De progressieve taalvisie van dr. Nicole Van der Sijs, winnares van de Taalboekenprijs
Verloedert het Nederlands? Nee, verzekert Nicoline van der Sijs in haar boek ‘15 eeuwen Nederlandse taal’, zojuist bekroond met de Taalboekenprijs 2020. “‘De meisje die’ past naadloos binnen de historische ontwikkeling van onze taal.”
Het Nederlands lijkt van alle kanten onder druk te staan. Engelse leenwoorden vliegen je om de oren, ‘de meisje die’ rukt op en berichten op sociale media staan vol met eigengereide spelling en vreemde afkortingen. Puristen hebben het zwaar in dit land. Zo niet taalkundige Nicoline van der Sijs. Zij bloeit juist op van taalveranderingen. “Ontwikkelingen in de taal storen me nooit. Ik vind ze fascinerend.”
Indrukwekkend overzichtswerk
Zaterdag werd bekend dat Van der Sijs de Taalboekenprijs 2020 krijgt voor haar boek ‘15 eeuwen Nederlandse taal’. De prijs voor het beste taalboek van het afgelopen jaar is een initiatief van het Genootschap Onze Taal, het Algemeen-Nederlands Verbond en Trouw. De jury roemt het boek als ‘een indrukwekkend overzichtswerk, boeiend én informatief’. “Het laat niet alleen zien hóe onze taal is veranderd, maar vooral ook waarom en waardoor. Een lust om te lezen, zowel voor de liefhebber als voor de kenner.”
Van der Sijs laat per telefoon weten dat ze ‘heel blij’ is met de prijs. Ze vindt het vooral fijn dat de geschiedenis van de taal nu extra onder de aandacht komt. “Dit vak staat op universiteiten onder druk, terwijl het erg belangrijk is. Steeds meer historische teksten komen digitaal beschikbaar, maar straks kan niemand ze meer begrijpen. Laten we zuinig zijn op ons cultureel erfgoed.”
In haar bekroonde werk schetst Van der Sijs de geboorte en evolutie van het Nederlands, grofweg vanaf het jaar 500 na Christus. Ze duikt zelfs nóg dieper het verleden in, helemaal tot aan de voorloper van bijna alle Europese talen, het Indo-Europees. Die oertaal werd 5000 jaar geleden gesproken in de Zuid-Russische steppen tussen de Zwarte en de Kaspische Zee.
Migratie maakt de taal
Nu Van der Sijs de taal over zo’n lange periode heeft nagetrokken, valt haar één ding op. “Migratie is steeds de grootste drijvende kracht achter taalverandering. Je hoort mensen wel eens zeggen: ‘We moeten terug naar het zuivere Nederlands’. Maar het Nederlands is zélf een immigratietaal. Onze taal is ontstaan uit het Germaans. Dat werd hier van oorsprong helemaal niet gesproken. Het is hier geïntroduceerd door Germaanse volkeren die rond 200 voor Christus naar Noord-Nederland trokken. De oorspronkelijke Hunebedbouwers spraken een heel andere taal, die samen met de landbouw vanuit het Midden-Oosten over Europa was verbreid – ook een immigratietaal dus. Van die taal weten we heel weinig.”
Onderweg vanuit de Russische steppen via Duitsland naar Nederland onderging het Indo-Europees ingrijpende veranderingen. Lokale stammen namen de nieuwe spraak over en gaven er hun eigen draai aan. Ze brachten vooral vereenvoudigingen aan. Het Indo-Europees begon ooit met acht naamvallen. In het Germaans bleven er nog vier over. Wij Nederlanders hebben álle naamvallen overboord gegooid, op een paar vastgeroeste restanten na, zoals ‘in groten getale’ en ‘’s morgens’. Wij zeggen nu ‘van de vader’ in plaats van ‘des vaders’. Daarmee zijn we opgeschoven van een zogeheten ‘synthetische’ taal met veel naamvalsuitgangen naar een ‘analytische’ taal die met omschrijvingen en voorzetsels werkt.
Steeds simpeler
Deze trend naar eenvoud is ook elders op de wereld zichtbaar. Dat heeft een oorzaak. “Uit onderzoek in een groot aantal talen, onder andere in Europa en het Midden-Oosten, weten we dat kinderen makkelijker een taal met naamvallen leren dan een taal met omschrijvingen.” Maar leer je een taal als je iets ouder bent, dan is het juist andersom. “Herinner je maar hoe lastig je het vond om op school die rijtjes met Duitse verbuigingen te onthouden. Dat verklaart waarom volwassenen allerlei vereenvoudigingen introduceren als ze een nieuwe taal leren spreken.”
Het gevolg is dat talen complexiteit verliezen naarmate ze meer migratie kennen en meer met andere talen in contact komen. De kampioen op dit gebied is het Engels. “Engeland heeft eeuwenlang enorme migratiegolven gekend”, zegt Van der Sijs. “Met Willem de Veroveraar kwam er vanaf 1066 na Christus bijvoorbeeld een grote stroom Fransen binnen. De nieuwkomers gingen de bestaande taal versimpelen, met als gevolg dat het Engels nu nog maar één woordgeslacht heeft met alleen ‘the’-woorden.”
Het Duits, minder ‘overlopen’ dan het Engels, kent met ‘der’, ‘die’ en ‘das’ nog altijd drie geslachten. Het Nederlands zit precies tussen het Engels en het Duits in, maar het schuift wel richting het Engels op. Officieel hebben wij nog drie geslachten: onzijdige ‘het’-woorden en mannelijke en vrouwelijke ‘de’- woorden. Maar sinds de 17de eeuw is het verschil tussen mannelijk en vrouwelijk in Nederland nagenoeg weggevallen, behalve uiteraard in persoonsnamen. Wie weet nog, zonder het op te zoeken, dat boodschap en garage vrouwelijk zijn en ski en magnetron mannelijk?
Daar komt bij dat ‘het’-woorden onder druk staan doordat veel mensen er ‘de’-woorden van beginnen te maken, zoals in ‘de meisje’ of ‘een meisje die’. “En dat gebeurt echt niet alleen bij sprekers met een migratieachtergrond”, zegt Van der Sijs. “Bij autochtonen, ongeacht hun opleiding, hoor je ook ‘een meisje die’, of ‘een boek die’. Mensen ontkennen dat ze het zeggen, maar als je erop let, hoor je het overal. Het ligt daarom voor de hand dat we ook in het Nederlands in de toekomst het onzijdig afschaffen. Dat past naadloos binnen de grote historische ontwikkeling. Het-woorden zijn sowieso sterk in de minderheid: 75 procent van de Nederlandse woorden heeft het lidwoord ‘de’.”
De enige taal die niet verandert, is een dode taal
De expert kan zich voorstellen dat taalgebruikers zich ergeren aan zulke vernieuwingen. “Mensen zijn op school gedrild in de standaardtaal, zeker de generatie die nog streng met het rode potlood werd gecorrigeerd. Zij kregen te horen dat ‘die meisje’ of ‘hun hebben’ absoluut fout was. En nu hebben ze moeite om die regels los te laten, ook al worden de ‘fouten’ snel normaler. Regels zijn er uiteraard niet voor niets. Ze zijn handig als houvast in het onderwijs, de media en formele omstandigheden als bij een sollicitatiebrief. Maar taal leeft en verandert nu eenmaal. De enige taal die niet verandert, is een dode taal. Laten we het belang van regels daarom niet overdrijven – als het nodig is passen we ze gewoon aan.”
Verzet tegen een taaltrend heeft meestal toch geen zin, al kun je de loop der dingen wel wat vertragen. In de 17de eeuw vonden taalkundigen dat er per se een duidelijk verschil in uitspraak te horen moest blijven tussen de stemloze en stemhebbende medeklinkerparen s/z en f/v. “Volgens hun regels mocht je absoluut niet zeggen ‘de son in de see sien sakken’. Dat verbod heeft best lang stand gehouden. Veel mensen deden hun best om de z en de v duidelijk uit te spreken. Maar in de tweede helft van de 20ste eeuw zijn de stemloze s en f alsnog doorgebroken. Hetzelfde geldt voor de polder-Nederlandse uitspraak ‘ai’ in plaats van ‘ij’. In de 17de eeuw vonden geleerden dat je netjes ‘bij mij’ moest zeggen, geen ‘bai mai’. Maar in het Duits en Engels heeft die natuurlijke klinkerverandering van ‘ij’ naar ‘ai’ ook plaatsgevonden. In onze tijd hoor je de ‘ai’ dan ook steeds vaker.”
Kalmerende werking
Dankzij dit soort historische uitleg bij allerlei dagelijks ervaren taaldrama’s heeft Van der Sijs’ boek een geruststellende werking. Wie zich bijvoorbeeld zorgen maakt over het oprukken van Engelse leenwoorden, is na het lezen van dit boek genezen. De taalkundige beschrijft hoe ze met een zelfontworpen ‘leenwoordenteller’ de kranten heeft doorzocht. Wat bleek? De gebruikte leenwoorden zijn in veruit de meeste gevallen van Franse origine: bijna de helft. Daarna volgen het Latijn en het Duits. Pas op de vierde plaats, met 12 procent van alle leenwoorden, staat het Engels. “Engelse termen komen snel, maar verdwijnen weer net zo makkelijk”, legt Van der Sijs uit. “Het zijn vaak modieuze termen als ‘brexit’, ‘factchecken’ en ‘fake news’, of technische termen die gauw weer achterhaald zijn, zoals ‘fax’.”
Het Nederlands kan best tegen een stootje, luidt Van der Sijs’ algemene boodschap, en het is echt geen ramp als de variatie in uitspraak, woordgebruik en grammaticale constructies toeneemt. Integendeel, de rijkdom van de taal wordt er alleen maar groter door. “Kijk eens hoe creatief het Nederlands wordt gebruikt door rappers, met hun Nederhop en liedjes in dialect. Ook op Twitter en de sociale media bruist de taal. Daar bestaat de vrijheid om te zeggen en te schrijven wat je wil, en dat gebeurt vooral in het Nederlands, inclusief de etnische en streekgebonden varianten. Het Nederlands heeft volgens mij een prachtige toekomst. Onze taal leeft als nooit tevoren.”
Lees ook:
‘De taalfout van nu is de taal van de toekomst’
Hoogleraar Nicoline van der Sijs is de koningin van de historische taalkunde.Ze zweert bij digitalisering van de boekenkast en maalt niet om taalfouten of colleges in het Engels.