspanning, smeekschriften, handtekeninzamelingen, betogingen, publicaties, ze kwam er niet om de goede reden, dat het vat niet kan geven wat het niet in heeft. Deze staat is uniek ter wereld, hij kent géén amnestie. Albanië wél, Vietnam wel ... Vele regeringen in Oost-Europa blijken op dit ogenblik soepeler en menselijker dan het Belgisch establishment, waarvan wij derhalve de verdwijning moeten eisen en bespoedigen, het is onze verdomde plicht!    

Naschrift

Het artikel geeft een overzicht tot 1989. Voor de volledigheid geven we hieronder de opeenvolgende voorzitters weer van zowel het Centraal Bestuur als de Afdeling Antwerpen. Zonder verdere commentaar.

Algemene Voorzitter VVA

1984-1990                    Dr. Juris Roger Devriendt
1990-1996                    Prof. Dr. Med. Eric Ponette.
1996-2004                    Prof. Dr. Matthias Storme
2004-2012                    Prof. Dr. Frank Fleerackers
2012-2016                    Em. Prof. Ir. Reinhart Verschoore
2016-                           Lic. Paul Becue           

Voorzitter VVA-Afdeling Antwerpen

1986-1994                    Lic. Kris d’Huyvetter-Swinnen
1994-1997                    Dr. Germ. Fil. Yvette Stoops
1997-2002                    Ir. Marc Van Dongen
2002-2004                    Lic. Kristin Hilderson-Brinckman
2004-2008                    Dr. Jan Van Reeth
2008-2014                    Lic. Paul Becue
2014-                           Ir. Julien Bulcke          

  Omhoog
 


Karakteristieken en tendensen in de VVA-publicaties en in het VVA

   
 

1. Inleiding

In mei 2016 botsten we toevallig in de VVB (1)-lokalen te Berchem op een reeks edities van Vivat Academia. Het waren ongeveer 40 nummers van de jaren ’90 tot 2008. Op een totaal van 139 nummers Vivat Academia was dat dus 29 % van het totaal. We bladerden daar eens in en zagen dat er toch heel veel interessant materiaal in zat. Diverse personaliteiten hadden immers ooit een artikel geschreven voor het VVA. De artikels zijn ook een reflectie van de tijdsgeest waarin ze gepubliceerd werden en dus erg interessant historisch materiaal.
 
We gingen vervolgens op zoek naar de overige nummers. De voormalige algemene voorzitters Eric Ponette en Matthias Storme beschikken over een ruim privé-archief en waren bereid ontbrekende nummers uit te lenen. Van hen vernamen we ook dat er een voorloper van Vivat Academia was, nl. het Mededelingsblad van het AVOHV (2)-VVA.

We gingen verder grasduinen en belandden bij het ADVN (Archief, Documentatie en Onderzoekscentrum voor het Vlaams-nationalisme) dat zijn kantoren heeft in de Lange Leemstraat nr. 26 te 2018 Antwerpen (website: http://advn.be/). Het ADVN is een archief en onderzoekscentrum, erkend door de Vlaamse Gemeenschap als landelijke culturele archiefinstelling. Het functioneert vanuit een open maatschappelijke geest en is gesteund op een wetenschappelijke en professionele methodologie. Het ADVN verzamelt, bewaart en beheert het erfgoed omtrent de Vlaamse Beweging in haar brede historische en thematische context. De personeelsleden van het ADVN waren ook erg behulpzaam en verschaften ons vele nummers van Vivat Academia, Mededelingsblad AVOHV en de Tijdingen van het KVOHV in Nieuw Vlaanderen.

Op 11 juli 2016 zijn we begonnen alles in te scannen, met de bedoeling op de VVA-Website een archief te creëren. Alle leden, en ook niet-leden, kunnen dan zo nagaan wat het rijke verleden van het VVA en zijn voorgangers is geweest en welke rol het heeft gespeeld in de Vlaamse Beweging. Het erfgoed is immers indrukwekkend en moet gekoesterd worden.

De bedoeling van dit artikel is enkele algemene karakteristieken en trends aan te geven, zonder al te veel in te gaan op de inhoud van de diverse artikels. Want er is o.i. toch in al die jaren verandering te bespeuren. Dat is ook logisch: de tijd staat niet stil.
 
Ook nu staat het VVA voor uitdagende tijden en moeten vroeger bewandelde paden verlaten worden. Maar daarover zullen we het hebben in ons beleidsplan.   

We gaan hier niet in op de ontstaansgeschiedenis van de diverse verenigingen die hier vermeld worden. Daarvoor verwijzen we naar de andere artikelen in dit e-zine.

2. De diverse tijdschriften

In feite kunnen we vier periodes onderscheiden, waarvan de tweede en de derde tot dusver de belangrijkste zijn. Het is dan ook vooral over die periodes dat we het in de volgende alinea’s zullen hebben.

2.1. Tijdingen KVOHV (3)

Het KVOHV ontstond na de Eerste Wereldoorlog rond 1935. Haar voorzitter, prof. dr. Jozef van de Weijer, wordt beschouwd als de eerste voorzitter van het VVA. (4)In de schoot van het KVOHV ontstond immers reeds in 1938 bij de jaarlijkse Vlierbeekfeesten een overkoepelend Vlaams Academisch Verbond, maar we mogen dat zeker niet gelijkstellen met het huidige VVA.

Als drijvende kracht achter Nieuw Vlaanderen, een onafhankelijk Leuvens initiatief met rechtse intellectuele inslag, zorgde Van de Weijer ervoor dat dit weekblad de spreekbuis werd van het KVOHV. Het zijn de “Tijdingen van het KVOHV” die verschenen als een deel van “Nieuw Vlaanderen”.

2.2. Het Mededelingsblad van het AVOHV.

Het AVOHV is de opvolger van het KVOHV. Het startte in 1951. De K (van Katholiek) werd vervangen door de A van Algemeen om het pluralistisch karakter te vrijwaren. In 1960 werd dat het Mededelingsblad van het VVA. De naam werd veranderd omdat die van AVOHV nogal omslachtig was.

Het Mededelingsblad van het AVOHV was aanvankelijk enkel op de Antwerpse gouw gericht (gouw is de vroegere benaming voor afdeling). Maar het duurde niet lang of het blad groeide uit tot de spreekbuis voor de hele beweging.

We kunnen hier vier periodes onderscheiden:
-De eerste 2 jaargangen: het is een wit boekje dat gemiddeld 16 blz. telt. Er is geen kaft;
-De derde en vierde jaargang: het boekje krijgt een steviger roze kaft, met op de voorzijde een inhoudstafel. We zien ook een moderne schets van de universiteitsbibliotheek in Leuven (Ladeuzeplein) en Gent (architect Van De Velde, aan de Rozier): dat zal zo blijven tot het einde in 1970. Voor elke maand is er een nummer, maar voor de 4e jaargang zit de mot er toch al in: er worden meestal 2 tot 3 nummers gebundeld in een boekje;
-Vanaf de 5e jaargang krijgt het boekje een witte kaft. De eerste bundeling van nr. 1-2 heet nog “Mededelingsblad AVOHV”, maar vanaf nr. 3 wijzigt de naam in “Mededelingsblad VVA”. Voorzitter Goddeeris stelt duidelijk dat de reden van de naamsverandering de vereenvoudiging is (pagina 1). Er zijn dat jaar maar 3 boekjes. De zesde jaargang is iets beter met zes boekjes, maar de zevende en achtste jaargang tellen allebei slechts drie boekjes. Die omvatten wel ca. 32 blz.; 
-Vanaf de tiende jaargang (nvdr.: we weten niets van de negende jaargang) krijgt het blad een groter formaat, maar het wordt beperkt tot 4 blz. en de kaft verdwijnt. Soms is het zelfs slechts 2 blz. Maar de schets van de twee universiteitsbibliotheken in Leuven en Gent blijft op de voorzijde.

2.3. Vivat Academia.

In juli 1970 stak Vivat Academia van wal en het tijdschrift verscheen tot 2008. Aan die carrière van 38 jaar kwam een einde toen het VVA met de vijf jaarboeken begon.

We kunnen grosso modo voor Vivat Academia vier periodes onderscheiden:
-Nr. 1- t/m 39: op de 1e pagina was er een geel-zwarte band waarop Verbond der Vlaamse Academici en Vivat Academia stonden. Op de 1e pagina stond er meestal een manifest. P. Carpentier was nagenoeg twaalf jaar lang alleen verantwoordelijk voor de redactie ervan;
-Nr. 40 t/m 69: in nr. 40 wordt aangekondigd “Vivat Academia anders dan anders”. Het wil nu een “berichtenblad” voor de leden zijn, geen “tijdschrift”. De pagina’s zijn groter, maar worden sterk gereduceerd: gemiddeld 4 blz. (maar 2 tot 8 blz. is ook soms mogelijk). Het is duidelijk dat het blad dan een moeilijke tijd meemaakt. Op de voorzijde zien we voor het eerst het VVA-logo dat nog steeds geldt;
-Nr. 70 t/m  107: Vivat Academia wordt weer een handig boekje, en telt meer pagina’s. Het is gemiddeld 20 pagina’s dik;
-Nr. 108 t/m 139: Het boekje wordt iets groter, maar ook dikker. Het worden er nu gemiddeld 40 pagina’s. De bezielende kracht is hoofdredacteur Frank Judo.

2.4. E-zine

Alhoewel de VVA-jaarboeken van heel goede kwaliteit waren en inhoudelijk zeer sterk, werd in 2012 gestopt met de publicatie ervan. Ze kostten veel geld en vereisten veel tijd en energie van de verantwoordelijke redacteurs.

Om die reden begon het VVA in 2013 opnieuw met een tijdschrift. Maar we waren het digitale tijdperk ingetreden en de publicatie op papier werd verlaten. Het is in digitale vorm ook veel goedkoper. Het VVA heeft sindsdien twee publicaties:
-de E-Nieuwsflits die eerder korte actuele nieuwsfeiten rond het VVA aanbrengt en verder ook verwijst via koppelingen naar boeiende nieuwsberichten;
-het E-zine dat meer diepgaande en uitgebreide artikelen van academisch niveau publiceert.

De E-magazines moeten wel gezien worden in combinatie met de huidige VVA-websites (5): informatie van de afdelingsbesturen kwam vroeger geregeld voor in de tijdschriften. Nu is ze bereikbaar op de diverse websites van het VVA.

3. Engagement

Doorheen al die jaren merken we wel op dat het tijdschrift er alleen maar is kunnen komen door het engagement van een paar personen. Het valt duidelijk op dat wanneer die personen ermee stoppen, het blad het (tijdelijk) moeilijk heeft om verder te gaan:
-de publicatie wordt veel onregelmatiger;
-de omvang daalt ook sterk.

Op gevaar af enkele personen te vergeten, kunnen we toch in al die jaren de volgende (hoofd)redacteuren als grote trekkers van het tijdschrift onderscheiden:
-J. Heinz
-L. De Kleermaeker
-L. Elaut
-P. Carpentier
-Fr. Judo
-Gh. Duchâteau voor het e-zine (6).

Maar anderen waren ook heel erg actief, zoals de meeste voormalige algemene voorzitters, die een goede pen hadden.  
 
 Er zijn dus vroeger tal van ups en downs geweest.

4. De Antwerpse Afdeling

We stipten al aan dat het eerste nummer van het Mededelingsblad AVOHV het blad was voor de Antwerpse gouw. In de beginjaren was de Antwerpse afdeling wel de belangrijkste, maar snel komen andere lokale afdelingen eveneens aan bod.   

De Antwerpse afdeling bleef wel een van de belangrijkste en heeft waarschijnlijk het grootste aantal activiteiten gerealiseerd. Op 20 december 2016 vierde de Antwerpse afdeling trouwens haar 1.500ste activiteit (27 jaar na de 1.000ste activiteit).

Op het ogenblik hebben andere afdelingen, althans qua ledenaantal, de overhand genomen. We denken hierbij vooral aan Limburg en Brugge.

5. Inhoud

Wat de inhoud betreft kunnen we over het algemeen de volgende grote items onderscheiden.

5.1. De gouwen/afdelingen en hun leden.

In eerste instantie waren de tijdschriften een medium om aan de leden kenbaar te maken:
-het programma van de diverse gouwen/afdelingen;
-het verslag van de diverse activiteiten in de diverse gouwen/afdelingen.

Maar dat gebeurde wel heel onregelmatig. Sommige jaren kwam dat uitgebreid aan bod, andere jaren was er nagenoeg niets. Alle activiteiten van de afdelingen kunnen nu op de centrale VVA-website geconsulteerd worden, ten minste als de desbetreffende afdeling de informatie doorstuurt naar de centrale webmaster. De lokale activiteiten staan nu permanent op de pagina Afdelingen van onze algemene VVA-website.

De belangrijke persoonlijke gegevens van de diverse leden komen ook aan bod: huwelijken, geboortes en overlijdens. Maar ook dat gebeurde over al de jaren erg onregelmatig. We raden echter de diverse leden die al lang lid zijn van het VVA aan om in het archief te gaan neuzen: hoogstwaarschijnlijk zullen ze een spoor van zichzelf terugvinden. Van een van de twee huidige algemene ondervoorzitters wordt de geboorte vermeld in het zesde nummer van het Mededelingsblad AVOHV in 1957, nadat voordien aangegeven was dat zijn ouders in het huwelijk waren getreden.

Opvallend is dat het VVA onder zijn leden steeds veel geneesheren heeft gekend, daarnaast zijn er ook  heel wat advocaten/juristen.

In het eerste nummer van het Mededelingsblad AVOHV kunnen we een volledige lijst zien van al de leden uit de Antwerpse gouw. Dat gebeurt ook nog eenmaal voor West-Vlaanderen (nr. 2 uit de 2e jg.), maar daarna zien we die lijsten niet meer.

Geregeld werd ook de samenstelling van de besturen van de diverse lokale afdelingen bekendgemaakt, evenals die van de volledige Centrale Raad en het centrale Dagelijkse Bestuur (of hoofdbestuur). Nu staan die gegevens op de VVA-websites. Van de leden van het hoofdbestuur vindt u een fotootje met hun namen op de pagina Bestuur van de algemene VVA-website en voor de afdelingen staan de namen van de afdelingsvoorzitter en de afdelingssecretaris met hun direct bereikbaar e-mailadres op de pagina Afdelingen van de algemene VVA-website.

5.2. De Vlaamse eisen.

Over al die jaren heen zien we toch duidelijk dat de eisen van de Vlaamse Beweging sterk op de voorgrond treden. Dat gebeurde via voornamelijk drie instrumenten: het manifest, de motie en het memorandum. De term resolutie hebben we niet gezien. Vele kwamen tot stand in samenwerking met het OVV, het Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen.

Al de grote strijdpunten van de Vlaamse Beweging kwamen aan de orde:
- de amnestiekwestie;
- de vastlegging van de taalgrens;
- de strijd rond Leuven Vlaams;
- de problemen rond de Voerstreek en de Brusselse faciliteitengemeenten;
- de tweetaligheid van Brussel en de vertegenwoordiging van de Brusselse Vlamingen;
- de taaltoestanden in het Rode Kruis;
- de diverse staatshervormingen;
- de financiële transfers naar het zuiden (Waals staal; Cockerill …);
- de splitsing van de sociale zekerheid;
-  ...
In al die materies liet het VVA zijn stem horen. Maar naarmate vele van die strijdpunten geregeld werden, verminderde de aandacht ervoor met de tijd.

Er worden wel nog manifesten gepubliceerd, maar het ritme is sterk vertraagd. Zo waren er:
- in november 2005 het Manifest voor een zelfstanding Vlaanderen in Europa van de Denkgroep “In de Warande”;
- in 2008-2010 de tien Gravensteenmanifesten;
- op 1 mei 2013 het Manifest van de linkse Vooruitgroep.
Men kan ze consulteren op de pagina Manifesten van de centrale VVA-website.

5.3. In memoriam

Tot de jaren ’90 werd er geregeld een In memoriam geschreven naar aanleiding van een overlijden van een lid. Dat gebeurde vooral voor leden die een belangrijke rol hadden gespeeld in de Vlaamse Beweging.

5.4. Huldeboeken

Het Mededelingsblad van het AVOHV publiceerde geregeld een huldebetoon voor een nog levende persoonlijkheid die verdienstelijk was geweest voor de Vlaamse Beweging, lid was van het VVA en al een hoge gezegende leeftijd had bereikt.

Soms ging de redactie nog een stap verder en werden volledige nummers gewijd aan een huldeboek. Er waren zo de volgende huldeboeken:
- Dr. Jan Grauls (6e jg., nr.3)
- Prof. Dr. C. Heymans (7e jg., nr. 1)
- Prof. Dr. H. J. Van de Wijer (8e jg., nr. 3)

5.5. Academische wereld

Academici stellen natuurlijk veel belang in allerlei academische onderwerpen. Daarbij kwam bijvoorbeeld het wetenschappelijk onderzoek in Vlaanderen geregeld aan bod. Voordrachten met betrekking tot die onderwerpen werden soms integraal gepubliceerd.

Ook de evolutie van het studentenaantal in de diverse universiteiten werd vaak medegedeeld. Eveneens kwam de financiering van de universiteiten aan de orde. Het VVA en dan vooral onder impuls van de Antwerpse afdeling was een van de belangrijkste protagonisten die zorgden voor de creatie van de Universiteit Antwerpen
(advocaat J. Heinz schreef hierover tal van artikelen).

5.6. Cultuur

Cultuur komt ook geregeld aan bod. Zo wordt in de jaren ’70 en ’80 jaarlijks aandacht besteed aan het Festival van Vlaanderen. Maar andere culturele manifestaties komen eveneens ter sprake.

5.7. Taal

Wie over cultuur spreekt, denkt natuurlijk ook aan de taal. Beide staan nauw met elkaar in verband. De zorg en de verdediging van de Nederlandse taal kwam altijd prominent aan de orde. Geregeld werd zo verslag uitgebracht van het Algemeen Nederlands Congres.

De laatste jaren kwam dat in het e-zine zelfs heel sterk aan bod. Zie bijvoorbeeld het speciale e-zine nr. 5 Nederlands schept kansen van oktober 2015. Het toenemende gebruik van het Engels als onderwijstaal aan de universiteiten is sinds 2002 tot op de dag van vandaag een strijdpunt van het VVA, terwijl de klassieke Vlaamse strijd minder acuut werd.

Ook op de centrale VVA-website komt het thema taal uitgebreid aan de orde op twee pagina's: Taalinformatie en Artikels rond taal, taalgebruik, taalpolitiek.

5.8. Algemene Ledendag

Gedurende jaren werd in het tijdschrift een uitgebreid verslag gemaakt over de Algemene Ledendag, geïllustreerd met foto’s. Daarin werd dan enerzijds een verslag gemaakt van deze hoogmis voor de vereniging en anderzijds werd de voordracht van de hoofdspreker gepubliceerd (of ook van de andere sprekers indien dat het geval was). Het is echter jammer dat die traditie de laatste jaren werd verlaten.

Maar de VVA-leden vinden wel een beknopt (foto)verslag op de centrale VVA-website, soms aangevuld met de voordracht van de hoofdspreker of laureaat van de VVA-prijs. Via externe koppelingen kunnen de teksten toegankelijk worden gemaakt. Daartoe is er de pagina Algemene Ledendag op de website, die bereikbaar is via het submenu onder de knop Wie zijn we? Wat doen we?

5.9. Verslagen Centrale Raad

Gedurende een tijdje (vnl. in de jaren ’80) werd ook het verslag gepubliceerd van de beraadslagingen in de Centrale Raad. Maar ook dat gebeurde niet op een systematische wijze. Gegevens over de beslissingen van de Centrale Raad vindt u nu op onze webpagina Bestuur.

5.10. Voodrachten VVA-voorzitters

Zowel de toespraken van de algemene voorzitters, als die van sommige in de lokale afdelingen werden weergegeven. Maar er bestond daarrond geen echte systematiek. Dat kon voorkomen naar aanleiding van de opening van het academische werkjaar of van een Nieuwjaarsbijeenkomst.

5.11. Statuten VVA

De statuten werden geregeld integraal gepubliceerd, vooral wanneer men er een paar belangrijke wijzigingen aan had doorgevoerd. Ze zijn nu permanent bereikbaar op de thuispagina van onze algemene website.

5.12. VVA-Prijs

Sinds 9 jaar kent het VVA een prijs toe aan een verdienstelijke Vlaming, die tot Vlaamse academicus van het jaar wordt benoemd.

Maar eerder gebeurde dat ook al een paar keer vanaf 1990, maar in een andere vorm. Toen heette de VVA-prijs de Prof. Walter Opsomerprijs. De kandidaten dienden een verhandeling in en op basis daarvan werd de winnaar gekozen. De winnaar kreeg 100.000 BEF, waarvan de helft gefinancierd werd uit de nalatenschap van Prof. Dr. W. Opsomer (die eertijds algemene voorzitter was).

Zo behaalde de huidige provinciegouverneur van Antwerpen, Cathy Berx, de prijs met haar verhandeling “ De ruime grondwetgevende bevoegdheid van deelstaten: een rechtsvergelijkende studie” (Vivat Academia nr. 89, p. 9).

6. Personaliteiten

Diverse sterke persoonlijkheden passeerden ‘de revue’.

6.1. Voordrachten.

De lijst van personen die voordrachten voor de diverse lokale afdelingen van het VVA hebben gebracht, is impressionant. We kunnen zeggen dat bijna iedereen die op een of ander vlak een maatschappelijk impact heeft gehad in Vlaanderen aan het woord is geweest. We  raden jullie hiervoor aan te kijken naar de diverse programma’s van de afdelingen in de tijdschriften.

Ook jonge toekomstige politici maakten hun opwachting als spreker binnen het VVA. Zo wordt in de eerste twee edities van de vierde jaargang van het Mededelingsblad OVAHV in 1959 (respectievelijk  p. 11 en 31) een paar keer melding gemaakt van de voorzitter van het VVS (Vereniging Vlaamse Studenten) Wilfried Maertens, die achteraf de langst zittende eerste minister in de Belgische geschiedenis zou worden.

6.2. Politici

Diverse politici kwamen aan het woord, althans als dit principieel zes maand voor de verkiezingen gebeurde. Het VVA stelt zich immers politiek neutraal op en is pluralistisch. Het mag geen kleur bekennen bij verkiezingen door politici van een bepaalde partij juist voor de verkiezingen een spreekforum te bieden.

De eerlijkheid gebiedt ons wel te erkennen dat Vlaamsgezinde politici meer aan het woord kwamen. Maar ook anderen zoals Théo Lefèvre (CVP), die het federalisme niet zag zitten in de jaren ’60, werden als spreker uitgenodigd (Mededelingsblad VVA, 12e jg., nr. 1, p. 1).

De toespraken van de Antwerpse burgemeester Lode Craeybeckx werden een paar keer gepubliceerd. Hij was socialist en lid van het VVA.

Ook de gouverneurs kwamen geregeld aan het woord en dat vanuit diverse provincies zoals West-Vlaanderen, Antwerpen, Brabant, ... De kersverse Antwerpse gouverneur Kinsbergen hield de ‘keynote speech’ in 1967 naar aanleiding van de 400ste activiteit in Antwerpen (Mededelingsblad AVOHV 12 jg., nr.3 en 4).

Geregeld werden over heikele Vlaamse thema’s brieven verstuurd naar vooraanstaande politici, zoals
de Belgische eerste minister (bv. L. Tindemans: Vivat Academia nr. 16, p. 1; nr. 20, p. 29) of Vlaamse Minister-President (bv. L. Van Den Brande: Vivat Academia nr. 87, p. 23).

6.3. Vlaamse Beweging

Diverse grote persoonlijkheden uit de Vlaamse Beweging waren lid, tot zelfs voorzitter van een lokale afdeling van het VVA. Ze schreven ook geregeld in het tijdschrift. We vermelden hier bijvoorbeeld de grote namen van de Frontbeweging aan de IJzer zoals Adiel De Beuckelaere, Hendrik Borginon en Philip De Pillecyn. Ook Flor Grammens schreef dikwijls wat, net zoals Valeer Portier. Die laatste was van 1952 tot 1987 voorzitter van het Algemeen Nederlands Zangverbond (ANZ) en ook een paar jaar voorzitter van de Antwerpse Afdeling (1974-1976).

6.4. Algemene voorzitters

De algemene voorzitters van het VVA (zie addendum op het einde) waren ook niet van de minste. De meeste waren dokters en professoren die doceerden aan de universiteit. Een van hen, prof. dr. Corneel Heymans, was Nobelprijswinnaar. Piet De Somer was rector aan de Katholieke Universiteit Leuven.

7. Samenwerking met andere verenigingen

Het VVA had een nauwe samenwerking met diverse verenigingen, die dan ook dikwijls aan het woord kwamen in het tijdschrift. In Vivat Academia verscheen vanaf 1972 tot 1981 een rubriek “Van wapenbroeders … en zusterorganisaties” waarin de activiteiten van die organisaties aan bod kwamen.

7.1. OVV (Overlegcentrum van Vlaamse Verenigingen).

Het VVA was een van de oprichters van het OVV in 1964-1966. Samen met het OVV heeft het VVA diverse ‘resoluties’ van het OVV ondersteund en gepubliceerd in het tijdschrift. Dat gebeurde dikwijls in het heetst van de Vlaamse strijd (de jaren ’70 en ’80). Sinds de jaren ’90 is dat echter sterk verminderd. Het OVV bestaat nog en organiseert om de twee maand nog een vergadering van het Algemeen Bestuur, maar onlangs organiseerde het een reflectief zelfonderzoek naar aanleiding van zijn 50ste verjaardag.

Website: http://www.ovv.vlaanderen/

7.2. VVB (Vlaamse Volksbeweging).

Net zoals het VVA en OVV kwam de VVB geregeld op de voorgrond met harde Vlaamse eisen. Tussen VVA en VVB bestaat er sinds 2000 een protocolakkoord voor een technische samenwerking.

Website: http://www.vvb.org/

7.3. VVO (Verbond Vlaams Overheidspersoneel).

Het VVO werd opgericht in 1957. Dat verbond kwam vooral op voor de belangen van de Vlaamse ambtenaren en werknemers in diverse overheidsorganisaties. Sabena was zo een geliefkoosd doelwit in de jaren ’70, gevolgd door de oude RTT.  Maar ook de beruchte Nolsloketten in het gemeentehuis van Schaarbeek kwamen aan de orde in de jaren ’70 (nvdr.: Nols was de FDF-burgemeester van Schaarbeek in de jaren ’70).

7.4. VVL (Vereniging Vlaamse Leerkrachten)

Ze voerde acties zoals rond de invoering van het Engels als tweede taal in het secundair onderwijs. De VVL komen we enkel tegen in de jaren ’70. De vereniging zet zich nog steeds in voor het onderwijsveld in Vlaanderen.

8. Evoluties

8.1. Benamingen

In de eerste jaren kwamen er namen voor die ons nu wat oubollig lijken. Zo werden de provinciale afdelingen gouwen genoemd, die op hun beurt diverse lokale afdelingen hadden. Maar het VVA stond hier niet alleen: ook de jeugdbeweging KSA (Katholieke Studenten Actie) was geografisch in gouwen onderverdeeld. Bij de laatste herziening van de statutentekst werd afgezien van de benaming ‘gouw’, maar in het tijdschrift was dat al sinds 1978 het geval.

8.2. Aantal lokale Afdelingen

Het hoogtepunt van de lokale afdelingen werd o.i. bereikt eind de jaren ’70. In 1978 werden toen zelfs nog twee nieuwe afdelingen opgericht: het Meetjesland en het Waasland (Vivat Academia nr. 23). Er waren toen ongeveer 20 afdelingen, maar het ging dan wel geleidelijk bergaf. Nu zijn het er nog maar acht, inclusief de jongeren. Een poging om rond 2010 Kortrijk herop te starten hield maar een paar jaar stand. De noodzaak van kleinere lokale afdelingen is minder stringent dan vroeger, doordat de meeste leden nu een auto hebben en er veel snellere wegen zijn. ‘s Avonds, wanneer de vergaderingen plaatsgrijpen, zijn er ook geen verkeersfiles.

We hebben echter geen overzicht kunnen vinden van het totaal aantal leden binnen het VVA over de diverse lokale afdelingen heen.

8.3. De militante flamingante toon werd geleidelijk aan zachter.

Tot begin de jaren ’90 was de toon erg flamingantisch, toen de strijd rond de diverse Vlaamse standpunten gestreden werd. Maar van dan af verzwakte dat geleidelijk. Terwijl nagenoeg ieder nummer in de jaren ’70 een manifest, motie of memorandum bevatte (tot zelfs twee of drie in een nummer), verminderde dat geleidelijk aan in de jaren ‘80. In de laatste jaren kwam het zelfs amper nog aan bod. Maar zoals reeds werd aangegeven, de manifesten van de laatste jaren blijven toegankelijk op de VVA-website op de pagina Manifesten.

De reden van de verminderde aandacht daarvoor is dat de Vlaamse ontvoogding geleidelijk aan gerealiseerd werd tot zelfs 90 % op de dag van vandaag en dat daarom de belangstelling voor de klassieke Vlaamse strijdpunten naar de Franstaligen toe ook taande. Dat komt ook jammer genoeg tot uiting in de daling van het ledenaantal bij het VVA.

Dat staat wel in contrast met wat er op politiek vlak gebeurt: het stemmenpercentage dat de Vlaamsgezinde partijen in Vlaanderen (Volksunie; Vlaams Belang; N-VA) in al die jaren behaalde nam gestaag toe. N-VA is met meer dan 30 % van de Vlaamse stemmen nu zelfs de belangrijkste regeringspartij geworden. Wie had dat ooit vroeger kunnen denken? Maar hiervoor zullen er ook wel andere redenen zijn, zoals het wantrouwen tegenover de klassieke partijen, de verrechtsing van de samenleving, het charisma van bepaalde N-VA-politici, …  

8.4. Meer wetenschappelijk en pluralistisch karakter

Met de verzwakking van het puur Vlaamse karakter, werd geleidelijk aan meer aandacht besteed aan de publicatie van artikelen door academische personaliteiten met diverse politieke overtuigingen over diverse wetenschappelijke onderwerpen. In de laatste nummers van Vivat Academia zien we zo bijdragen van Rudy Aernoudt en Christine Van Broeckhoven, wat volledig in overeenstemming is met het pluralistische karakter van het VVA.

8.5. Taal

We stipten reeds aan dat de laatste jaren veel aandacht werd besteed aan de Nederlandse taal (vooral op de website en in het e-zine), o.m. ook om een antwoord te bieden aan het toenemende gebruik van het Engels als onderwijstaal in het hoger onderwijs. Dat laatste houdt natuurlijk ook verband met de globalisering.

Ook op de centrale VVA-website gaat de grootste aandacht nu uit naar diverse aspecten van de Nederlandse taal met de pagina's Taalinformatie en Artikels rond taal, taalgebruik, taalpolitiek.

Paul Becue

december 2016


Referenties:

1 VVB=Vlaamse Volksbeweging

2 AVOHV: Algemeen Vlaams Oud-Hoogstudentenverbond

3 KVOHV=Katholiek Vlaamsch Oud-Hoogstudentenverbond

4 Sommigen gaan nog verder, en stellen dat de leiding voor 1914 in handen was van Adelfons Henderickx en de schrijver Ernest Claes (cf. Med. AVOHV 14e jg, nr. 10, p. 3). Al voor ’14 bestonden er immers Vlaamse studentenbonden, waarin ook de oud-studenten een plaats hadden en die deel uitmaakten van gouwbonden, gegroepeerd in een overkoepelende landsbond onder leiding van die twee personen (Cf. Vivat Academia, nr. 70, p. 6)

5 De centrale VVA-website is: http://www.vvacademici.org/index.html. Daarnaast hebben diverse lokale afdelingen nog een eigen website:
-VVA-Brugge: http://www.vva-brugge.be/
-VVA-Brussel: https://dvhvva.wordpress.com/ (in samenwerking met het doktersgild Van Helmont);
-VVA-Limburg: http://www.vvalimburg.be/
-VVA-Oost-Vlaanderen: http://www.vva-ovl.be/
VVA-Oostende heeft nog een website (http://users.telenet.be/vva-oostende/) online, maar die wordt sinds geruime tijd niet meer geactualiseerd. Antwerpen en Campania hebben er geen.

6 We vermelden hier niet prof. dr. H. Verboven, omdat hij zich vooral bezig hield met de Jaarboeken waarvan hij de grote bezieler was.



  Omhoog
 


De beleidsnota van het VVA

   
 

I) Aanleiding

Hieronder vindt u een aantal topics die we zouden kunnen behandelen de volgende jaren. Enkele daarvan kwamen reeds naar voren tijdens de discussie die we hadden in de werkgroep rond de toekomst van het VVA en die al in de Centrale Raad van februari 2016 besproken werden. Ze worden hieronder geïntegreerd in de diverse voorstellen.

Het uitgangspunt is duidelijk: de vereniging kampt met vergrijzing. We moeten trachten daar iets aan te doen. Een troost: we zijn niet alleen. De Marnix-Ringen, De Orde vanden Prince, De Rotary...: ze kennen allemaal hetzelfde probleem. Anderzijds toont VVA-Limburg toch aan dat het anders kan: de afdeling kende sinds 2014 een sterke groei van het ledenaantal.

Twee zaken zijn belangrijk:
- een goede samenwerking onder de diverse bestuursleden in een goede en aangenaam sfeer;
- daarbij aansluitend moet zeker ruzie vermeden worden: je hebt in dat geval alleen maar verliezers. Meningsverschillen moeten op een beschaafde manier uitgepraat worden.

II) Vlaamse Beweging: meer kleur en identiteitsbepaling

De Vlaamse Beweging bestaat reeds lang en ze heeft ongetwijfeld haar verdiensten gehad. Het VVA heeft daar zeker ook een nuttige rol in gespeeld. We verwijzen maar naar het artikel van Piet Carpentier: “Historisch overzicht van het VVA” in Vivat Academia nr. 70 anno 1990.

Maar er is veel gewijzigd:
- Vlaanderen heeft intussen de meeste van zijn rechten verkregen: het is niet meer het kleine broertje van Franstalig België;
- we leven nu in een geglobaliseerde wereld;
- dat laatste zien we ook hoe langer hoe meer op fysiek vlak door meer vreemde nationaliteiten in het straatbeeld van de Vlaamse steden. Als je in belangrijke steden als Londen, Parijs en zelfs Brussel de metro neemt, zie je steeds tal van personen van diverse herkomst.

Die laatste twee aspecten zullen in de toekomst al maar belangrijker worden en ze zullen moeilijk te stoppen zijn. De recente vluchtelingencrisis plaatste het opnieuw in de schijnwerpers. Het schrikbeeld dat Michel Houellebecq in zijn boek “Soumission” schetste, waarbij een muzelman president van Frankrijk werd, is misschien nog wel een eindje verwijderd, maar anderzijds zien we een moslim als burgermeester in Londen en in Rotterdam. We moeten ons geen illusies maken: dat kan ook bij ons ook gebeuren. De eerste twee kandidaten daartoe zijn Antwerpen en Brussel.

Het zijn grote en belangrijke transformaties in het maatschappelijk gebeuren, met als gevolg dat veel mensen angst krijgen. Wat zal er gebeuren met onze cultuur en welvaart? Zullen we niet platgelopen worden door de islam? Maar angst is altijd een slechte raadgever. Het is beter daarop naar een antwoord te zoeken.

De vraag ontstaat dan ook hoe Vlaanderen zich daartegenover moet opstellen. We hebben geen keuze: we moeten op een harmonieuze wijze verder leven met die mensen. Het is de beste garantie voor de toekomst.

Maar hoe kunnen we in deze multi-culturele samenleving de Vlaamse identiteit bewaren? Er is reeds veel over gezegd en geschreven, maar het is o.i. essentieel. Taal is daarbij erg belangrijk en de daaraan verbonden cultuur. Maar welke andere elementen bepalen ook nog onze “Vlaamse” identiteit?

An De moor, voorzitster van Vlaanderen-Europe en laureaat VVA-prijs in 2016, zei het in haar slotwoord  bij de uitreiking van de Orde van De Vlaamse Leeuw in Aalst op zondag 10 juli als volgt m.b.t. een Syrische inwijkeling:

“Abdul Nassaj is een 27-jarige boekhouder die in mijn woonplaats in de gemeenteraad zetelt. Hij verwoordt prachtig waarom hij zich Vlaming voelt. “Mijn ouders verlieten Syrië en kwamen naar Vlaanderen. In 1989 werd ik hier geboren. Vlaanderen is dus een deel van mij. Net zoals Lokeren, Syrië, man en boekhouder mijn identiteit bepalen. Vlaanderen zit in mij omdat ik hier opgroei, maar ook omdat ik mijn toekomst hier wil uitbouwen. In de 21ste eeuw zal dit stukje aarde onvervalst Vlaams zijn, maar anders dan vroeger. Het zal meer kleur en diversiteit kennen. Mijn 11 juli gaat dus over een gemeenschap waar het begrip Vlaming niet bepaald wordt door de afkomst maar door de keuze voor een gemeenschappelijke toekomst.”

Ik denk dat dit de grote nieuwe uitdaging is van de Vlaamse Beweging en van het VVA. De typische Vlaamse-Waalse tegenstellingen moeten plaats maken voor een nieuwe context, waarbij we moeten zoeken naar wat de echte Vlaamse identiteit is en hoe we ons zo kunnen profileren in de nieuwe geglobaliseerde wereld. De jeugd is trouwens niet meer geïnteresseerd in het oude verhaal van de Vlaamse Beweging: ze erkent haar nut en toegevoegde waarde in het verleden, maar voor haar is dat nu toch allemaal verleden tijd. Het is reeds lang geleden. We moeten nu met die Franstaligen en andere nationaliteiten samenleven. Ik zie dit iedere dag zo bij mijn kinderen.

We denken wel dat in deze smeltkroes van nationaliteiten de Vlamingen steeds veruit de grootste groep zullen blijven. In deze diversiteit kunnen onderlinge contacten wel tot iets moois leiden.

Het impliceert dat de Vlaamse Beweging meer kleur zou moeten krijgen. Minister-president Bourgeois heeft dat trouwens ook reeds gezegd tijdens de nieuwjaarsreceptie van de VVB in Aalst. Maar tot dusver heb ik dat op diverse Vlaamse manifestaties nog niet gezien. Ook niet bij het VVA.

De bedoeling is dat het VVA, als vereniging van academici en intellectuelen, hierin een belangrijke voortrekkersrol kan spelen.”Meer kleur en identiteitsbepaling”. Een uitwendig ‘fysiek’ aspect en een inhoudelijk element.

We hebben trouwens geen keuze: als we blijven vastklampen aan oude denkpatronen zullen we zeker geen verjonging kennen en ... geleidelijk aan verdwijnen.

III) Academisch niveau en ledenstatuut

Academisch niveau

Naast deze achtergrondgegevens moet het VVA natuurlijk voortdoen met het organiseren van lezingen en activiteiten op academisch niveau. Maar zoals in de werkgroep over de toekomst van het VVA reeds tot uiting kwam, zou het hoofdbestuur ieder jaar een centraal thema moeten voorstellen, waarrond iedere lokale afdeling dan een activiteit zou moeten organiseren. Het zou ook het onderwerp van de academische zitting moeten zijn tijdens de Ledendag.

Ledenstatuut

In principe is iedereen academicus, maar uitbreiding van de leden met afgestudeerden uit de hogescholen moet kunnen. Nvdr.: Hiervoor bestaat echter weinig enthousiasme. Statutair moeten de leden nu een universitair diploma hebben, daar de vereiste van het lidmaatschap gekoppeld is aan het “Master”-diploma. Maar niet-universitaire partners van de leden blijven echter ook steeds welkom.

IV) Naamsverandering

Tijdens de werkgroepvergadering voor de toekomst/modernisering van het VVA werd gewezen op het feit dat de naam VVA wat oudbollig overkomt. Er werd toen geopperd voor het “Vlaams Academisch Netwerk”, of VAN.
Nvdr.: Op 18 februari 2017 werd de nieuwe naam “Vereniging Vlaamse Academici” goedgekeurd. De afkorting VVA en het logo veranderen niet.

Over andere voorstellen tot naamsaanpassing kunnen we later nog nadenken.

V) E-zine / Vivat Academia

We hebben het dan hier over de communicatie, zowel naar binnen als naar buiten uit. De dag van vandaag is communicatie immers essentieel.

Hieronder blijkt dat het VVA als Beweging veel heeft geschreven en gepubliceerd. Die kennis moet gedeeld worden, mag niet verloren gaan. Ze is beschikbaar op het VV-Archiefgedeelte van de website.

1/ Oude Vivat Academia

In mei 2016 botste ik bij de VVB op een reeks edities van het tijdschrift Vivat Acamedia uit het verleden: de nummers 70 tot/met 139 (het laatste) lagen er. Bij het doorbladeren merkte ik dat daar heel veel goed materiaal in zat. We hebben dan ook de volgende initiatieven genomen:
- de exemplaren in ons bezit werden allen gescand (gedigitaliseerd);
- we probeerden de ontbrekende exemplaren (de eerste 69 nummers en de 10 daarna die nog ontbraken) te vinden bij andere partijen.

Door ze allemaal te scannen, kunnen we ze ook archiveren op onze website. Met medewerking van Ghislain is dat intussen gebeurd. Onze wens was een index aan te leggen (alfabetisch op basis van de auteursnaam, of chronologisch op basis van de verschenen artikelen met hun titel) en dan een link te maken naar het Vivat Academia- nummer waarin ze verschenen zijn.

Onze droom is dat de Google zoekmotor zo op deze artikelen kan vallen: het voordeel is dat onbekenden die VVA niet kennen zo op onze website terecht kunnen komen en het VVA beter leren kennen. We zullen zien wat technisch en budgettair mogelijk is.

De huidige leden kunnen het VVA van vroeger ook beter leren kennen. Al het vroeger gedane werk is zo weer beschikbaar.

Nvdr.: Ondertussen hebben we al veel bereikt. Vivat Academia, Mededelingsblad AVOHV en VVA-Monografieën zijn gescand en te consulteren op de VVA-website. De tijdingen KVOHV (1934-1940) zijn binnenkort te raadplegen.

2/ E-zine

Dit digitaal magazine is de opvolger van Vivat Academia, na het intermezzo van enkele jaren met telkens een VVA-jaarboek.

Zoals Vivat Academia zou dat ook viermaal per jaar moeten verschijnen. Maar ieder VVA-lid zou bij wijze van spreken moeten helpen om het te stofferen met interessante artikelen. Ik denk bv. aan:
- verslagen van vergaderingen & diners buiten het VVA. Ik verwijs naar mijn artikel over de sponsordiners in het laatste E-zine. Maar er zou ook een verslag moeten komen over alle OVV-vergaderingen: de leden kunnen zo te weten komen wat daar juist gebeurt. Ik heb zelfs geen bezwaar om de verslagen van het Hoofdbestuur en de Centrale raad daarin te plaatsen;
- een interessante  toespraak van een lokale voorzitter n.a.v. de openingszitting van het academiejaar of de nieuwjaarstoespraak
- een mooie voordracht van een spreker, die bereid was zijn tekst aan ons te overhandigen voor publicatie. Zie de voordracht van ererechter J. Luyckx: 'De onderzoeksrechter in de branding' in dit nummer. Zo hebben we ook em. prof. Lode Wils gecontacteerd om zijn laudatio op de laureaten van de Orde van de Vlaamse Leeuw anno 2016 te mogen publiceren.U vindt ze in deze editie.

Het zijn maar enkele ideeën. Iedereen moet hier zijn steentje toe bijdragen. Normaal vraagt het niet veel werk. Men kan natuurlijk ook zelf artikelen schrijven: maar dat vraagt wel meer moeite.

Ik ben trouwens van plan als voorzitter geregeld een redactioneel voor ons e-zine te schrijven..

Al de edities van ons e-zine worden natuurlijk ook bewaard op de website op de nieuwe pagina E-Zine.

3/ Boeken

*Jaarboeken

Als we spreken over boeken, denken we natuurlijk aan de vier VVA-jaarboeken. Die zijn nog niet zo lang geleden gepubliceerd. Ze zijn ook van een hoge kwaliteit.

Indien mogelijk zou ik ze op de website plaatsten, maar in tegenstelling tot Vivat Academia niet per boek, maar per artikel. Daar ze nog van recente datum zijn, zou het mogelijk moeten zijn de electronische bestanden van ieder artikel nog te kunnen verkrijgen. Desnoods via uitgeverij Pelckmans. Voor de jaarboeken is ook een nieuwe webpagina voorzien, de pagina VVA-jaarboeken. Ruime informatie over elk jaarboek is daar al voorzien.

PS: Indien budgettair mogelijk, en men bereid is eraan mee te werken, zou ik eens in de volgende vier jaar een jaarboek willen publiceren over het “Vlaamse identiteitsgevoel”.

*Andere boeken VVA?

We ontdekten recent ook dat Elaut in de jaren ’70 een boek heeft geschreven over het Gents Akademisch Ziekenhuis.We hebben dat ook gescand en zullen het op de website archiveren.

De vraag rijst nu ook: zijn er nog andere zulke VVA-boeken? We zoeken het uit.

4/ Artikels buiten het VVA: Doorbraak?

In de werkgroep over de VVA-toekomst werd voorgesteld artikelen te schrijven voor tijdschriften als Doorbraak (en misschien ’t Pallieterke). Die worden dan ondertekend als vertegenwoordiger van het VVA. Doorbraak wordt immers gevolgd door de pers. Zo komt VVA onrechtstreeks in de bredere pers. Dat is natuurlijk gemakkelijker gezegd dan gedaan.

Tijdens het Doorbraak sponsordiner in april 2016 spraken we lang met hoofdredacteur Harry De Paepe, die er zeker voor gewonnen was. De redactie heeft vooral behoefte aan economisch geïnspireerde artikelen.

PS: Die artikelen kunnen dan ook in het e-zine worden overgenomen.

VI) Website

Op termijn moeten we ook eens nadenken over een nieuwe architectuur: de tijd staat niet stil op technologisch vlak. Maar dat kan geld kosten. Het is dan ook niet prioritair. Als we het doen kan het volgende overwogen worden: moeten we de lokale websites (Limburg; Campania; ..) daar dan ook in integreren?

Op het ogenblik hebben we het voordeel dat Ghislain veel tijd in onze website investeert. Maar idealiter zouden we een iemand moeten vinden die ‘het vak’ leert en op termijn Ghislain kan opvolgen. Een jonge persoon die een beetje technisch onderlegd is zou het best in aanmerking kunnen komen.

VII) VVA-prijs: academicus/-ca van het jaar

Deze prijs is ook een van onze vaandeldragers naar buiten toe. Tal van onze laureaten kregen ook een Gulden Spoor of de Orde van de Vlaamse Leeuw. We namen er zelf nog in het voortouw!

De laureate van het jaar 2016, An De Moor, was een uitstekende keuze. De prijs kreeg een ruime weerklank in tal van magazines. Bij mijn weten is het de eerste maal dat dit gebeurt.

M.i. moet de prijs niet altijd gaan naar iemand rond de Vlaamse Beweging. Anderen persoonlijkheden, bv. zij die over de identiteit van een volk reflecteren, kunnen ook in aanmerking komen. Ik persoonlijk vond in die context Etienne Vermeersch een goede laureaat, maar ik weet dat niet iedereen het daarmee eens is.

Op korte termijn moeten we beslissen over:
- de laureaat 2017;
- een nieuw modern beeldhouwwerk als concretisering van de prijs.

VIII) Netwerking

We moeten blijven een netwerk ontwikkelen met:
- andere Vlaamse verenigingen zoals de Marnix Ringen, de Orde vanden Prince. Uit de contacten kunnen misschien interessante opportuniteiten ontstaan;
- de academische wereld. Omdat er onder de leden nu minder professoren zijn dan vroeger, zal dit nu wel iets moeilijker zijn. Maar het blijft belangrijk voor ons;
- de professionele verenigingen …

Dat zou gepaard kunnen gaan met aanwezigheid op de sociale media (Facebook; Twitter), maar daarvoor heb je jonge mensen nodig die daarin technisch meer bedreven zijn. De VVA-Facebookpagina omvat een gesloten groep van zowat 75 leden. Daarin zit potentialiteit voor uitbreiding.

IX) Verjonging


Dat blijft natuurlijk de grote uitdaging. Hoe krijgen we ze (weer) aan boord? Wat hierboven beschreven werd heeft tot doel het VVA meer te laten bewegen naar een meer eigentijdse omgeving om die jongeren aan te trekken.

Maar het zal niet gemakkelijk zijn. We moeten trachten afgestudeerden aan te trekken. Maar het initiatief hiertoe ligt bij de lokale afdelingen, die contacten zouden moeten smeden met de plaatselijke universiteiten of hogescholen.

X) Protocol tussen het VVA en de VVB

Dit protocol is van toepassing sinds 1 januari 2000 en had vooral tot doel de door VVA georganiseerde activiteiten in te brengen in de vzw VVB om ze ook te laten meegenieten van het subsidiedossier: iedere lokale VVA-afdeling ontvangt 5.000 BEF (125 euro) van zodra de administratieve formaliteiten vervuld worden. VVA kan ook gratis gebruik maken van de VVB-infrastructuur en een beroep doen op maximaal een halftijdse administratieve werkkracht. Het VVA behoudt wel zijn autonomie t.o.v. de VVB.

Intussen is er wel wat veranderd:
- tal van VVA-afdelingen bestaan niet meer: Klein-Brabant; Taxandria; Kortrijk; Ieper; Leuven.
- Mia Cuypers kon maximaal 3 uur/week administratief werk verrichten voor het VVA, maar dit is ondertussen wel minder geworden. Mia gaat einde 2017 ook op pensioen;
- door het verdwijnen van de afdelingen is de subsidie ook gedaald. Twee actieve afdelingen (waaronder Brussel) hebben de subsidie niet gekregen, omdat ze de administratieve verplichtingen niet hebben vervuld.

We moeten ons nu afvragen of dat akkoord niet herbekeken moet worden en hoe de relatie met de VVB verder moet evolueren.

XI) Werkwijze Hoofdbestuur - Centrale Raad - Ledendag

*Centrale Raad-Hoofdbestuur

De Centrale Raad komt tweemaal per jaar samen: dat zou ik zo houden. Maar het is niet meer nodig dat iedere Centrale Raad voorafgegaan wordt door een hoofdbestuursvergadering: er werd toch nagenoeg twee keer hetzelfde besproken.

Naast de Centrale raadsbijeenkomsten komt het Hoofdbestuur dan twee (misschien tot drie) keer samen per jaar.

Zowel in de Centrale Raad als in het Hoofdbestuur moet de agenda qua tijd strikt in de hand gehouden worden: een goede voorbereiding is dan ook wenselijk. Het verslag van de vergaderingen volgt altijd binnen de twee weken.

Het is de bedoeling dat we meer via telefoon en e-mail werken: dat is effciënter.

Waar vergaderen? Voor mij persoonlijk is het gelijk. Deurne (VVB-hoofdkwartier) is heel eenvoudig voor mij. Dilbeek gaat ook. Maar ik kan mij inbeelden dat het niet voor iedereen zo is. Ik sta open voor alle suggesties, maar men moet wel steeds een (goedkope) vergaderzaal kunnen aanbieden. Liefst in de buurt van een treinstation.

*Ledendag

We kunnen het stramien van de vorige jaren aanhouden: via een beurtrol organiseert een lokale afdeling de Ledendag.

Ik vrees wel dat op termijn de organisatie een uitdaging kan worden: de laatste jaren is het vooral VVA-Limburg die door een ruime aanwezigheid de Ledendag ondersteund heeft.

Een zaak zou wel weer moeten veranderen: VVA-Centraal zou zowel het onderwerp als de sprekers van de academische zitting zelf moeten kiezen.

XII) Taakverdeling

Ik ben verheugd dat er in het Hoofdbestuur nieuwe mensen zitting nemen. Maar om efficiënt te werken zou iedereen een vaste taak moeten krijgen. We kunnen daarover zeker nog van gedachten wisselen.

We hebben natuurlijk de secretaris en de penningmeester, wier functie voor iedereen duidelijk is.

Maar de eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat de afgelopen jaren vooral Ghislain het meeste werk heeft verricht, waarvoor hij zeker een pluim verdient. Ghislain was erg actief als verantwoordelijke van de Werkgroep Taal en Onderwijs van het VVA (met soms weerklank in de pers). Hij verzorgt de website en het e-zine. Dat is heel wat.

Marc Van Dongen volgde de OVV-vergaderingen. Een verslag zou welkom zijn.

Voorts zijn er nog als taken:
- academische zitting ledendag en aanmaken nieuwe beeldjes;
- eventueel nieuw jaarboek;
- change management: Vlaamse identiteit in multi-culturele wereld/meer kleur/nieuwe naam;
- hoofdredacteur en redacteur e-zine (nu zijn er drie personen bij betrokken);
- herbekijken protocol VVA-VVB
- bijkomende werkgroepen?

Iedereen mag zelf aangeven wat hij verkiest. Misschien heb ik zelf een taak vergeten.

Dit geeft dus de volgende takenlijst in de onderstaande tabel:

TAAK

VERANTWOORDELIJKE

Secretaris

Dirk Smeyers

Penningmeester

Jan De Graeve

OVV-vergaderingen

Marc Van Dongen/Paul Becue

Academische zitting Ledendag

Hubert De Saedeleer

VVA-prijs (laureaat + beeldje)

Hubert De Saedeleer/Paul Becue

E-zine eindredacteur

Ghislain Duchateau

E-zine redacteur

Bruno Comer/Paul Becue

Nieuw jaarboek

 

Webmaster

Ghislain Duchateau

Protocol VVA-VVB

Paul Becue

Change Management

 

Werkgroep taal en Onderwijs

Ghislain Duchateau

Andere werkgroepen?

 

CONCLUSIE

Als iedereen zijn steentje ertoe bijdraagt, kunnen we iets bereiken. Maar we blijven natuurlijk eerst en vooral een vrijetijdsvereniging. Het moet aangenaam blijven.

Als het VVA echter blijft afkalven in ledenaantal, moeten we misschien andere oplossingen overwegen. Maar zover zijn we nog niet.

Het staat als een paal boven water dat we dat alles niet alleen kunnen realiseren. We hopen ten zeerste dat we op alle bestuursleden en andere leden kunnen rekenen.

Paul Becue

juli 2016

(De tekst is op een aantal plaatsen lichtjes geactualiseerd)


  Omhoog
 

De onderzoeksrechter in de branding - opsporen in de rechtstaat - Joris Luyckx

   
 


Men zegt dat het rijk slecht bestuurd wordt, dat er te weinig gerechtigheid heerst, en men merkt dat Vrouwe Justitia precies is zoals ze moet zijn, met haar blinddoek, haar weegschaal en haar zwaard, wat is het toch met ons alsof wij de wevers van het doek, de ijkers van de gewichten en de smeders van het zwaard zijn, voortdurend de gaten repareren, de breuken herstellen, de messen scherpen en tenslotte de veroordeelde vragen  of hij genoegen kan nemen met het recht dat hem is wedervaren om het even of hij het pleit heeft gewonnen of verloren “.

                                        (José Samarago”Memoriaal van het klooster “,  

                                         De Arbeiderspers, 1990 - blz. 167)                                                                                           


Lezing op 20 september 2016 voor het VVA-Limburg in Hasselt


Lieve vriendinnen en vrienden van het VVA,

Het is voor mij een plezier vanavond voor u het woord te mogen voeren.

Het onderwerp is zeer actueel in een tijd van  terreurdreiging waar meer beschermende maar ook vrijheidsbeperkende initiatieven worden genomen door de overheid.

Verleden jaar vierden we 200 jaar justitie in België (1815-2015) en ook de 800ste verjaardag van de Magna Carta in het Verenigd Koninkrijk. In deze landkeure uit 1215 onderschreef Jan zonder Land (1190-1260) o.m. dat niemand mag worden aangehouden of gevangen gezet zonder wettelijk vonnis van zijns gelijken. 

De latere “Habeas Corpus Act“ uit 1679 voegde eraan toe dat niemand in zijn vrijheid kan worden beroods dan krachtens een wettelijke uitspraak van zijn gelijken en de wet van het land. 

Vrijheid is niet alleen een kostbaar, maar ook het hoogste goed.

Na de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde Europa een prachtig vrijheidsdocument met name het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (E.V.R.M.). Dat schenkt elke mens o.m. het recht op leven en de vrijheid van godsdienst.

Daarom moeten we ook beducht zijn voor een rechtsapparaat dat ons vermaalt.

Om een Parijs politicus uit de 19e eeuw te citeren :

“ Als men mij ooit beschuldigt de torens van de Notre-Dame te hebben gestolen dan zal ik ver weg vluchten want je weet nooit en de absurditeit van de  beschuldiging is een illustratie van de passie van de aanklager “.

Ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan. Deze “praesumptio innocentae“ is één van de hoogste beginselen van de strafrechtspleging.

De rechtstaat hoort een oase te zijn en geen fata morgana.

Het is een ongeschreven regel dat de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht elkaar in evenwicht houden.

De rechtstaat straft en doodt niet, de politie is geen rechter van de straat.

De rechtstaat is als een bladje aan een boom en zuurstof in de lucht.
De verzoening tussen de rechten en vrijheden van het individu en de collectieve veiligheid van de gemeenschap is een permanente uitdaging voor de moderne rechtstaat, de democratie en de mensenrechten.

Maar geen heilig respect voor privacy en vrije meningsuiting wanneer de aantasting daarvan niet betekenisvol lijkt in vergelijking met het kwaad dat vermeden kan worden.

Met de voordracht van vanavond tracht ik u aan te tonen dat de onderzoeksrechter, door zijn onafhankelijkheid en neutraliteit in de opsporing  bij uitstek de poortwachter is van de rechtstaat.

Hij is voor particulieren en voor de verdachte vaak het menselijk gelaat van justitie, de enige bij wie men uiteindelijk zijn hart kan uitstorten. In de donkerste wanhoop kan hij een hulp, lichtpunt en vertrouweling zijn, die echter afstand moet bewaren.

Tegenover de onderzoeksrechter laten veel mensen voor het eerst hun hele persoon zien, en gaan anderen het laatste soms wanhopige gevecht aan voor de vrijheid, voor het zelfbehoud.

***

 

De minister van justitie wil het gerechtelijk landschap hertekenen en de grote wetboeken o.m. het strafrecht en het strafprocesrecht moderniseren.

De onderzoeksrechter wordt door de procureur des Konings gevorderd of “geadieerd “ tot een gerechtelijk onderzoek telkenmale grondwettelijke rechten kunnen geschonden worden bv. door vrijheidsberoving, huiszoekingen of het afluisteren van de telefoon.

De grote macht van de onderzoeksrechter en zijn plaats in het strafproces staan reeds lang ter discussie. Door zijn onafhankelijkheid en zijn heel grote eenzaamheid door gebrek aan een team van collega’s is hij een doorn in het oog van het OM dat hem verwijt zich niet te houden aan de taakverdeling tussen verschillende politiediensten.

Journalisten noemen hem “een vrijbuiter van justitie" maar ook “een nuttige en noodzakelijke dwarsligger“ als tegenhanger van een soms eenzijdig beleid van het Openbaar Ministerie.

Er waren reeds succesrijke pogingen om zijn macht aan banden te leggen o.m. door de opeenvolgende verscherping van de motivering van het aanhoudingsmandaat en de zgn. “mini-instructie“ door het Openbaar Ministerie dat huiszoekingen verricht.

Thans wil men het ambt van “onderzoeksrechter“ gewoon afschaffen en vervangen door een  “rechter van het onderzoek“ . Het plan kwam in het verleden reeds herhaaldelijk ter sprake o.m. in 1998 bij de herziening van het strafprocesrecht. Het is zoals het monster van Loch Ness dat af en toe opduikt .

Bij  al die geplande hervormingen waarbij men de rol van de onderzoeksrechter wil beperken of, zoals gepland, het ambt in zijn huidige vorm gewoon afschaffen had ik als gewezen onderzoeksrechter een gevoel van treurnis en machteloosheid ten aanzien van de bescherming van de rechtstaat.

Meer nog, ik herinnerde mij die prachtige passage uit een Oost-Indisch verhaal van Multatuli in het boek de “Max Havelaar “.

“ Saidjahs vader had een buffel waarmede hij zijn veld bewerkte. Toen deze buffel hem was afgenomen door het districtshoofd van Parang-Koedjang was hij zeer bedroefd en sprak geen woord, vele dagen lang .... “.

De argumenten pro en contra zal ik bespreken in dit betoog dat tevens een schot voor de boeg is aan hen die bewust of onbewust de rechtstaat willen laten afglijden naar een politiestaat. Maar laten we eerst even teruggaan in de tijd, want we vierden verleden jaar 200 jaar justitie in België.

“Heren van het tribunaal“   of Once upon a time in the West“.
               
Justitie was lang een verre en wat stoffige planeet die streng op de mensen afstraalde. Het gerecht was omfloerst door geheimzinnigheid en baadde in een sfeer van “topsecret  “. Het onderzoekskabinet was een hermetische ruimte, een heiligdom en zij die ongevraagd kwamen aankloppen vlogen buiten.

De pers was taboe en de journalisten stonden voor een onoverkomelijke ondoordringbare muur.

De Olympische ongenaakbaarheid van de onderzoeksrechter ligt nog steeds vervat in het woord “descente“ wat letterlijk betekent “afdaling” of “afstapping“. Dat was vroeger een belangrijke gebeurtenis. Stijn Streuvels beschrijft in zijn boek  De teleurgang van de waterhoek “ hoe de dorpelingen in ontzetting achteruitdeinzen voor de komst van “de juge“. Het was  in die tijd van koets en onvervalste paardenkracht geen zeldzaamheid twee dagen onderweg te zijn.

Naar men vertelt wachtte men in Tongeren met de aanvang van de zitting tot 10 uur omdat de tram van Maaseik nog niet binnen was .

De rechter zat op zijn podium en was naar de woorden van Montesquieu en de post-revolutionaire visie “la bouche qui prononce la loi“ . 

De griffier lag twintig jaar aan de rokken van zijn onderzoeksrechter en vergrijsde bij wijze van spreken met het behangpapier. 

De kleine man keek nog met eerbied naar de wereld van het gerecht met die vreesaanjagende vleermuizen in hun zwarte toga zoals hij ook bang was voor rijkswachters te paard .

Van oudsher werd het beeld van de rechter trouwens bepaald door de abstract denkende en sprekende,  in hoogheid zetelende, boven het volk verheven magistraat, die om z’n heilige onafhankelijkheid te bewaren niet te veel contact mocht hebben met andere lagen van de bevolking.

De enige groep die ze kenden was hun bloedgroep. Het was een klasse van mensen die spraken in “pluralis majestatis“ of  keizerlijk meervoud.
 
De derde machtswereld was trouwens een milieu van mensen in een ivoren toren, telgen uit de bourgeoisie (en hun ideeëngoed), aardse kasten in wie steeds een juridische delicatesse bestorven lag maar die bezeten door een adellijk syndroom het diepste misprijzen koesterde voor de gewone man, ja zelfs in bepaalde gevallen voor de advocaat.

De toegang tot de magistratuur was ook strategisch gepolitiseerd, soms gesteund op nepotisme ( “c’est un famille de magistrats ça lui revient porter un nom qui brille un vif  éclat dans la magistrature “   « une famille consideré dans la robe »). Pas sinds de jaren 70 zouden zonen en dochters uit alle lagen van de bevolking, met vernieuwende en uiteenlopende ideeën de magistratuur bemannen (of bevrouwen).

In 1991 koppelde men de rekrutering en selectie van magistraten aan een stage van 1 tot 36 maanden of het slagen voor een  examen van beroepsbekwaamheid. De ontwikkelingen na de zaak Dutroux hebben het streven naar kwaliteitsverbetering alleen nog aangezwengeld o.m. via de Hoge Raad voor Justitie.

Het hele gerechtelijke apparaat had een ritueel, aureool en decorum dat schroom, ontzag en eerbied inboezemde.

Het gerechtsgebouw heette zoals vandaag soms nog  “paleis“ en ademde een atmosfeer van plechtstatigheid. Er ging een  intimiderende werking van uit: vele trappen, colonnades en hoge plafonds.

In Tongeren zat ik als onderzoeksrechter ook in zo’n oud gebouw in neoklassieke stijl, maar in de lente bloeiden op het Vrijthof de Japanse kerselaars en floten de vogels in de vroege morgen. Op een grote poster in mijn kabinet stond een woud afgebeeld met de veelzeggende en toepasselijke tekst “De bossen zouden eenzaam zijn als alleen de beste vogels zongen“. Er hing ook een kruisbeeld maar dat sneuvelde onder de beeldenstorm samen met de in een eikenhouten kader ingelijste oude eedformule die de getuigen onder bedreiging van straf  liet zweren met de hulp van God.

In het Rembrandteske spel van licht en donker schreden schimmen  statig in zwart met hermelijn en af en toe wat rood of de hals omgord met de versierselen van Saksen-Coburg zich spiegelend in elkanders zelfverzekerdheid.

Op elke hoek en in elke gang stond een levend tafereel van Daumier en tussen deze "keizerlijke pinguïns “liep de rechtzoekende gebogen, enigszins verloren, weggedoken en bedrukt door al dat pompeuze vertoon.

De taal was archaïsch en abstract. Het waren toverwoorden. Het geslachtsdeel van de man zowel als van de vrouw heette “het ding“.

Procureurs ,“les gens du Roi", waren -  anders dan in burgerlijke zaken  “ niet « des orgues de l’église qui ne servent qu’allonger la céremonie“, maar  zij gedroegen zich vaak als Savanarola’s met een minimum aan mededogen en zachtheid. Sommigen, niet afgeslankt door yoga, macro-biotisch gekook of ying-yang, maar toch “trop maigre pour ètre malhonnète“ en vaak geduchte tegenstrevers .

Niet voor niets laat Shakespeare Caesar zeggen :

“ Laat welgedane mensen om mij heen zijn
   glad van gezichten die 's nachts stevig slapen
Die Cassius ziet er veel te mager uit

Hij denkt teveel : die mannen zijn gevaarlijk !

Bezeten door de morbide paranoia van het grote gelijk, onverschillig voor menselijk leed, eisten zij voornamelijk in de assisenzalen de kroonluchters van het plafond.

Procureurs-generaal maakten bij de opening van het gerechtelijk jaar zgn. “mercurialen“,  die toen nog pareltjes waren van juridische eloquentie.

Advocaten pleitten met bravoure en nooit geziene zelfverzekerdheid en overtuiging, soms met boeken in zwart leder met goudopdruk  in de hand. Men citeerde Latijnse teksten en  procedeerde tot cassatie om een belasting op honden te betwisten. Het was in strafzaken zoals vandaag soms ook wel dat wat men vertelde minder belang had dan de manier waarop men het vertelde.

Er was nog niet veel concurrentiestrijd  tussen advocaten en ze hadden meer tijd. Tony Bergman schrijft hierover in zijn “Ernest Staes“ : “Het waren mannen die ’s morgens spraken in de rechtbank, ’s middags in de tweede kamer en ‘ s  avonds in de salons“.

Kruimeldieven en zware criminelen

Het cliënteel van de strafrechter had nog overwegend voornamen van de Gregoriaanse heiligenkalender en de familienaam was soms een begrip voor de aard van de zaak, want sommigen stonden bekend om hun  strafregister, “pédigree de chimpansee“, en sommigen droegen een schimp- of spotnaam. Er waren kiekendieven, stropers en draaideurcriminelen, de laatste zo genoemd omdat ze altijd terug kwamen.

Ook af en toe verkleumde vogels, landlopers, klanten voor Wortel of Merksplas, kruimeldieven die door het jatten van een habbekrats een onderkomen voor de winter zochten  in de geborgenheid van de gevangenis. Als tegenprestatie moesten ze, volgens een stadslegende, de trappen van het justitiepaleis ijsvrij maken.

De media konden en werden zo mogelijk op afstand gehouden .

De grondwettelijke waarborgen voor de pers zijn onveranderd gebleven sedert 1831. Er is vandaag een gerechtelijke verslaggeving en modus vivendi om conflicten tussen pers en justitie te regelen. Er kwamen duidelijke afspraken maar de perscommunicatie door het gerecht behield een sterk ad hoc-karakter.

Het leven kabbelde nog rustig door en had nog een hoge prijs. Men hoorde niet zo veel van van hold-ups, drugs, computer-fraude, wit-waspraktijken, car-jacking, house-jacking, mobbing, stalking, hacking en cybercriminaliteit of andere misdrijven van angelsaksische nomenclatuur. DNA-onderzoek stond in zijn kinderschoenen en speurders liepen nog rond zonder de witte pakken om sporen te beveiligen.

De georganiseerde misdaad.

In  de jaren 80 waren er de aanslagen van de C.C.C. ( Cellules Communistes Combattantes) op de NAVO in Evere en de KBC in Leuven en begon de georganiseerde misdaad met overvallen zoals die van de Bende van Nijvel (“les tueurs du Brabant“).

De misdaad nam ontzettende afmetingen aan en werd  zeer complex  en grensoverschrijdend. Delinquenten die werden voorgeleid waren van uiteenlopende nationaliteit of ras en velen droegen maghrebijnse of Arabische namen. Hun mediterrane of donkere huidskleur deed denken aan exotische oorden.

De onderzoeksrechters reisden in uitvoering van een rogatoire commissie naar Nederland, Frankrijk of Scandinavië om getuigen of verdachten te verhoren.

En dan zijn er de financiële zaken met als hoofdvertolkers personen die te paard rijden op hersenschimmige rijkdom ten koste van anderen en wier ambitie in hoge mate hun bekwaamheid overtreft. De zgn. stille dossiers die steeds in volume toenemen tot ze uit de archiefkast puilen.

Moeilijke dossiers met wijde vertakkingen en internationale spelers over de wereld waarbij dure en tijdrovende vertalingen dienen te worden gemaakt. De inbeslagname van bezwarende stukken is een exuberante oogst en de rechter kan materieel onmogelijk tonnen archieven uitpluizen en rangschikken.

Daartegenover staan machtige en goed bevolkte advocatenkantoren en een achterna hinkende justitie die onderbemand is en niet altijd de financiële middelen heeft en op die manier met ongelijke wapens de strijd moet aanbinden.

Opsporing en proactieve recherche.

De bitsheid van dit gevecht blijkt niet alleen  uit de talrijke procedure-incidenten die betrekking hebben op diverse  opsporingsmethoden gebruikt door de politie die nergens geregeld waren zoals "undercover-technieken“ een procédé in 1960 overgewaaid uit de V.S.en in de jaren ’70 gebruikt in de strijd tegen verdovende middelen.

De “undercoveragent“ is een rechercheur die zelf in de onderwereld duikt en daar meespeelt om zo netwerken te ontrafelen en te proberen de structuur van de organisatie en de grote vissen achter de misdaad op te sporen.

Het is een zeer gevaarlijk procédé omdat de politieman bij herkenning wordt bedreigd en ook kan verleid worden ten eigen profijt mee te gaan doen.

Vanzelfsprekend is het essentieel dat de minister van justitie verantwoordelijk is, dat het OM controle houdt over de toepassing van deze werkwijze en dat de rechter criteria ontwikkelt die in deze materie worden toegepast.

Medio 1971 richtte de toenmalige minister van justitie bij KB het Bestuur voor Criminele Informatie op (BIC) om misdaad via infiltratie in het milieu te kunnen voorkomen en bestrijden. BIC was echter geen speciale afdeling van de politiediensten maar een administratief bestuur.

Een van zijn opdrachten was de strijd aanbinden tegen de handel in verdovende middelen . De oprichting lokte van meet af aan kritiek uit en zou leiden tot een fiasco wegens grove onregelmatigheden. Zo was er de zaak François waarbij een opsporingsambtenaar door een grote fout bij de opsporing een grote som geld verspeelde en dat niet durfde rapporteren aan zijn oversten die ook niets merkten en toen, om dat geld weer aan te zuiveren, actief gingen deelnemen aan de verhandeling van drugs.

In Nederland, voor ons een gidsland, heeft men medio de jaren ’90 getracht zorgvuldig criteria op te stellen voor de opsporingsmethoden naar de aard en omvang van de georganiseerde criminaliteit, wat aanleiding gaf tot het rapport van de commissie Van Traa.

“Er is sprake van georganiseerde criminaliteit indien groepen die primair gericht zijn op illegaal gewin systematisch misdaden plegen met ernstige gevolgen voor de samenleving, en in staat zijn deze misdaden op betrekkelijk effectieve wijze af te schermen, in het bijzonder door de bereidheid te tonen fysiek geweld te gebruiken of personen door middel van corruptie uit te schakelen.”  (Van Traa).

Bijzondere nadruk werd gelegd op gevoelige methoden waarbij een direct contact bestaat  tussen de politie en het crimineel milieu variërend van het runnen van informanten tot het ondernemen van infiltratie–acties.

Proactieve recherche hoort in deze omgeving voortaan tot de opsporing. Het betreft opsporingsmethoden om een criminele organisatie te detecteren en via multidisciplinaire  en projectmatige aanpak te komen tot ontmanteling. Het Openbaar Ministerie doet de kwaliteitsbewaking en draagt een operationele verantwoordelijkheid.

De wet van 6 januari 2003 betreffende de Bijzondere Opsporingsmethoden (BOM) regelt o.m. de observatie, infiltratie en informantenwerking.

Bij de toepassing van de aangehaalde gevoelige en soms omstreden methoden van opsporing blijft het rechtstatelijk karakter centraal.

Integriteit , toezicht en controle

De wetgever moet zich in het strafprocesrecht niet alleen bekreunen om de instrumentaliteit van het overheidsoptreden en de grondrechten van de verdachten en andere burgers maar ook om de integriteit.

De hoofdrol is hier beleidsmatig weggelegd voor de procureur des Konings en in de geheime onderzoekstrajecten de onderzoeksrechter om aandacht te besteden aan het optreden van de speurders.

Contacten tussen politie en de onderwereld kunnen in bepaalde gevallen zelfs leiden tot corruptie door verstrekking van informatie aan het milieu en erger nog, het verlenen van hand-en spandiensten.

Soms worden opsporingsmethoden uitgeprobeerd die sterk afwijken van waarden en normen bv. een druglijn uittesten door hoeveelheden soft en harddrugs door te laten.

Er rijzen vragen over de verhouding tussen deals en kroongetuigen, informanten en infiltranten, gecontroleerde aflevering en doorlating, direct afluisteren om levens te beschermen en direct afluisteren om op te sporen.

De gebruikte methode moet in openbare terechtzitting kunnen worden verantwoord. Er kunnen zich uitzonderingssituaties voordoen waarbij bepaalde aspecten van methoden niet openbaar worden. De rechter moet echter alle methoden kunnen toetsen. Het inzicht van de zittende magistratuur in het gebruik van opsporingmethoden is over het algemeen gering. Sommige operaties van een criminele inlichtingendienst zijn nauwelijks door de rechter beoordeeld en dat is te verklaren.

Soms wil hij zelfs er niet van op de hoogte gesteld worden omdat ze in een concrete strafzaak niet van belang lijken voor de wijze waarop dat bewijs rechtstreeks is verkregen, zelfs als er iets onregelmatig is gebeurd kan dit geen invloed hebben op zijn oordeel.

Andere operaties acht hij wellicht wel van belang maar dat kan ook zijn omdat hij een afweging maakt tussen bv. de veiligheid van een getuige en het belang van de verdachte om te horen wat is gebeurd.

Controleerbaarheid en toetsingsmogelijkheid maar uitgaan van goede trouw en niet jagen op foutjes in de opsporing.

Het OM zal niet ontvankelijk worden verklaard als bv. ernstige inbreuk wordt gepleegd op de rechten van de verdediging waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Van geval tot geval zal dit dienen te worden beoordeeld.

Speuren in de echte en de virtuele wereld.

Bij “inkijkoperaties“ nemen speurders bijna altijd telefoons en computers mee. Die bevatten informatie over het netwerk van terreurverdachten.

Facebook-app openen is een zeer voor de hand liggende onderzoeksdaad maar toch complex: een smartphone staat gewoonlijk in verbinding met het internet en zodra pakweg Whatsapp wordt geopend om dieper te graven is er sprake van een “netwerkzoeking“ en dat vereist akkoord van de onderzoeksrechter.

De wet tracht nauwkeurige regelingen uit te werken: mag een politieagent zomaar zitten rondneuzen in een computer die in beslag is genomen? Wat mag het parket doen? En wanneer moet een onderzoeksrechter zijn zegen geven?

Als een verdachte bv. zijn Dropbox-account (een online harde schijf) met een wachtwoord heeft beveiligd zal de onderzoeksrechter toelating moeten geven om de code te kraken.

Ook in de échte wereld komt versoepeling van de “inkijkoperaties,”  zodat speurders in  woningen en andere privé-ruimten gesloten kasten en safes mogen openen en voorwerpen meenemen als ze daar het onderzoek niet mee schaden.

Er worden termijnen vastgelegd. De termijn van observatie of schaduwen van verdachten is drie maanden.

Dit alles om het belang te illustreren van de onderzoeksrechter in de strafprocedure. Het is immers gebleken dat het OM (dat onomstreden de verantwoordelijkheid draagt voor de leiding van de opsporing) tekort schiet in zijn sturende en controlerende taak ten aanzien van het gebruik van geheime opsporingsmethoden. Het is de verdediging die de onregelmatigheden inroept.

In verscheidene ophefmakende fraudezaken kochten verdachten op basis van de zgn. “Afkoopwet“ hun proces af: ze betaalden een aanzienlijke som geld aan het OM en vereffenden het fraudebedrag waardoor een rechter zich niet meer moest uitspreken in de zaak. Ook hier is meer rechterlijke controle noodzakelijk.

De onderzoeksrechter

Met dit overzicht van de boven– en onderwereld kom ik terug tot het ambt van onderzoeksrechter in dit land als belangrijke en onmisbare figuur in het opsporings- en gerechtelijk onderzoek en mijn verhaal van Multatuli.                         

De onderzoeksrechter is vaak bekritiseerd omwille van de toepassing van het voorarrest en de geheimhouding van het onderzoek. Men wil  het gerechtelijk onderzoek volledig tegensprekelijk maken.

De Salduz-richtlijn is een Europese richtlijn over het recht van toegang  tot een advocaat. Die mag aanwezig zijn bij alle verhoren zowel het eerste als het navolgende bij misdrijven die met een vrijheidstraf worden beteugeld.

De richtlijn geeft aan de verhoorde personen ook het recht om een derde op de hoogte te brengen van hun eventuele arrestatie en met derden te communiceren tijdens hun vrijheidsbeneming. Weldra mag een advocaat aanwezig zijn bij elk verhoor.

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijft ons land aansporen tot meer transparantie en tegenspraak in het gerechtelijk onderzoek.

Meer en meer kwam een voorkeur voor de Angelsaksische procedure in de omringende landen.

In de jaren ‘70 had de wetgever zoals bovengemeld reeds de motivering van het aanhoudingsmandaat verscherpt om de rechter nog meer een bedenktijd op te leggen  door niet alleen te verwijzen naar aanwijzingen van schuld maar ook naar de gegevens eigen aan de zaak en de persoonlijkheid van de verdachte. De beslissing tot aanhouding mocht geen stijlformule of gemeenplaats zijn en moest aangeven of er vluchtgevaar of verduisteringsgevaar was of gevaar voor collusie of samenspraak met medeverdachten .

De vrijheidsberoving moet altijd beoordeeld worden aan de hand van fundamentele waarborgen van de grondwet en een aantal internationale rechtsnormen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van 1950 en het Internationaal Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten dat in Belgie van kracht is sedert 1983.

Een tweede aanzet was het voorstel om niet alleen het ambt van onderzoeksrechter in te perken maar ook af te schaffen.

In België gaven onderzoeksrechters die uiting aan hun onrust omwille van de dreiging dat alle macht overgaat in handen van het Openbaar Ministerie als vervolgend orgaan, zodat hun ambt als garant van een onpartijdig en onafhankelijk onderzoek zich zou beperken tot een “rechter van het onderzoek“ (juge de l’instruction‘) in plaats van onderzoeksrechter (‘juge d’instruction ‘) die in de rechtstaat een waarborg is tegen het eenzijdig optreden van het Openbaar Ministerie als vervolgend orgaan en niet te vergeten eigenlijk deel is van de uitvoerende macht .

Onderzoeken en vervolgen blijft een moeilijke combinatie, waarbij binnen een hiërarchisch gestructureerd openbaar ministerie allerlei beïnvloeding mogelijk is. Bij delicate onderzoeken wordt dat bijzonder kies.

Zoals de arme Javaan uit de Max Havelaar van Multatuli zouden de onderzoeksrechters lijdzaam moeten toezien hoe hun ambt verwatert tot passieve controle en hun bestaansreden als de laatste buffel verdwijnt.

“De onderzoeksrechter verpersoonlijkt macht, veel macht en dat is in een samenleving met het democratisch principe van  informatie, inspraak en concertatie ten grondslag een negatief beladen begrip. Er wordt een verband gelegd met vrijheidsberoving, opsluiting. Hij wordt vergeleken met  een soort “exécuteur des hautes oeuvres“.

De inquisitoire en accusatoire procesvorm

Het instituut van de onderzoeksrechter, ingesteld bij art.42 van de wet van 20 april 1810, heeft een lange geschiedenis waarin beurtelings de accusatoire en inquisitoire procesvorm bestond in onze contreien.

De inquisitoire procesvoering is een vorm van procesvoering waarbij de rechter een actieve rol speelt. De rechter bepaalt het voorwerp van het geding en staat mede in voor de bewijsvoering.

In de accusatoire procesvoering is het proces bijna volledig in handen van de partijen. Zij bepalen het voorwerp van de rechtszaak en zijn verantwoordelijk voor de bewijsvoering.

Sinds de 12e eeuw lag in Frankrijk het initiatief om een strafproces in te leiden uitsluitend bij de benadeelde partij. Die moest klacht indienen voor het tot een geding kon komen. Het was een mondelinge tegensprekelijke strijd tussen twee partijen waar geen rechter tussenkwam voor opsporing en vervolging.

De accusatoire procesvorm bleef voortduren gedurende de hele Hoge Middeleeuwen en overleefde in bepaalde landstreken tot de 13e, 14e zelfs 15e eeuw.

De inquisitoire procedure doet denken aan de kerkelijke rechtbanken en de inquisitie waar de rechter ambtshalve overgaat tot vervolging.
Deze procedure kreeg vorm in de lekenrechtbanken ten tijde van de hertogen van Boergondië. De praktijk werd gelegaliseerd in opeenvolgende ordonnanties o.m. die van Villers-Côterets van 1539.

De revolutionairen van 1789 opteerden weer voor het accusatoir systeem naar het voorbeeld van Engeland, maar deze hervorming was een kort leven beschoren, want het Consulaat en Empire betekende een terugkeer naar het inquisitoire stelsel van het Ancien Régime. Onder Engelse invloed kwam een onderzoek ter terechtzitting maar ook een  voorafgaand opsporingsonderzoek.

Een moordpoging op Napoleon Bonaparte op 12 december 1800 (3 Nivose an XI) bracht een verscherping van de repressie en de “code français d’ instruction criminelle“ van 1808 betekende een terugkeer naar het inquisitoir systeem aangevuld door bepaalde elementen uit het accusatoir systeem zoals een openbaar debat ter terechtzitting en de instelling van de jury in criminele zaken of rechtsprekende jury (niet meer jury d’ accusation zoals voorheen). Het Openbaar Ministerie werd versterkt, de verkozen rechter uitgesloten en de “directeur du jury“ bleef.

Verhouding tot de procureur des Konings

Door velen en niet het minst door juristen wordt de onderzoeksrechter vereenzelvigd met zijn nabuur op het gerechtshof, de procureur des Konings, hoewel op het theoretische  vlak een duidelijk onderscheid bestaat tussen de rol van beiden.

Men gaat ervan uit dat in de praktijk er in feite een beroepssolidariteit is ontstaan tussen de zittende en staande magistratuur die in een strafproces uitgroeit tot een tegen de verdachte werkende ‘coalition inconsciente'.

De onderzoeksrechter – zo zegt men – is in rechte van het parket onafhankelijk. In feite is hij met de vervolging zo onwrikbaar verbonden dat de vraag gesteld werd of hij iets anders was dan: “L’agent du parquet chargé de former l’accusation préparatoire“.

De procureur, zegt men, kan zich wel onrechtstreeks laten gelden door tussen te komen in de keuze van een onderzoeksrechter en negatief advies te geven over de hernieuwing van het mandaat.

Niet zelden zal de onderzoeksrechter steigeren tegen een bepaalde vordering die aan hem gericht wordt door de procureur des Konings. Hij maakt dan een strijdig bevel.

Het doet echter geen afbreuk aan het feit dat de onderzoeksrechter voldoende onafhankelijk blijft en actief leiding geeft aan het onderzoek.

Honoré de Balzac schreef dat de onderzoeksrechter “bij  afwezigheid van getuigen een  levendige en dramatische strijd voert tegen de verdachte. God weet wat rest van het meest brandende treffen waarbij zowel ogen, toon als kleur van het gelaat, net als een kamp van wilden die elkaar beloeren. Een proces-verbaal is slechts de asse van een laaiende vuurhaard.“

De onderzoeksrechter werkt in een wettelijk geconsacreerde geheimhouding maar in de praktijk worden alle getuigenissen, indiciën en deskundige adviezen tijdens het verhoor van de verdachte besproken en alle tot verweer dienende opmerkingen worden  opgenomen en onderzocht. De onderzoeksrechter neemt voorzorg om alle troeven in het vooronderzoek uit te spelen.

Maar de opposanten van het geheim onderzoek nemen geen vrede met deze feitelijke situatie. Ze wijzen op de onbewuste vooringenomenheid“ van de onderzoeksrechter ingevolge de eenzijdige vordering van het parket. Men betreurt dat de onderzoeksrechter niet kan steunen op zijn geweten tenzij mits niet-naleving van de wet. De rechter van instructie zou vatbaar zijn voor dwalingen of veronachtzaming van details bij ingewikkelde zaken.

Men verwijst ook naar de psychologie van de verdachte die gezeten voor de magistraat in dat beklemmende moment niet de passende woorden vindt om te onderlijnen wat belangrijk is tot bewijs van zijn onschuld of beperking van zijn schuld.

De promotoren van de contradictie tijdens het gerechtelijk vooronderzoek vragen dat partijen het recht zouden hebben kennis te nemen van het dossier, verzoeken te richten tot de onderzoeksrechter, die slechts afgewezen kunnen worden door een gemotiveerd bevelschrift met mogelijkheid tot verhaal, aanwezig te zijn bij alle of sommige onderzoeksplichten en ab initio bewijsmiddelen te betwisten.

Het is niet nieuw zoals reeds bij het begin gemeld. Al bij het eind van de 19e eeuw vond men die “geheimzinnigheid“ maar niets.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat niet alleen derden maar ook de verdachte er belang bij hebben dat bijzonderheden waarop de vervolging steunt  niet in de openbaarheid komen, want vele onderzoeken eindigen op niet-vervolging.

Verlichte juristen waren gefascineerd door het Angelsaksische accusatoire systeem, d.w.z. een gerechtelijk tornooi zonder Openbaar Ministerie als dusdanig of een onderzoeksrechter, waarin partijen elkaars gelijke zijn, de koningin tegen de burger. De “constable“ of politieambtenaar verzamelt bewijzen en de “police magistrate“ oordeelt. Voorstanders van dit systeem wilden de onderzoeksrechter een zuiver jurisdictionele functie toebedelen. Het werd dus een “juge de’l instruction“ in plaats van een “juge d’instruction“.

Anderen waren voor de afschaffing van het ambt van de onderzoeksrechter naar het voorbeeld van de krijgsraad. Zijn functie zou toevertrouwd worden aan het openbaar ministerie dat tezelfdertijd de rol zou vervullen van vervolgende partij en onderzoeksrechter.

Advocaten die na de 2e Wereldoorlog mensen verdedigd hebben voor de Krijgsraad kregen spoedig zekerheid over het verschrikkelijk karakter van uitzonderingsrechtbanken waar auditeurs tezelfdertijd rechter en partij waren. Een minister noemde dat destijds “une justice des rois de nègres" .

De voorstanders van de absolute openbaarheid van het onderzoek gingen ervan uit dat de onderzoeksrechter gecontroleerd moest worden, omdat hij anders het onderzoek zou kunnen manipuleren, beïnvloed door vooroordelen of politieke drijfveren. Alles moest gebeuren “sous les yeux de tous".

De commissie was klaarblijkelijk het woord van Voltaire indachtig : “Dire le secret d’autrui est une trahison, dire le sien est une sottise“ en verwierp dat voorstel.

Wanneer de beschuldigde, zijn raadsman en zijn vrienden van meet af aan alle details van het onderzoek zouden kennen, zou het nog maar kinderspel zijn om het onderzoek te dwarsbomen en alle inspanningen van de onderzoeksrechter nutteloos te maken aldus de parlementaire verslaggever.

Bovendien hadden niet alleen de derden maar ook de verdachte zelf belang erbij dat het publiek geen weet zou hebben van de bijzonderheden waarop de vervolging steunde, vermits de meeste bevelen steunden op niet-vervolging.

Tenslotte waren sommige parlementsleden voorstander van een beperkte openbaarheid. De advocaat, de burgerlijke partij en het OM zou aanwezig zijn bij alle onderzoeksdaden. Bij de eerste verschijning van de beklaagde kan die een advocaat krijgen indien hij dit verlangt. Die mag aanwezig zijn bij het verhoor. Het volledig dossier ligt te zijner beschikking.

De commissie verwierp ook dit laatste stelsel omdat het reeds trage onderzoek zou belemmerd worden door een woordenstrijd en procedure-incidenten. De raadsman zou  ook steeds de neiging hebben zijn cliënt te helpen tegen de belangen van de justitie in. En als de advocaat niets mag zeggen wat komt hij dan daar doen??

In Frankrijk had men daar slechte ervaringen mee. Parketmagistraten lieten de verdachte en de getuigen buiten tussenkomst van de onderzoeksrechter op de rooster leggen.

De onderzoeksrechter hier te lande werkt binnen het kader van twee beleidsprincipes die op het eerste gezicht uit mekaar lopen maar in feite een opmerkelijk evenwicht vormen: ten eerste de onmisbare geheimhouding om toe te laten bewijzen te verzamelen en te beveiligen tegen indiscreties vermits iedereen geacht wordt onschuldig te zijn tot bewijs van het tegendeel; ten tweede de eenheid van onderzoek dat gecentraliseerd is op één hoofd en toevertrouwd aan een onpartijdig en bevoegd rechter maar tezelfdertijd onder controle om misbruiken te voorkomen.

Een onderzoeksrechter behandelt stapels processtukken en in zijn zoektocht naar de waarheid opent hij deuren en bankkluizen. Hij graaft en ontleedt, sekwestreert en zondert af en peilt naar de diepste roerselen van de mens.

Een zekere beslotenheid zeker in de beginfase van het onderzoek is hierbij een uitstekend hulpmiddel, ik zou haast zeggen – een onmisbaar werkinstrument - , de buffel voor de ploeg. Alleen in de afscherming van indiscreties kan zijn arbeid vruchten afwerpen.

Het onderzoekskabinet is de gaarkeuken van de openbare terechtzitting, maar beide zijn gericht op hetzelfde doel met name de ontdekking van de waarheid.

De onderzoeksrechter onderzoekt “à charge“ en “à décharge“, zowel ten voordele als ten nadele van de verdachte. Hij verzamelt bezwaren zo die er zijn en de rechter ten gronde legt het bewijs van de schuld of onschuld vast, inventariseert wat hij heeft om alles te vertalen in een veroordeling of vrijspraak.

Samenvattend: geheimhouding heeft een dubbel doel: tegenover derden in het belang van de gemeenschap en tegenover de verdachte op wie steeds een vermoeden van onschuld weegt.

Ook geheimhouding tegenover partijen: de verdachte die het onderzoek kan belemmeren. Ook de burgerlijke partij wordt gelijkgesteld met de beklaagde.

Hij moet in de mogelijkheid gesteld worden om de aanwijzingen die hij inwint te kunnen controleren vooraleer de verdachte de kans krijgt die controle in de war te sturen.

Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor leemten in het onderzoek en komt zelfs disciplinair tekort als hij niet het nodige doet om de waarheid te ontdekken. Hij is een “crime-fighter“ en is niet in staat voldoende afstand te houden van de vervolging waarbij hij alle bewijsgegevens gaat opsporen tegen de verdachte.

De onderzoeksrechter schenkt aandacht aan alle versies van partijen en ziet de advocaten niet als vijand. Hij heeft immers geen enkel belang bij de uitkomst van de procedure. Daar staat de zoektocht naar de waarheid centraal eerder dan de zoektocht naar de schuldige. De onderzoeksrechter is de waakhond van het onderzoek. Hij heeft geen tunnelvisie maar staat kritischer door zijn motivering.

Hem “rechter van het onderzoek“ maken is geen uitweg om een tunnelvisie te doorbreken. Het geeft alleen een formele controle op het onderzoek en zal dwangmiddelen toelaten als de weg van het minste kwaad. Hij kan geen huiszoekingsbevel verlenen zonder het dossier te kennen.

Doorschuiven van de opsporing naar het OM garandeert geen grotere onpartijdigheid. Immers vervolging en opsporing in één persoon maakt het OM tot een machtige tegenstander van de verdachte. Een onderzoeksrechter is beter bestand tegen “mediagevoelige“ zaken.

Snelheid is geen onpartijdigheid. Een onderzoek door de politie en het parket onder controle van de “rechter van het onderzoek” biedt geen betere garanties.

 Le juge est un souverain soumis uniquement à sa conscience et à la loi" (Balzac).

Ook een rechter kan zich vergissen, daarom is het onontbeerlijk dat hij werkt onder het kritisch oog van de onderzoeksgerechten (Raadkamer en Kamer van Inbeschuldigingstelling).

Dat onze procedures soms te ingewikkeld zijn en teveel aanleiding kunnen geven tot betwistingen wat zijn invloed heeft op de duur van het onderzoek, zal niemand ontkennen. Dat dit betekent dat de Onderzoeksrechter aan de kant gezet moet worden is een conclusie die geen steek houdt en een brug te ver.

Niemand heeft tot op heden stevige nieuwe argumenten aangebracht om toch over te schakelen naar een rechter van het onderzoek.  
Dat strafonderzoeken en rechtsonderhorigen er baat bij zouden hebben blijkt nergens uit.

Het is niet omdat in andere landen van Europa de figuur van de onderzoeksrechter niet bestaat dat dergelijke systemen automatisch beter zouden zijn.

In ons systeem maakt dat immers deel uit van een broos evenwicht tussen het vervolgend apparaat en de bescherming van de rechtstaat.

Sommigen willen alle onderzoeken toevertrouwen aan het Openbaar Ministerie zoals het vandaag reeds bevoegd is voor een zgn. “mini-instructie“ die een huiszoeking mogelijk maakt door de politie zonder gerechtelijk onderzoek.

Dat is een merkwaardige stelling. Het OM is en blijft een vervolgende partij. Onderzoeken en vervolgen blijft een moeilijke combinatie waarbij binnen een hiërarchisch gestructureerd OM allerlei beïnvloeding mogelijk is. Wanneer het om delicate onderzoeken gaat wordt dat bijzonder kies.

Het instituut “onderzoeksrechter" blijft in dit verband een garantie voor een onafhankelijk en onpartijdig onderzoek, wars van alle politieke en andere beïnvloeding of maatschappelijke druk.

Het parket lekte in het verleden “gul en graag als een oud wijf in een roddelstraatje“ aldus de pers. Voor lezers is zoiets slechts prettig zolang zijzelf niet terechtkomen tussen de kaken van dit soort gerechtelijk apparaat en er de onbeschaafdheid van moeten ondervinden.

Een onderzoeksrechter wordt ingeschakeld als leider van het onderzoek, zodra grondwettelijke rechten worden aangetast bijvoorbeeld bij vrijheidsbeneming, huiszoeking of telefoontap.

Men mag niet verwachten dat een magistraat die geen voldoende zicht heeft over het geheel van het onderzoek noch de leiding van dit onderzoek heeft, met kennis van zaken een beslissing kan nemen over dergelijke verregaande inbreuken op grondwettelijke rechten.

De benadeelde kan zich trouwens rechtstreeks tot de onderzoeksrechter richten via een burgerlijke partijstelling en de onderzoeksrechter zal die klacht onderzoeken zelfs al is er reeds eerder een onderzoek geweest via het Openbaar Ministerie. De resultaten van dit onderzoek zullen altijd aan de beoordeling van de Raadkamer  moeten worden voorgelegd, zelfs als het Openbaar Ministerie eerder de zaak zonder gevolg heeft geklasseerd.

De Raadkamer kan toch beslissen om bij voldoende bezwaren de zaak voor de rechtbank te brengen. Door deze rechtsfiguur is er dus een waardevolle controle op de werkzaamheden van het Openbaar Ministerie.

Vriendinnen en vrienden, ik moet afronden.

Bij de inleiding van mijn uiteenzetting heb ik een passage geciteerd uit het boek “Max Havelaar“ van Multatuli en ik wil daar ook mee eindigen.

Handen af van de onderzoeksrechter. Het is een juridisch deficit als de onderzoeksrechter niet langer de bevoegdheid heeft om te speuren en de burger te beschermen tegen inbreuken op de grondwet en de rechten van de mens. Dat hij zelfs niet in staat is een bekentenis uit te lokken omdat zijn onderzoek gedwarsboomd wordt door het uitlekken van gegevens of de permanente aanwezigheid van een advocaat.

Hij zal evolueren tot een “achteroverleunende rechter van het onderzoek" en “deus ex machina“, “waarbij alle problemen zijn opgelost of zoals iemand het destijds uitdrukte “un juge ficelé comme un saucisson“  die niet alle gebruikte methoden kan toetsen maar alleen passief toezien en alleen bevestigen of bezegelen.

Immers een verregaande politieautonomie en verambtelijking van het OM is tegenstrijdig en gevaarlijk. Zware onderzoeken van de onderzoeksrechter overhevelen naar het OM is voor die laatste ook geen geschenk, hij heeft reeds 90 % van de opsporing in handen.

Misschien zal men het ambt volledig afschaffen en dan zal er om het slot van het verhaal van Saidjah en Adinda te parafraseren :
“… in Batavia gejubel zijn over de zovele lauweren die gevoegd worden bij de lauweren van het Nederlands–Indisch leger“.

En misschien zullen ook dankgebeden ten hemel stijgen “bij het vernemen dat de Heer der Heirscharen weer had meegestreden onder de banier van Nederland “… .

Maar God met zoveel wee begaan
Neemt het offer van die dag niet aan

Ik dank u voor uw aandacht.


Joris Luyckx


De voordrachtgever is Ereraadsheer in het Hof van Beroep

 

Omhoog

 

Erkenning voor academisch werk over Vlaamse Beweging

Laudatio voor Louis Vos en Lieve Gevers - Lode Wils

   
 

Historici en echtpaar Lieve Gevers en Louis Vos uitgebreid gelauwerd bij de uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw - Aalst 10 juli 2016

Op de foto v.l.n.r. de laureaten Louis Vos én Lieve Gevers,
Matthias Storme, voorzitter van de Orde van de Vlaamse Leeuw,
Christophe Dhaese, burgemeester van Aalst,
en An De Moor, voorzitter van de Beweging Vlaanderen-Europa

_________________________________________________

                                    LOF VAN LOUIS VOS EN LIEVE GEVERS

Lode Wils

                                                                                                              
De uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw 2016 aan Louis Vos en Lieve Gevers is een erkenning van de verdiensten van twee vruchtbare historici en gevierde professoren emeriti, die een groot deel van hun wetenschappelijke arbeid hebben gewijd aan het onderzoek van de Vlaamse beweging.

Gevers en Vos studeerden geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Leuven in de jaren 1965-1969. Ze maakten dus de studentenrevolte mee die toen over België trok zoals over de westerse wereld. Bij het emeritaat van Louis in 2011 dook nog een compromitterende foto op: de hooggeleerde heer was in november 1968 opgestapt aan het hoofd van een protesterende betoging, eigenhandig de spandoek dragend:

STUDENTEN WILLEN VOLKSUNIVERSITEIT
OVERHEID IN DIENST VAN DE GEVESTIGDE ORDE. (1)

De revolte voor ‘Leuven Vlaams!’ wekte bij een aantal studenten geschiedenis de belangstelling om voor hun licentiaatsverhandeling een onderwerp uit de Vlaamse beweging te kiezen, iets wat tevoren aan de universiteiten nog niet gebruikelijk was. De revolte versnelde ook de splitsing van de tweetalige universiteit, en daardoor werd in 1967 mijn leeropdracht, Geschiedenis van de Nieuwste Tijd, uitgebreid van de kandidaturen naar de licentie, met dus ook de leiding van seminaries en verhandelingen. Meteen meldden er zich onder mijn thesisten een aantal om de Vlaamse beweging te bestuderen. Doordat zij zich twee jaar lang intensief moesten inzetten rond dat gemeenschappelijk thema, ontstond er een groepsvorming waardoor de leden zich ‘de Wilsisten’ gingen noemen, naar Louis mij later vertelde.

Lieve koos uit de onderwerpen die ik aanbood: ‘Vlaamse studentenbeweging en taaltoestanden in het katholiek middelbaar onderwijs in het aartsbisdom Mechelen in de 19de eeuw’. – Die zogenaamde studentenbeweging telde vooral scholieren, maar met studenten in een leidende rol. - Louis stelde voor dat hij ook die katholieke Vlaamse studentenbeweging zou behandelen, maar dan voor de periode tussen de twee Wereldoorlogen. In de KSA, de Katholieke Studentenactie die er een uitloper of opvolger van was, speelde de student Vos een leidende rol op provinciaal en later op nationaal vlak, en daardoor kon hij voorgangers uit het interbellum en plaatselijke verslagboeken op het spoor komen.

Na hun afstuderen, en hun huwelijk in april 1970, gaf het echtpaar Vos-Gevers de geschiedschrijving niet op, terwijl ze leraars waren in het middelbaar onderwijs. Het betekende een stimulans dat Louis in 1971 door professor Harry van den Eerenbeemt naar de Katholieke Hogeschool Tilburg werd gehaald als wetenschappelijk medewerker. Daar kreeg hij de mogelijkheid om ook aan eigen onderzoek te doen, en Lieve gaf zelfs haar baan op, zodat ze samen een deel van de week in Belgische bibliotheken en archieven doorbrachten, voortwerkend op het braakliggend terrein dat ze met hun licentiaatsverhandeling betreden hadden.

In 1973 werd Louis naar Leuven teruggeroepen als assistent aan de Afdeling Geschiedenis van de 19de en 20ste eeuw. Lieve kreeg twee jaar later een onderzoeksopdracht van het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis en werd daarna assistent aan dezelfde afdeling als Louis. Beiden waren druk aan het publiceren, niet alleen artikels maar ook boeken. In 1976 gezamenlijk, onder de titel Dat volk moet herleven, een ontleding van Het studententijdschrift De Vlaamsche Vlagge 1875-1933. (2) Daaraan had Lieve een baanbrekend artikel van 90 bladzijden laten voorafgaan, over het Nederlands als vak en als voertaal in het katholiek middelbaar onderwijs. (3)

In 1977 publiceerde Louis Nationalisme en rechtse stroming bij de Vlaamse studenten te Leuven in het Interbellum. (4)Die rechtse stroming zou voortaan één van de vaste punten van zijn  onderzoek blijven. In 1982 verscheen zijn magnum opus, de doctoraatsverhandeling Bloei en ondergang van het AKVS. Geschiedenis van de Katholieke Vlaamse Studentenbeweging 1914-1935. (5) Hij beschreef de ontwikkeling van de meerderheid van de flamingantische Leuvense studenten naar nationalisme, met daarin een groeiend anti-Belgisch rechts-radicalisme, en het optreden van de bisschoppen die aanvankelijk de gematigde minderheid steunden en weldra autoritair een heroriëntering in kerkelijke zin zouden opleggen in de Katholieke Actie. Vanuit zijn ervaring als jeugdleider en studentenleider had Vos de hele problematiek van binnen uit kunnen aanvoelen, geruggesteund door een brede kennis van de pedagogische en de sociologische literatuur.  

Lieve beschreef in de Kroniek van Albrecht Rodenbach (1856-1880) (6), honderd jaar na diens dood, het verhaal van zijn optreden als pionier en bezieler van de studentenbeweging, tijdens zijn vier laatste levensjaren, die aan de Leuvense universiteit. Nog in 1980 verscheen haar lijvige bronnenverzameling Kerk, Onderwijs en Vlaamse Beweging. Documenten uit kerkelijke archieven over taalregime en Vlaamsgezindheid in het katholiek middelbaar onderwijs 1830-1900. (7) Die bronnenpublicatie zal voor onbeperkte tijd onmisbaar blijven, en ze kreeg nog in 2008 een vervolg over de jaren 1900-1906: Jezuïeten, bisschoppen en flaminganten. Documenten uit kerkelijke archieven over de controverse rond het taalregime in het katholiek middelbaar onderwijs 1900-1906. (8)In 1987 gaf Lieve haar doctoraatsverhandeling uit: Bewogen Jeugd. Ontstaan en ontwikkeling van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (1830-1894) (9). Ontstaan onder de stimulerende invloed van leraars of directies, en ondanks conflicten met sommige andere overheden evoluerend naar een correctie maar vooral een aanvulling op het collegesysteem, waardoor de scholieren dan een derde leefruimte vonden naast het internaat en het gezin.

Louis Vos beklom geleidelijk de trappen naar en van het professoraat in zijn vertrouwde Departement Geschiedenis van de Faculteit Letteren. Hij kreeg onder meer de opdracht om de Geschiedenis van Polen te doceren, wat ons niet alleen het enige Nederlandstalige boek over dat onderwerp heeft opgeleverd, maar wat ook bijdroeg tot de verbreding van zijn nationalisme-onderzoek naar het Europese vlak.

Lieve Gevers werd in 1985 benoemd in de Faculteit Godgeleerdheid, tot docent aan de Afdeling Geschiedenis van Kerk en Theologie. Logischerwijze oriënteerde ze haar activiteit sterker dan voorheen in die richting: haar onafgebroken stroom publicaties betrof nu vooral de kerkelijke ontwikkelingen in België en Vlaanderen tijdens de 20ste eeuw,  bijzonder tijdens de tweede helft daarvan. De Vlaamse beweging liet ze toch niet los, onder meer door haar heel actief lidmaatschap van de redactie der Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. (10)

Beide professoren bekleedden een aantal bestuursfuncties binnen hun universiteit en in de bredere historisch-wetenschappelijke wereld. Ze schakelden zich in de almaar verdergaande internationalisering van het universitaire bedrijf in, met Engelstalige colleges en publicaties, deelname aan internationale zowel als nationale onderzoeksprojecten en tijdschriftredacties. In 1990-1991 verbleven ze als respectievelijk visiting professor en visiting fellow aan de University of Pennsylvania in Philadelphia. Bijzonder met de Nederlandse historische wereld, waarmee ze al in Tilburg contact hadden genomen, knoopten ze vele banden aan. Louis Vos doceerde in 2000-2001 aan de Radbouduniversiteit in Nijmegen als houder van de ‘Keizer Karel Wisselleerstoel voor Europese Cultuur’. Lieve Gevers verbleef in 2004-2005 in het Netherlands Institute for Advanced Studies (NIAS) in Wassenaar, als onderdeel van een jarenlang onderzoek, onder de auspiciën van de European Science Foundation, naar de houding van de christelijke kerken en de moslimgemeenschappen in bezet Europa tussen 1939 en 1950; zij zou samen met haar Leidse collega Jan Bank de resultaten daarvan uitgeven. (11)

Hun hart bleef toch in Vlaanderen hangen, want rond hun overstap naar het emeritaat heeft elk van hen nog eens de laatste stand van zijn bevindingen samengebracht in een fors boek over, respectievelijk, Idealisme en engagement. De roeping van de katholieke studerende jeugd in Vlaanderen (1920-1990) (12), en Kerk in de kering. De katholieke gemeenschap in Vlaanderen 1940-1980. (13)

Geen twijfel dus over hun vruchtbare werkzaamheid. Maar welk nut heeft al dat historisch onderzoek, behalve dat het lectuur oplevert voor liefhebbers?

Op die vraag antwoordde de befaamde Utrechtse historicus professor Pieter Geyl met de waarschuwing: “Als ik rond mij zie, is het eerste wat ik opmerk dat het denken van de wereld vol zit van verminkte of vervalste geschiedenis, van historische mythen die, omdat ze zo weinig verband houden met de verleden werkelijkheid, daarom niet minder krachtig op de nationale en internationale politiek van het heden inwerken.” (14) En hij riep de historici op: “Wij moeten onze functie vervullen, en dat is: naar het beste van ons kunnen de mythen ontmaskeren”. (15)

Inderdaad is elke politieke, sociale of andere stroming mythe-scheppend. Ze creëert haar eigen geïdealiseerd beeld, samen met de karikatuur van de tegenstander: dat zijn haar twee krachtigste propagandamiddelen. In de mate waarin een gedachte zegeviert, worden samen met haar de mythen die ze heeft voortgebracht en gebruikt, algemeen aanvaard. Ons geschiedenisbeeld steekt dus vol mythische idealiseringen en karikaturen, die in de loop van decennia en generaties alsmaar heiliger worden aan de ene kant, en demonischer aan de andere. Wie zich daartegen verzet komt over als een vijand van de beweging. Maar die beweging dreigt met haar hoofd tegen de muur te lopen, als ze gaat geloven aan haar eigen, steeds maar vergrovende propagandavoorstellingen.

Gevers en Vos ondervonden, toen zij door hun onderzoek tot nieuwe bevindingen kwamen die niet pasten in de traditionele  beeldvorming, dat hun betoog gewoon werd genegeerd of zelfs heftig bestreden. Aan de Kroniek van Albrecht Rodenbach, waarin Gevers in bijna tweehonderd bladzijden het leven en streven van de studentenleider had beschreven, voegde de uitgever een Nawoord toe over Het tweede leven van Albrecht Rodenbach, geschreven door de prestigieuze geleerde professor Max Wildiers. Dat tweede leven was het anti-Belgische beeld dat van Rodenbach werd opgehangen na de Eerste Wereldoorlog - dus veertig en meer jaren na zijn dood – en dat Wildiers dan “zijn geestelijke nalatenschap” noemde. (16) Daar sta je dan als jonge historica, en Lieve Gevers kon alleen maar in een volgende publicatie tegen het Nawoord van haar eigen boek opkomen. (17)

Louis Vos kwam er minder goed vanaf. In 1975 toonde hij aan dat de Groot-Nederlander Pieter Geyl in de jaren 1920 door zijn intensieve bemoeienis met het Vlaams-nationalisme de vernietiging van België en de aanhechting van Vlaanderen bij Nederland nastreefde, wat die na de Tweede Wereldoorlog natuurlijk ontkende. (18) Dr. Arie Willemsen, een oud-student van Geyl en een uitgever van Geyls briefwisseling waar Vos zich op steunde (19), noemde diens artikel “een karikatuur… Het stuk is opgebouwd uit voor het merendeel uit hun verband gerukte citaten. Er wordt hier en daar ‘hineininterpretiert’, dat het een lieve lust is. Het artikel getuigt evenmin van een diepgaand inzicht in de geschiedenis van de Vlaamse beweging in de jaren twintig.” Enzovoort. Aan de waarheid van Geyls naoorlogse verklaringen mocht blijkbaar niet getornd worden. (20) Zeven jaar later trokken Willemsen en Piet van Hees op dezelfde manier, en onder de titel Leuvens recidivisme, opnieuw van leer tegen Vos maar nu vooral tegen mij (21) nadat ik, op basis van de verdere publicatie van Geyls’ briefwisseling, (22) de stellingname van Vos had bevestigd en nog versterkt. (23)

In 2001 kwam er een aanval van een andere kant, naar aanleiding van de publicatie door de Leuvense professoren Kas Deprez en Louis Vos van twee bundels, een Engels- en een Nederlandstalige, geschreven door een dertigtal auteurs, over de ontwikkeling van nationale gevoelens en bewegingen in België vanaf 1780. (24) Nog een derde bundel werd bij de beschuldiging betrokken, bundel die Vos vroeger samen met de Reader in Dutch at University College London Theo Hermans en met mij had uitgegeven. (25) De mediëvist Professor Jean Baerten klaagde aan (26) dat wij beiden en in het algemeen “de Wilsisten” van de Katholieke Universiteit Leuven, van de Vlaamse beweging een katholiek beeld ophingen en dat we “het oude klerikale verzet tegen het Vlaams-nationalisme” voortzetten. “De Leuvense auteurs stellen de Vlaamse beweging voor als een ondemocratische en intolerante stroming.” Dat concludeerde Baerten vooral uit de publicaties waarin Vos wees op de continuïteit, vanaf de jaren 1920 tot de 21ste eeuw, van de band tussen anti-Belgicisme en rechts-radicalisme. (27)
 
Klopt die stelling van Vos? En zo ja, hoe is die band te verklaren? De Vlaams-nationalistische historicus Hendrik Elias schreef dat bij het einde van de Eerste Wereldoorlog “het activisme uitgespuwd werd door de overgrote meerderheid van de bevolking”. (28) Daardoor gingen zijn aanhangers in hun mythevorming – dus hun verminking en vervalsing van de geschiedenis, om de termen van Geyl te gebruiken - het beeld scheppen van  idealistische Vlamingen die werden vervolgd door het Belgische monster. Vermits dat monster gesteund werd door de overgrote meerderheid van de bevolking, kon het slechts vernietigd worden met afschaffing van de democratie, en dank zij de verhoopte overwinning van een rechts revanchistisch Duitsland in een volgende oorlog. In 1940 leek dat te lukken, maar vier jaar later was de ramp nog veel groter. Dus werd de mythevorming des te meer voortgezet, en werd na het activisme ook de fascistische collaboratie verheven tot Vlaams martelaarschap. Dat gaat in 2016 nog voort, zoals zopas in het massaal verspreide jongste nummer van IJzerwake, het orgaan van de gelijknamige vereniging. (29)

Mythen planten zich voort, ja groeien over de generaties heen, en daarom blijft wetenschappelijke geschiedschrijving, dus de-mythologiserende geschiedschrijving, onmisbaar. Gelukkig is er sinds 1984 het ADNV, het Archief-, Documentatie- en Onderzoekscentrum voor het Vlaams-nationalisme, dat ook Wetenschappelijke Tijdingen uitgeeft, het tijdschrift dat vanaf 1981 gewijd is aan de geschiedenis van de Vlaamse beweging. Louis Vos is daar sinds 35 jaar redacteur van, en Lieve Gevers is na haar emeritaat ook toegetreden tot de redactie. Dat getuigt van hun blijvende inzet, waarvoor hen de Orde van de Vlaamse Leeuw 2016 wordt toegekend.


Referenties:


1 I. Goddeeris (red.), Revoluties onder historici. Gesprekken over internationalisering, democratisering en andere veranderingen in de academische wereld, Tielt, Lannoo, 2011, pp.16-17.

2 Leuven, Davidsfonds.

3 Lieve Vos-Gevers, In het spoor van de vernederlandsing. Het Nederlands als vak en voertaal in het katholiek middelbaar onderwijs van het aartsbisdom Mechelen en het bisdom Brugge – 1864-1893, in: De groote stooringe 1875. Historische bijdrage tot de geschiedenis van de Vlaamse studentenbeweging, Roeselare, 1975,  pp.181-270.

4 Dossiers geschiedenis nr. 2, Acco, Leuven.

5 Twee delen, Davidsfonds, Leuven.

6 Samengesteld door Dr. Michiel De Bruyne & Dr. Lieve Gevers met een nawoord van Prof. Dr. Max Wildiers, Orion, Brugge, 1980. “Michiel De Bruyne behandelt in dit werk de vormingsjaren te Roeselare tot september 1876 (pp. 7-96). Lieve Gevers beschrijft de universitaire periode van oktober 1876 tot zijn dood” (pp.97-282).

7 Bijdragen van het Interuniversitair Centrum voor Hedendaagse Geschiedenis, 89, Nauwelaerts, Leuven-Parijs, 1980

8 Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, C 14, Brussel, 2008.

9 Davidsfonds, Leuven, 1987.

10 Drie delen, Lannoo, Tielt,1998.

11 Religion under Siege. I, The Roman Catholic Church in Occupied Europe (1939-1950); II, Protestant, Orthodox and Muslim Communities in Occupied Europe (1939-1950), Edited by Lieve Gevers and Jan Bank, Peeters, Leuven-Paris–Dudley,MA, 2007.

12 Door Louis Vos, Acco, Leuven/Den Haag, 2011.

13 Door Lieve Gevers, Pelckmans, Kalmthout, 2014.

14 P. Geyl, Gebruik en Misbruik der Geschiedenis. (Historische Studies uitgegeven vanwege het Instituut voor Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, VII), Wolters, Groningen, Djakarta, 1956, p. 64.

15 O.c., p. 76.

16 Kroniek van Albrecht Rodenbach, o.c., pp. 283-286: Nawoord. Het tweede leven van Albrecht Rodenbach. De Rodenbach der studentenbonden.

17 “Rodenbach was dus niet anti-Belgisch… Zijn houding vormde het tegendeel van die der nationalistische anti-Belgicisten na de Eerste Wereldoorlog”; in: L. Gevers, Rodenbach en België. Een niet-gepubliceerde tekst van Albrecht Rodenbach, in  Wetenschappelijke Tijdingen, 1983, pp. 129-138.

18 L. Vos, De eierdans van P. Geyl. Zijn Groot-Nederlandse politiek in de jaren twintig, in Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis van de Nederlanden, (BMGN), 1976, pp. 444-473.

19 Geyl en Vlaanderen. Uit het archief van prof. dr P. Geyl. Brieven en notities, uitgegeven door drs P. van Hees en dr A.W. Willemsen, delen I en II, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen-Utrecht, 1973-1974.

20 A.W. Willemsen, Geyl als grootnederlander in de jaren twintig, in BMGN, 1975, pp. 458-473. In de BMGN 1976, pp. 80-81, verscheen Geyl en Vlaanderen, een discussie. Weerwoord van Louis Vos. Willemsen werd bijgetreden door Ludo Simons: Pieter Geyl en het Vlaams-Nationalisme 1920-1940, in Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, XXX, 1976, pp.189-210.

21 P. van Hees en A.W. Willemsen, Leuvens recidivisme. Het gebruik door prof. dr. L. Wils van de briefwisseling Geyl, in Wetenschappelijke Tijdingen,1983, pp. 44-58.

22 Deel III van Geyl en Vlaanderen, o.c. Bovendien Briefwisseling Gerretson-Geyl. Verzorgd en toegelicht door drs. P. van Hees en dr. G. Puchinger, vijf delen, Bosch en Keuning, Baarn, 1979-1981.

23 L. Wils, Gerretson, Geyl en Vos. Spanningen tussen de Grootnederlandse beweging en de Vlaams-Nationalistische, in Wetenschappelijke Tijdingen, 1982, pp. 95-120. Bevestigd in Nog eens Gerretson, Geyl en Vos, in Wetenschappelijke Tijdingen, 1983, pp. 59-63. En opnieuw bevestigd en versterkt in De autobiografie van Pieter Geyl. Zelfbevestiging en openhartigheid, in Wetenschappelijke Tijdingen, 2010, pp. 7-32.

24 Nationalism in Belgium. Shifting Identities, 1780-1995, Edited by Kas Deprez and Louis Vos, Macmillan, Houndsmills and London, 1998. – Kas Deprez/Louis Vos [red.], Nationalisme in België. Identiteiten in beweging 1780-2000, Houtekiet, Antwerpen-Baarn, 1999.

25 T. Hermans, L. Vos, L. Wils (eds),  The Flemish Movement. A Documentary History 1780-1990, The Athlone Press, London, 1992.

26 J. Baerten, Kritische beschouwingen bij recente publicaties over de Vlaamse Beweging en het nationalisme in België, in Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, 2001, pp. 1255-1274. Beantwoord door L. Vos, Vooringenomenheid?, pp.1275-1282, en door L. Wils, De stand van het onderzoek naar de Vlaamse beweging, pp.1283-1299, maar bevestigd door J. Baerten in Antwoord aan Lode Wils en Louis Vos, pp.1301-1308.

27 Bijzonder in L. Vos, De rechts-radicale traditie in het Vlaams-nationalisme, in Wetenschappelijke Tijdingen,  1993, pp. 129-149.  

28 J.J. Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging 1914/1939, 2, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1969, p. 178.

29 IJzerwake, April mei juni 2016, z.p., Ballade van de IJzerbedevaart.



Deze laudatio van em. prof. dr. L. Wils werd gepubliceerd in Wetenschappelijke Tijdingen jg. 75, nr. 3 (2016). Ze is ook beschikbaar via Vlaanderen-Europa.

De tekst is hier opgenomen met de uitdrukkelijke instemming van de auteur.


Uitreiking van de Orde van de Vlaamse Leeuw:

Verslag van Harry De Paepe in DOORBRAAK

LAUDATIO KARL DRABBE


  Omhoog
  De ongeziene blikken op de Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur - Ghislain Duchâteau
   
 

n.a.v. het verschijnen van het laatste deel “Ongeziene blikken” van de hand van de beide hoofdredacteuren A.J. Gelderblom en A.M. Musschoot – 2e druk februari 2017.

De Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur is een monumentaal werk geworden dat ruim twintig jaar geleden werd opgezet en nu in het deel “Ongeziene blikken – Nabeschouwing” een voltooiing heeft gekregen. Het geheel bevat 10 boekbanden en 9 inhoudelijke delen, die op basis van een eeuwindeling werden geconcipieerd. Een schare van literatuurwetenschappers en literatuurgeschiedkundigen van Frits van Oostrom voor het eerste deel tot Hugo Brems voor het laatste deel (dat echter eerst verscheen) hebben er hun beste krachten aan gewijd. Het resultaat mag er zijn. De tien boekbanden samen vullen een respectabel brede plank in de boekenkast.

Het voorlaatste gepubliceerde boekdeel “De weg naar het binnenland” over de periode 1700-1800 De Zuidelijke Nederlanden” van historicus Tom Verschaffel verscheen helemaal in het begin van 2017. Het nabeschouwingsdeel van de beide hoofdredacteuren werd op 17 januari 2017 voorgesteld op een feestelijke academische afsluitingszitting in Den Haag.

‘Ongeziene blikken’ omvat slechts 96 pagina’s, maar biedt voor wie belangstelling heeft voor de geschiedenis van de literatuur ongemeen boeiende lectuur.

‘Welke concrete voorwaarden maakten de plannen voor een nieuwe literatuurgeschiedenis toch levensvatbaar, na jaren van aarzeling en scepsis? Welke wetenschappelijke uitgangspunten waren bepalend voor de aanpak, en hoe zijn die in de afzonderlijke delen gerealiseerd?

De te volgen koers is al vroeg uitgezet, maar hoe werd die in praktijk gebracht? Deze nabeschouwing gaat over de theoretische aanloop tot de serie én over de concrete uitvoering; over inhoudelijke keuzes én over praktische resultaten; over gaandeweg veranderende inzichten én over internationale inbedding en uitstraling. Hoogtepunten én marginale verschijnselen worden vanuit verschillende invalshoeken belicht en in hun context geplaatst. Ongeziene blikken gaat over de achtergronden van deze monumentale serie, waarin de literaire cultuur van de Lage Landen in haar volle rijkdom tevoorschijn komt.’ Zo wordt dit afsluitend deel voorgesteld.

We laten u proeven van begin, midden en einde van deze Nabeschouwing.

‘Begonnen in 1996, afgerond in 2017: na ruim twee decennia is de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur voltooid. Halverwege die periode, in 2006, konden de eerste twee concrete resultaten worden gepresenteerd. Dat waren het eerste én het laatste deel van de chronologische reeks: twee stevige boekensteunen waartussen de andere banden geleidelijk aan hun plaats gevonden hebben. Deze nabeschouwingen – eerder als ‘Algemene verantwoording’ aangekondigd – bestrijken zowel de theoretische aanloop tot het project als de feitelijke voorbereiding; zowel de praktische resultaten als enkele belangrijke reacties en kritieken. Dit laatste aspect blijft noodzakelijkerwijs onaf. Hopelijk zullen de discussies rondom deze nieuwe literatuurgeschiedenis ook na de voltooiing niet verstommen.’ (blz. 7)

De hoofdredacteuren korten bewust de naam van het werk in tot GNL met de verwachting dat die benaming voor dit standaardwerk bij de gebruikers ervan courant ingang kan vinden.

Op het einde van het onderdeel ‘De canon anders bekeken’ hebben ze het over het sleutelbegrip ‘openheid’ die ze het geheel toeschrijven.

‘In alle delen van de GNL is ‘openheid’, al of niet uitdrukkelijk zo genoemd, een sleutelbegrip. Niet alleen is het corpus van behandelde teksten veel ruimer en minder canoniek gedefinieerd dan in vroegere literatuurgeschiedenissen, maar wie de rode draad door de hele reeks volgt van begin tot einde, ziet een letterkunde die zich steeds verder opent en ontplooit. Ze maakt zich vrij uit oudere instituties en zoekt nieuwe werelden waarin ze kan functioneren: uit de marges van Latijnse teksten naar het volle perkament, van klooster en kasteel naar de stad, van de stad naar de natiestaat, om ten slotte terecht te komen in mondiale ontwikkelingen waarin het boek als drager zijn ereplaats afstaat aan het digitale scherm, waarin de rapper, de blogger en de striptekenaar op het toneel verschijnen naast de eenzaam scheppende auteur en waarin de lezer een ruimere keuze aan teksten heeft dan ooit tevoren en kan kiezen uit allerlei schatkamers van alle wereldliteraturen, inclusief de Nederlandse.’ (blz. 38)

In hun ‘Tot slot’ verantwoorden de beide hoofdredacteuren de keuze van de titel van hun nabeschouwingen. Ook dat is relevant voor het hele werk.

‘Wij hebben deze nabeschouwingen de titel Ongeziene blikken meegegeven. De woorden zijn ontleend aan een gedicht uit de laatste bundel van Karel van de Woestijne, Het berg-meer (1928), en leken ons toepasselijk op de hele reeks omdat ze de verrassende veelheid en diversiteit aangeven van de visies op het verleden die in de Geschiedenis van de Nederlandse literatuur werden ontwikkeld. Ongeziene blikken, omdat in de GNL wijzen van waarneming werden uitgewerkt die nog niet eerder bestonden. Ongeziene blikken, omdat de auteurs en de leden van de Raad van Advies hun visies ontwikkelden in volle onafhankelijkheid, zonder door iemand op de vingers te worden getikt of gekeken. Ongeziene, oftewel onwelgevallige blikken wellicht ook, omdat de resultaten onmogelijk bij iedereen volledig in de smaak kunnen vallen. De een mist dit, de ander dat. Het kan nu eenmaal niet anders. Geen literatuurgeschiedenis kan exhaustief zijn. Omvang, keuze en ordening stellen harde eisen die door anderen en door volgende generaties wellicht (en hopelijk) aangevuld en genuanceerd zullen worden. Maar op dit moment geven de keuzes die werden gemaakt wel de zienswijzen of de visie weer van de generatie neerlandici die de voorbije decennia toonaangevend was en tot vandaag is. (blz. 81)

Het is nog van belang te weten dat
- ‘de geschiedschrijver, vanuit zijn eigen hedendaags bewustzijn en kennis, de context reconstrueert waarin het literaire werk is ontstaan én functioneert. We hebben het dan over de functionalistische of functionele benadering, die een belangrijke methodologische basis van de GNL is geworden.’ (blz. 15)
-  de literatuurgeschiedenis - op de beide delen van de achttiende eeuw na - de literatuur van Noord en Zuid, van Nederland en Vlaanderen, als geheel benadert. ‘Ze heeft juist speciale aandacht voor de literaire samenhang tussen het Noorden en het Zuiden. Anders gezegd: ze heeft gestreefd naar een gecombineerde of waar mogelijk geïntegreerde behandeling van Vlaanderen en Nederland.’ (blz. 53)
- de realisering voor een groot deel te danken is aan de Nederlandse Taalunie. Zij ‘heeft de totstandkoming van de GNL financieel mogelijk gemaakt en het ontstaansproces gedurende ruim twintig jaar logistiek ondersteund.’ (blz. 73).

Naar verhouding tot hun inzet en inspanningen mogen de auteurs van de GNL de belangstelling verwachten die het werk verdient vanwege de lezers en de gebruikers ervan. Niet alleen is het van fundamenteel belang voor de beoefening van de literatuurwetenschap en voor de literatuurliefhebber, maar evenzeer voor de popularisering van de literaire geschiedenis zowel in het secundair als in het tertiair onderwijs. Leerlingen en studenten kunnen zich laven aan deze bijna onuitputtelijke bron van kennis en literaire ‘wetenschap’.


Ghislain Duchâteau

11 februari 2017

Als serie te koop voor € 565,-

Meer informatie op de website van het Netwerk Didactiek Nederlands (NDN)


  Omhoog
  Verslag van een internationaal symposium over historicus Pieter Geyl (1877-1966) - Reinier Salverda
   
 
Op 17 november 2016 vond in Londen een symposium plaats over de Nederlandse historicus Pieter Geyl. Reinier Salverda (verbonden aan University College London en de Fryske Akademy, en redacteur van Ons Erfdeel) brengt verslag uit. In dit document kunt u onderaan ook vier Ons Erfdeel-artikelen over Geyl bereiken.

In het centrum van Londen, vlak achter het British Museum, staat het imposante Senate House van de University of London, met daarin het Institute for Historical Research (IHR), hét centrum van de historische wetenschappen in het Verenigd Koninkrijk.

Hier vond op donderdag 17 november 2016 een boeiend internationaal symposium plaats over de befaamde Nederlandse historicus Pieter Geyl (1877-1966), die van 1919 tot 1934 als eerste hoogleraar Nederlandse geschiedenis in Londen werkzaam is geweest.

Voor dit symposium ter herdenking van Geyls vijftigste sterfdag verzamelden zich een kleine dertig historici van Britse en Nederlandse universiteiten, uit Parijs, uit Bonn en uit Amerika. De dag werd geopend door de Nederlandse ambassadeur, Simon Smits, en de IHR-directeur, professor Lawrence Goodman.

Daarna kwamen in een tiental lezingen flink wat kenmerkende thema’s uit leven en werk van Geyl aan de orde.

Allereerst sprak Pieter van Hees (Utrecht) over Geyl en diens Groot-Nederlandse gedachte, niet alleen als belangrijke kracht in de geschiedenis van de Lage Landen, maar ook als vitale basis voor Nederlands-Vlaamse culturele en politieke samenwerking. Van zijn kant behandelde Benjamin Kaplan (Londen) de uitwerking die Geyl aan die gedachte heeft gegeven in zijn analyse van de Dutch Revolt en de Tachtigjarige Oorlog in zijn Geschiedenis van de Nederlandse Stam.

In Geyls Londense tijd – zoals Ulrich Tiedau (Londen) uiteenzette – speelde er jarenlang een controverse tussen Geyl en Emile Cammaerts, die uiteindelijk wel professor in Belgian Studies werd, maar niet in University College London, niet op historisch gebied, en ook pas nadat Geyl hem in de Londense academische wereld eerst jarenlang buiten de deur had weten te houden.

Heel bijzonder was wat Stijn van Rossem (Londen) presenteerde: het verhaal van de belangrijke bijdragen die Geyl heeft geleverd aan de oprichting van het Institute for Historical Research, de inrichting daarbinnen van de zeer bijzondere Low Countries History Library, en ook het nu nog altijd florerende Low Countries History Seminar aldaar.

Wim Berkelaar (Amsterdam) zette uiteen wat Geyls literaire ambities waren – die hem uiteindelijk de P.C. Hooftprijs hebben opgeleverd, en Remco Ensel (Nijmegen) belichtte de grote rol die Geyl na de Tweede Wereldoorlog heeft gespeeld in het publieke debat in Nederland.

Leen Dorsman (Utrecht) besprak de immense wetenschappelijke productiviteit van Geyl, Mark Hay de kwaliteiten van Geyls geweldige studie over Napoleon, en Alissa van Kleef (Bonn) Geyls betrokkenheid bij de Duitse Westforschung in de jaren dertig, en ook zijn radicale breuk daarmee toen dit vakgebied genazificeerd werd.

Ik zelf behandelde de impuls die Geyl heeft gegeven op het gebied van de achttiende eeuw,

Alles bij elkaar was het – ook door de discussies – een bijzonder boeiende dag, die recht deed aan de veelzijdige en belangrijke rol die Geyl heeft gehad op het gebied van de Nederlandse geschiedschrijving in ruime zin.

Het ligt in de bedoeling van de organisatoren om de verschillende lezingen bijeen te brengen en komend jaar in een boek te publiceren.

Reinier Salverda

________________________

De vier meest recente artikelen over Pieter Geyl in Ons Erfdeel
kunt u hier lezen.

- Womanizer van nature. Het verborgen leven van Pieter Geyl (Klaas van Berkel), 2010.

- De gemengde gevoelens van Pieter Geyl voor Zuid-Afrika (Dirk van Assche), 2001.

- Geyl contra Ter Braak (Jo Tollebeek), 1989.

- Hoogleraren in briefwisseling. De betekenis van de correspondentie tussen Carel Gerretson en Pieter Geyl
(Pieter van Hees), 1979.

Bron: Ons Erfdeel - Blogs


  Omhoog

Colofon

Redactie van het e-zine 'Vivat academia" Editie 9

- Bruno Comer, hoofdredactie - voorzitter VVA-afdeling Brugge
- Ghislain Duchâteau, eindredactie - vicevoorzitter VVA-nationaal
- Paul Becue, redactielid - voorzitter VVA-Nationaal

Afmelding

Wie deze nieuwsbrief liever niet ontvangt, kan zich afmelden met een berichtje naar
het VVA-secretariaat