"Gelukkig in mijn taal" - Stijn Verrept
Het is de moeite waard om eens rond te kijken op een ouderavond in een middelbare school. Je ziet er heel wat bezorgde ouders die te weten willen komen hoe hun kinderen het daar doen en ook wel de leerkrachten komen ‘monsteren’.
Traditiegetrouw is er veel bezoek voor de wiskundeleerkrachten, net als voor die van fysica of economie en - vanuit de Belgische situatie - ook die van Frans. Vakken die extreem moeilijk worden geacht of/en belangrijk voor de toekomst. Wat die ouders willen weten, is of de betrokken leerkrachten competent zijn, hun kind op de juiste manier aanpakken en de lat voldoende hoog leggen of juist niet te hoog.
Minder ‘klanten’ ziet de leerkracht die geschiedenis geeft, godsdienstleer of moraal. Die zit op een ouderavond nogal eens voor zich uit te staren en eigenlijk is dat vreemd.
Is kennis van het verleden dan niet belangrijk voor de toekomst? Zijn het op school niet vooral de mensen die godsdienst- en zedenleer geven die onze kinderen confronteren met fundamentele waarden en die wegwijzers aanbieden voor het leven? Belangrijke dingen voor hun huidig en toekomstig geluk! Is het niet belangrijk om te weten hoe mijn kind het bij die mensen doet, of zij competent zijn en het op de juiste manier benaderen? Dat voor hen maar zelden iemand zakt, verklaart misschien de beperktere belangstelling.
Ook de leerkrachten Nederlands krijgen veelal minder bezoek. Pakken die de kinderen goed aan, zijn zij competent, stellen zij voldoende hoge eisen? Blijkbaar zijn er niet zo veel Vlaamse ouders* die zich daar het hoofd over breken.
Dat kan vreemd lijken want is het Nederlands voor onze kinderen niet het eerste venster op de wereld? Is het niet het instrument waarmee andere kennis verworven moet worden en waarmee de meesten later in onze maatschappij zullen moeten functioneren zowel op zakelijk als op persoonlijk gebied?
Bij nader toezien is de bij velen beperkte belangstelling voor het moedertaalonderwijs niet zo vreemd. Ze heeft onder meer te maken met onze geschiedenis. De moedertaal speelde veelal niet mee aan de top, ze werd verwaarloosd en was dus ook verwaarloosbaar. Zulke dingen blijven lang doorwerken.
En ook het heden werkt niet altijd motiverend. Zo spreken veel van onze politici – toch mensen met een voorbeeldfunctie – onverzorgd, uit onmacht of omdat ze menen daarmee sympathiek te worden gevonden. Het is al zo vaak gezegd. En de media gaan evenmin vrij uit. Vooral de televisie, en niet alleen de commerciële, presenteert in veel programma’s een slordig taalgebruik, een mengeling van dialect, standaard- en tussentaal. Opmerkelijk in dit verband is dat dit beeld vaak niet overeenkomt met de taalwerkelijkheid buiten de mediacontext. In winkels, restaurants en kantoren krijg je vaak een veel positiever beeld. Dat is althans mijn ervaring, in alle Vlaamse provincies.
Maar terug naar het onderwijs en meer bepaald naar de leerkracht die Nederlands geeft. Velen zullen net als ik kunnen getuigen dat zij aan die vrouw of man bijzonder veel te danken hebben, dat die in hoge mate heeft bijgedragen aan hun taalbeheersing en de vorming van hun persoonlijkheid.
Die leerkracht wordt echter, zoals gezegd, nogal eens geconfronteerd met een gebrek aan interesse voor zijn vak, bij ouders en soms ook bij directies. Dat houdt ongetwijfeld verband wat in de eerste alinea’s van dit artikel is gesignaleerd maar misschien ook wel met het feit dat onze moedertaal te weinig wordt ervaren en gepresenteerd als iets om ook gelukkig mee te zijn, nu en later.
Dat heeft met verschillende factoren te maken. Een daarvan is in Vlaanderen de moeilijke relatie tussen de Nederlandse standaard- en de eigenlijke moedertaal. Mijn eigenlijke moedertaal is de taal die mijn moeder mij geleerd heeft, voor mij een dialect, voor anderen wellicht de een of andere lokale tussentaal. Mijn eigenlijke moedertaal verschilt nogal wat van de standaardtaal, zeker qua uitspraak, qua woordenschat en zinsbouw echter heel wat minder.
Een fundamentele fout nu die vaak werd en wordt gemaakt, is de standaard- en de eigenlijke moedertaal tegenover elkaar plaatsen en niet naast elkaar. Of nog erger: de ene – de eigenlijke, de meest eigene – als minderwaardig voorstellen en afwijzen in plaats van ze te bewonderen en te genieten van haar charme en rijkdom naast de charme en rijkdom van de standaardtaal.
Het dialect is iets van de eigen (kleine) groep, iets van mijn stad of dorp. In het onderwijs moet het dan ook niet worden ‘verstopt’ of ‘verstikt’, integendeel, er kan mee worden gespeeld en spelen maakt gelukkig. Het kan worden gepresenteerd als een compleet en rijk taalsysteem met zijn eigen charme en creativiteit. Tegelijkertijd moet gewezen worden op zijn beperkt bereik: ruimtelijk, sociaal en intellectueel. Kom ik buiten mijn streek, dan word ik er een ‘vreemde’ mee, iemand die er niet bij hoort. In sommige omstandigheden en milieus word ik er niet mee aanvaard. Ik sluit er ook anderen die het niet beheersen, mee uit. Het kan mij geen toegang verschaffen tot de wereld van de wetenschap en Cultuur met grote C.
De standaard- en de eigenlijke moedertaal naast elkaar plaatsen leidt onder meer tot de constatering dat ze heel dicht bij elkaar liggen en in de meeste gevallen hetzelfde zijn: een stoel heet overal stoel, een brug een brug. Die constatering kan ons verlossen van de zogenaamde negatieve reflex: het is vertrouwd en dus waarschijnlijk verkeerd …
Aandacht besteden aan de verschillen, kan ook heel prettig zijn. Wie kent bij voorbeeld beeldende uitdrukkingen in de standaardtaal, de dialecten, andere talen voor ‘beter iets hebben dan niets’ ?Allochtone leerlingen kunnen hierin op hetzelfde niveau meespelen door uitdrukkingen uit hun eigenlijke moedertaal te vertalen. Wie kent andere woorden voor ‘vlinder’, wie voor ‘schommel’, wat zeggen de mensen bij ons soms ook in plaats van ‘groter dan’ of ‘groter als’, voor ‘ik vraag mij af of hij zal komen’? Het spel maakt meteen ook duidelijk hoe nodig de standaardtaal is: woorden en constructies die door iedereen in het hele taalgebied begrepen worden én aanvaard.
Dat ‘taalspel’ kunnen spelen, vergt echter veel van de leerkrachten. Die moeten openstaan voor variatie in taal, vertrouwd zijn met verschillende registers en zelf de standaardtaal zo goed beheersen dat zij ze vloeiend en met charme kunnen hanteren. Dat veronderstelt uiteraard dat zij ze ook veel gebruiken in hun leven buiten de school want anders klinkt ze veelal stroef en onnatuurlijk. In elke ontwikkelde maatschappij tref je trouwens groepen aan bij wie de standaard- en de eigenlijke moedertaal in hoge mate samenvallen en het is een beetje normaal dat nogal wat leerkrachten daartoe behoren.
Goed moedertaalonderwijs kan ook bijdragen aan het geluk doordat het (de woorden voor) ervaringen aanreikt die de emotionele horizon verruimen. Zo wijst Alain de Botton er in ‘De architectuur van het Geluk’ op dat het vaak ‘boeken, gedichten en schilderijen (zijn) die ons het zelfvertrouwen geven om gevoelens serieus te nemen die we anders nooit zouden hebben onderkend’.
Waardevolle gedichten, romans en essays kunnen de smaak verfijnen, de gevoeligheid en het vermogen om te nuanceren versterken, wat van onschatbare waarde is voor later. Het is daarbij belangrijk alternatieven aan te bieden voor het vele banale en vulgaire waarmee de jonge mensen zo veel worden geconfronteerd.
Met zorg gekozen teksten die eerlijk worden besproken niet door maar met een leerkracht die niets opdringt maar zelf bezield is, verrijken de persoonlijkheid en het taalvermogen. Dat geldt uiteraard ook voor literatuur in andere talen maar het zal maar zelden zo diep kunnen doorwerken als in de eigen taal.
En nog iets: als jonge mensen gedichten uit het hoofd moeten leren, wat blijkbaar amper nog gebeurt, wordt niet alleen hun geheugen geoefend maar ook een schat meegegeven waaraan zij ook en vooral later vreugde kunnen beleven. Dat kunnen veel volwassenen getuigen die het geluk hebben gehad dat te moeten doen.
Goed moedertaalonderwijs kan bijdragen aan het geluk. Het vergt echter een grote inzet en competentie van de leerkracht. Die moet taalvaardig en belezen zijn, een tekst tot leven kunnen brengen en dat alles naast de andere kwaliteiten waarover onderwijsmensen moeten beschikken.
Gelukkig zijn in mijn taal. Misschien op de volgende ouderavond toch ook eens naar de leerkracht Nederlands gaan, voor het geluk van de leerling.
Stijn Verrept
oud-leraar Nederlands ASO, emeritus hoogleraar UA
lid van de werkgroep Taal & Onderwijs binnen de VVA
* In eerste instantie gaat het hier over leerlingen en ouders die van huize uit Nederlandstalig zijn. Met de zo belangrijke problematiek van anderstalige leerlingen ben ik niet vertrouwd en ik laat de bespreking daarvan dan ook over aan collega’s die er wel ervaring mee hebben.